Jef Lambrecht. "IX-XI – Hoe 11 september mogelijk werd" Houtekiet, Antwerpen, 463 blz., 24,95 euro
Toen in januari 1991 de Golfoorlog begon, schreven de Westerse media één van hun zwartste bladzijden uit hun geschiedenis. De door de Verenigde Staten gewilde en geplande en door achtentwintig geallieerde legers gevoerde oorlog werd door een nieuwszender als CNN wereldwijd de huiskamers ingejaagd als een soort videogame. Aan het Golffront werden journalisten door de Amerikaanse generaal Schwarzkopf onderworpen aan een nooit eerder geziene militaire censuur.
De generaal stopte de verslaggevers in militaire ‘pools’, ze mochten zich in het oorlogsgebied alleen maar bewegen in het gezelschap van Amerikaanse militairen. Vrije nieuwsgaring op het terrein was onmogelijk. De perslui waren volledig aangewezen op berichten die door de militaire censuur grondig waren gefilterd. De media werden fabrieken van manipulatie en desinformatie. De voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Henry Kissinger, toonde zich een uiterst tevreden man: "De hele wereld kijkt naar deze oorlog met Amerikaanse ogen".
Het waren moeilijke tijden voor journalisten. En tot ieders verrassing stuurde de VRT-radio Jef Lambrecht naar het Midden-Oosten. De internationale politiek was niet meteen het dagelijks werkterrein van Lambrecht. Bij de Vlaamse radioluisteraars was hij alleen bekend om zijn bijdragen over kunst en cultuur. Sindsdien heeft het Midden-Oosten en de Perzisch-Arabische Golf hem nooit meer losgelaten. Dat blijkt nu weer uit de publicatie van zijn boek: "Hoe 11 september mogelijk werd".
Wie een antwoord wil op die vraag moet naar Afghanistan, waar de Verenigde Staten – samen met hun Saudische en Pakistaanse bondgenoten – jarenlang de jihad hebben gefinancierd tegen het Rode Leger. De meest extremistische fundamentalistische groepen werden er bedolven onder miljarden dollar en zwaar wapentuig. Afghanistan werd de kweekvijver van Osama Bin Laden.
Saur-revolutie
De ellende in het inmiddels totaal geruïneerde land begon met de Saur-revolutie op 27 april 1978. Samen met een handvol in Moskou opgeleide officieren, grepen de twee rivaliserende fracties binnen de Afghaanse communistische partij de macht. Zij installeerden een brutaal schrikbewind, dat aan tienduizenden het leven kostte. Jef Lambrecht plaatst meteen twee niet onbelangrijke kanttekeningen bij deze historische gebeurtenis die voor het land en de regio verstrekkende gevolgen zou hebben.
Ten eerste hield de simplistische voorstelling van zaken, die in het Westen gemeengoed was, geen steek. Simplisme was één van de kenmerken van de toen heersende Koude Oorlog. In Afghanistan had Moskou een marionettenregime aan de macht gebracht, zo werd algemeen voor waarheid aangenomen. Na het uiteenvallen van de Sovjetunie werd een deel van de archieven van het Kremlin voor onderzoekers geopend. En wat blijkt? De coup van de Afghaanse communisten in 1978 was niet alleen voor de meerderheid van de Afghanen, maar ook voor de belangrijkste ideologen in Moskou een nachtmerrie. In het Kremlin keek men met een bang hart toe hoe de twee fracties van de Afghaanse KP, de Khalq (het Volk) en de Parcham (de Vlag), elkaar en de burgerbevolking bleven uitmoorden. Boris Ponomarev, een zwaargewicht in het toenmalige Politburo, waarschuwde kort na de machtsgreep in Kaboel : "Alles wat misgaat in Afghanistan wordt op rekening geschreven van ons, de Sovjetunie. Er is een golf van onrechtvaardige vervolgingen, niet alleen van klassenvijanden, zoals moslimbroeders en monarchisten, maar ook van mensen die nuttig zijn voor de revolutie. Dat leidt tot onvrede en ondermijnt het gezag van de revolutionaire regering."
