De Italiaanse premier Silvio Berlusconi is niet zo ver durven gaan als zijn Spaanse collega Jose Maria Aznar in zijn steun aan de Amerikaans-Britse aanval op Irak. De basissen die de Amerikanen in Italië hebben, mogen ze wel gebruiken voor logistieke operaties maar niet voor aanvallen.
Berlusconi zou wel graag verder gegaan zijn. Uit zijn toespraak tot het parlement op 19 maart, bleek duidelijk hoe gefrustreerd hij wel was. Hij stak alle schuld voor het uitblijven van een VN-oorlogsresolutie op Frankrijk, met spijt in de stem dat Italië daardoor niet kon deelnemen aan een door de VN gedekte oorlog.
Maar de premier moest nu eenmaal rekening houden met ongunstige krachtsverhoudingen. Zoals Aznar had hij ook wel de overgrote meerderheid van de bevolking tegen; volgens peilingen stond minstens driekwart achter het voorstel van links en centrum-links om elk gebruik van Italiaans grondgebied of luchtruim voor de oorlog te verbieden. De betogingen waren in Italië nog massaler dan in Spanje. Er waren ook de voortdurende oproepen van paus Johannes Paulus II tegen de oorlog. Maar bovendien is zijn regerende coalitie over de oorlog verdeeld. Dat kwam onder meer aan het licht toen de motie van de oppositie meer stemmen kreeg dan die oppositie parlementszetels heeft.
De dissidentie komt vooral van de UCD, de fusie van twee kleine christen-democratische groepen (CCD en CDU) met o.a. Kamervoorzitter Casini. Die partij wordt door priesters en gelovigen bestookt met brieven en mails om haar te wijzen op haar christelijk karakter en op de uitspraken van de paus tegen de oorlog. Verscheidene leiders van die strekking zegden achter de betogingen tegen de oorlog te staan toen Berlusconi bij het begin van de oorlog kritiek spuide op de betogers. De premier trok die uitspraak terug en zei dat hij het alleen tegen links had omdat er op de betogingen zoveel rode vlaggen te zien zijn. Hij had eerder al moeten slikken omdat zijn eigen vrouw in een tijdschrift haar sympathie voor de vredesbetogers had geuit.
Wat een tegenslag voor een politicus die de belangrijkste media controleert en die controle ook volop gebruikt. De Rai is stevig onder druk gezet om de betogingen tegen de oorlog niet teveel in de verf te zetten. Maar noch de Rai noch Berlusconi’s eigen tv-zenders kunnen beletten dat er voortdurend mensen in beeld komen die vredesboodschappen of kentekens op hun kleren hebben en die zeggen wat ze van de oorlog denken.
Berlusconi ziet overal rode vlaggen. Nochtans zijn er in gans Italië opvallend veel regenboogkleurige vlaggen te zien met daarop de woorden ‘Pace’, de vlag van de vredesbewegingen waarachter zowel centrum-links, links, de vakbonden, massa’s katholieke organisaties enz. opstappen.
Die massamobilisaties komen de rechtse regeringscoalitie slecht uit, want Italië heeft binnenkort lokale en regionale verkiezingen die een zeer belangrijke test zijn voor de bijna twee jaar oude regering Berlusconi. Rechts won de verkiezingen van 2001 met glans omdat onder meer een zeer groot deel van de linkse kiezers uit ontgoocheling niet waren gaan stemmen. Het verzet tegen de oorlog werkt aan de linkerzijde mobiliserend, terwijl veel kiezers van rechts het absoluut niet eens zijn met Berlusconi’s geflirt met Bush. Om Washington een plezier te doen, wees Rome vier Iraakse diplomaten uit.
Toch zijn er bij de oppositie ook wanklanken te horen. Toen Guglielmo Epifani, secretaris-generaal van de linkse vakbond CGIL, verklaarde noch aan de kant van Bush noch aan die van Saddam te staan, kreeg hij zware kritiek van rechts, maar ook van enkele leiders van centrum-links. Die vonden het allemaal ongehoord dat hij Bush en Saddam over dezelfde kam dierf scheren. Vooral Francesco Rutelli, gewezen burgemeester van Rome en in 2001 kandidaat-premier van de ‘Ulivo’ (centrum-links), vond dat het niet kon om een dictatuur en een democratie op dezelfde voet te plaatsen. Ook enkele restanten van de socialistische PSI zijn niet op hun gemak met al die kritiek op Washington; onder hen gewezen premier Giuliano Amato, ooit de nummer twee van de PSI ten tijde van de grote corruptieschandalen.