"Doe de Sovjets bloeden…"
Tweede kanttekening : Zbigniew Brzezinski, de veiligheidsadviseur onder toenmalig VS-president, Jimmy Carter, had beloofd dat Afghanistan het terrein zou worden, waarop "we de Sovjets zullen doen bloeden, zo veel en zo lang mogelijk". Toen de Russen op kerstavond 1979 uiteindelijk Kaboel binnenvielen om in het tumultueuze Afghaanse communistische huishouden orde op zaken te stellen, ging de grootste CIA-operatie aller tijden van start. De maanden voor de Sovjetinvasie draaide de CIA-interventie in Afghanistan al op redelijk hoog toerental, maar toen het Rode Leger de controle overnam, was het hek helemaal van de dam. Washington nam de Saudi’s en de Pakistaanse geheime diensten in de arm om de radicaalste elementen onder de Afghaanse moslimfundamentalisten te bewapenen. Er werd een internationaal islamitisch legioen op de been gebracht, dat omkaderd werd door de Jordaanse fundamentalistische predikant Abdullah Azzam (die later ook een beslissende rol zou spelen bij de oprichting van de Palestijnse fundamentalistische beweging Hamas) en de Saoedische miljardair Osama Bin Laden. Dat buitenlandse legioen trad in dienst van de radicale Afghaanse fundamentalisten, Gulbuddin Hekmatyar, Burhannudin Rabbani en Ahmed Shah Massud, die in 1975 (lang voor de communistische coup) ooit een kamer deelden in het Pakistaanse Peshawar, nadat hun eerste gewapende opstand tegen de centrale regering jammerlijk was mislukt.
VS-paraplu voor Al Qaeda
Na de terugtrekking van het Sovjetleger uit Afghanistan in 1988, zouden deze vroegere fundamentalistische vrienden aartsvijanden worden en het land in een vernietigende burgeroorlog storten. Tegelijk bouwde Osama Bin Laden, onder de Amerikaanse paraplu, zijn beruchte netwerk Al Qaeda uit. "Toen de laatste Sovjetsoldaat uit Afghanistan was vertrokken zou Bin Laden op het punt hebben gestaan de internationale voor Afghanistan te ontbinden," schrijft Jef Lambrecht. "Zijn vriend prins Turki (de chef van de Saoedische inlichtingendienst) weerhield hem daarvan. Hij zag voor de militie een toekomst als een korps dat kon worden ingezet bij elk conflict waarin het belang van de islam op het spel stond."
De rest van het verhaal is bekend. Bin Laden kreeg heibel met het Saudische koningshuis. Hij had de leiders in Ryad gewaarschuwd dat de Iraakse leider Saddam Hoessein plannen had om Koeweit en Saudi-Arabië te treffen en had geëist dat hij met zijn strijders de Iraakse leider mocht aanpakken. Toen de Saudi’s uiteindelijk een beroep deden op "de goddeloze en heidense Amerikanen", onstak de miljardair in woede, verhuisde naar het fundamentalistische Soedan om zich na de machtsovername door de Taliban definitief in Afghanistan te vestigen.
Schimmige financiers
Achter het netwerk van Bin Laden ging ook een heel mistige, maar goed geoliede financiële machine schuil, Al Tawqa (Erbarmen). Aanvankelijk had Al Tawqa zijn hoofdkwartier op de Bahama’s, maar week al snel uit naar Zwitserland. Startkapitaal : 55,5 miljoen euro. Specialiteit : de financiering van liefdadigheidsprojecten, maar vooral van fundamentalistische terreurgroepen van Algerije, via Palestina tot de Filippijnen. Het Zwitserse filiaal stond onder leiding van de moslimbroeders van het ‘Centre islamique’ in Genève. Dat was in 1961 opgericht door Saïd Ramadan, de schoonzoon van Hassan al-Banna, de Egyptische stichter van de moslimbroederschap. "Het centrum in Genève is volledig in handen van de Ramadan-familie," schrijft Lambrecht. Tariq Ramadan, de broer van de huidige voorzitter van dit centrum, laat zich vandaag in de Europese media graag doodknuffelen als "reformistisch filosoof" van het militant islamisme, en ontkent in talrijke interviews steevast enige band te hebben met de radicale organisaties, waarvan de moslimbroederschap de inspirator is. Enige niet-moslim in het bestuur van Al Tawqa, is de Zwitserse advocaat Ahmed Huber, een man die niet alleen goede relaties onderhoudt met fundamentalistische radicalen in de Arabische wereld, maar ook met de fine fleur van extreem-rechts in Europa. Huber is een notoir negationist en een intimus van Jean-Marie Le Pen, Gianfranco Fini, de leider van de Italiaanse neo-nazi’s en Franz Schönhuber van de Duitse "Republikaner". Pas na de aanslagen van 11 september 2001 komt Al Tawqa op de Amerikaanse zwarte lijst terecht van financiers van het internationale terrorisme.
"Wir haben es gewusst"
11 september 2001 was mogelijk dank zij de nauwe banden die Washington had met de Saudische en Pakistaanse geheime diensten en de rabiate fundamentalisten van de Afghaanse jihad. In het laatste deel van zijn boek ("Wir haben es gewusst") zet Jef Lambrecht alle pertinente vragen op een rij over de manier waarop de aanslagen onder de neus van de grootste en beste georganiseerde politie- en inlichtingendiensten ter wereld konden worden voorbereid en uitgevoerd. Het is een thriller over de uitstekende banden van de familie Bush met de miljonairsclan Bin Laden. Ook andere kopstukken uit de huidige republikeinse regering, Condoleeza Rice (nationaal veiligheidsadviseur) en vice-president, Dick Cheney, hadden zeer hartelijke, maar vooral goede zakelijke relaties met partners uit Saudi-Arabië, "het land dat naast olie religieus fanatisme exporteert". Lambrecht maakt de balans op van het openbaar onderzoek na de aanslagen of liever van het onderzoek dat systematisch werd gedwarsboomd. Kritische vragen in de binnen- en buitenlandse pers werden weggewalst onder oorlogsretoriek en patriottische frasen. En de democratische vrijheden werden en passant grondig beknot. Op 26 oktober 2001 pakte Bush uit met de Patriot Act (patriottenwetten). "Over de inhoud was nauwelijks een debat gevoerd en veel afgevaardigden brachten hun stem uit zonder de waslijst van nieuwe bepalingen zelfs maar te hebben doorgenomen". Arrestaties zonder concrete beschuldigingen (1200 mensen zitten op deze manier sinds 11 september al achter slot en grendel). Foltering als manier om informatie af te persen van mogelijke terroristen. Ongeremde controle op e-mail- en internetgebruik. Gerecht en politie mogen telefoons afluisteren, medische, financiële en andere informatie inzamelen, huiszoekingen verrichten zonder gerechtelijk bevel. Verdachten van terrorisme moeten voor militaire uitzonderingsrechtbanken verschijnen. "Een enkeling," schrijft Jef Lambrecht, "herinnerde aan de woorden van Benjamin Franklin : "Wie de vrijheid opgeeft ter wille van wat veiligheid, is de vrijheid noch de veiligheid waard".
"Het lag niet in mijn bedoeling een kroniek te schrijven van 11 september," zegt Lambrecht in zijn woord vooraf. "De gebeurtenissen liggen nog te vers in het geheugen en de war on terror is nog volop aan de gang". Met zijn boek "Hoe 11 september mogelijk werd" maakt Jef Lambrecht een alarmerende (voorlopige) stand van zaken op.
Wim de Neuter
(Uitpers, nr. 34, 4de jg., oktober 2002)