Met Epifani’s uitspraak kwam nogmaals de tegenstelling aan het licht binnen de oppositie. Met aan de ene kant de zogenaamde ‘gematigden’ die toch niet te ver willen gaan in hun kritiek op Bush – de leiding van de DS (Democraten van Links) en het gros van de Margherita, de bundeling van centrum-centrum-links met Rutelli. Aan de andere kant Rifondazione Comunista, de Groenen en de ‘Correntone’ (de bundeling van linkse stromingen binnen de DS).
Maar de druk vanuit de samenleving om in deze oorlog radicale standpunten in te nemen is bijzonder groot. In talrijke steden wordt sinds half februari dagelijks massaal betoogd. De vele miljoenen mensen die op straat kwamen en in staking gingen, willen geen omfloerste taal, ze willen duidelijke standpunten horen, zeker van de oppositie. Zeker als ook de paus de oorlog onomwonden veroordeelt, kan links toch geen redenen hebben om zich zachter op te stellen dan de paus die zijn afkeer van de oorlog uit alle macht op het Sint-Pietersplein uitschreeuwt en de vredesbeweging lof toezwaait?
Dagelijks zijn er voorvallen die deze principiële houding vanuit de samenleving onderstrepen. Het was tekenend dat de voorzitter van het Grondwettelijk Hof, Riccardo Chieppa, op 25 maart de zitting van het Hof opende met een verklaring waarin hij verwees naar de grondwet. Artikel 11 van die grondwet bepaalt immers dat Italië een aanvalsoorlog principieel verwerpt.
Hij vroeg en bekwam ook een minuut stilte voor de slachtoffers van het oorlogsgeweld. Natuurlijk zagen Berlusconi en de uiterst-rechtse Lega Nord (regeringspartij) daarin het zoveelste bewijs dat magistraten aan politiek doen. Nochtans deed Chieppa niets anders dan als hoofd van het grondwettelijk hof naar de grondwet verwijzen.
Chirac
In Frankrijk kan president Jacques Chirac in zijn afwijzing van de oorlog bijna op een nationale consensus rekenen. Maar ook hier zijn er enkele spanningen binnen rechts. Links en uiterst-links stappen eensgezind op tegen de oorlog, maar in Chiracs eigen partij, de UMP, zijn er wel enkele voorstanders van betere relaties met Washington, nl. het kamp van de "atlantisten".
Onder hen de grote baas van die partij, Alain Juppé, die niet blij is met de houding van zijn president. Anderzijds zitten er in die partij ook enkele rechtse nationalisten die naar het voorbeeld van indertijd Jean-Marie Le Pen, zeer goede relaties onderhouden met de Iraakse dictator Saddam Hoessein. Een van hen, parlementslid Julia, ging uitdrukkelijk in Bagdad zijn steun aan het regime betuigen. De man kon natuurlijk verwijzen naar de tijd, de jaren 1980, dat Saddam een van de beste vrienden (en klanten) was van Frankrijk – maar tegelijk ook van de Amerikanen.
De valse noot komt vooral van enkele Franse intellectuelen, zoals filosoof André Glucksman, die de aanval tegen Irak verdedigen in naam van de democratische vrijheden. Ze kunnen rekenen op de sympathie van Bernard Kouchner, een pronkstuk van de "weldenkende" linkerzijde die al zijn sporen verdiende als "commissaris" in Kosovo. De commentaren in de krant Libération van Serge July zijn soms ook dubbelzinnig, bij voorbeeld in een pleidooi tegen "de anti-Amerikaanse hysterie", want "de democratische wereld heeft de VS nodig". Dat voor degenen die zouden denken dat Libération nog een linkse krant is.
(Uitpers, nr. 41, 4de jg., april 2003)