Waarom zou een oorlog stoppen als er zoveel aan te verdienen valt? Deze gedachte geeft sedert vele jaren een interessante benaderingswijze van conflicten. Je zou kunnen denken dat het ‘zakelijk belang vooral speelt in de zogenaamde nieuwe conflicten, tussen ‘ongeregelde’ partijen, bij de binnenstatelijke conflicten. Maar het is ook al zoveel ouder.
In onderzoekskringen wordt aangenomen, bijvoorbeeld, dat de VS-economie na de ‘grote depressie’ (van de jaren ’30) niet werd vooruit gestuwd door de new deal van Roosevelt, maar dat ze maar echt volop ging groeien dankzij de oorlogsproductie, eerst en vooral met leveringen op krediet aan de Britten, en later ook aan de sovjets.
Toen we aan ons boek werkten “Als de NAVO de passie preekt” stuitten we op bijzonder duidelijke analyses na Wereldoorlog II bij VS-ondernemers over oorlog en winst. De baas van General Electric was zo opgetogen over de economische resultaten die de oorlogssituatie (WOII) had opgeleverd, dat hij pleitte voor een permanente oorlogseconomie via een blijvende alliantie tussen het zakenleven en de krijgsmacht.(1) Dit wordt ook als militair keynesianisme omschreven: de rol van defensie-opdrachten in de economie. Het gaat hierbij zogezegd om werk te creëren maar in feite om winstmogelijkheden voor bepaalde elites.
Industrie
Zo kreeg de ‘koude’ oorlog vorm. Die ‘koud’ was in de rechtstreeks confrontatie tussen de twee zelfverklaarde vijanden VS en USSR, maar die bijzonder veel geld opbracht voor de bewapeningsindustrie. Afscheidsnemend president en ex-generaal Eisenhower vond het in 1961 nodig om de wereld te waarschuwen voor wat hij het militair-industrieel complex noemde. “(…)We zijn verplicht geworden om een omvangrijke permanente oorlogsindustrie op poten te zetten (…) Dat samengaan van een immens militair establishment en een grote wapenindustrie is een totaal nieuwe situatie voor de Verenigde Staten. We erkennen de noodzaak van die situatie, toch mogen we niet blind zijn voor de grote implicaties ervan. In de regering moeten we waakzaam zijn voor ongeoorloofde invloed, al dan niet gezocht, van het militair-industrieel complex. Het potentieel voor een desastreuze toename van misplaatste macht bestaat en zal blijven bestaan.”
In de loop van de koude oorlog was er een enorme stijgende bewapeningsspiraal met nieuwe bommen, nieuwe raketten met meervoudige kernkoppen, nieuwe ontwikkelingen qua afweermogelijkheden enzovoort. Deze ontwikkelingen werden niet geleid vanuit een militair-strategische aanpak maar het was de technologische ontwikkeling die de militaire strategie dicteerde. Rik Coolsaet zei het ooit zo: “Van technologie naar wapens, en van wapens naar een doctrine”.(2)
Tot op de dag van vandaag wordt de militaire industrie gezien als een bron van technologische vernieuwing die de hele economie, of samenleving ten goede komt, denk maar aan het internet. Recente studies tonen aan dat er heel wat technologie uit de civiele research naar de militaire sector wordt overgedragen; de omgekeerde beweging dus. Inderdaad, wapens zijn steeds meer wapensystemen geworden, de ver-technologisering van het wapen maakt ook constructeurs van ondersteunende elementen als bijvoorbeeld beeldschermen voor vluchtcontrole tot financiële winnaars in de oorlogsvoorbereiding en de oorlog zelf. Maar allerlei detailontwikkelingen uit bijvoorbeeld de ‘gaming’-industrie vinden naar verluidt hun weg naar de wapenproductie. Civiele toepassingen en defensietoepassingen vertrekken steeds vaker van dezelfde technologische basis en er is dus een groeiende kruisbestuiving tussen beide gebieden.
Op de vraag wie de belangrijkste slachtoffers van de vrede zijn, volgt een automatisch antwoord: diegenen die rijk worden van oorlog. Om de ‘oorlogssituatie’ permanent als duwfactor voor economische activiteit te kunnen gebruiken wordt er een meesterlijk verhaal van onveiligheid geconstrueerd, zodat de samenleving bereid is grote fondsen hiervoor vrij te maken. De producten van de wapenindustrie worden gretig bestudeerd en in aankoopprogramma’s opgenomen door de militaire strategen. De miliaire bedrijven munten uit in bijzondere overredingskracht om de gemeenschap ervan te overtuigen dat de aankoop van de wapens en wapensystemen de natie van onheil zal besparen. Het creëren van vijandbeelden en de daarbijhorende militaire doctrines is uitgegroeid tot politieke high-tech. Dat was zo tijdens de koude oorlog, dat is absoluut zo in de moderne oorlogsvoering.
Handel
Direct verbonden hiermee zijn de wapenhandelaars uiteraard. Zij zoeken naar klanten buiten de overheid van het productieland. Er is enerzijds wapenhandel die de directe afzet betreft van een wapenproductie-eenheid om de omzet te vergroten en tevens als een soort economische risicospreiding. Dat is de legale wapenhandel die als een gerechtvaardigde economische activiteit wordt beschouwd. De meeste overheden zien eigenlijk wel in dat wapens verkopen niet hetzelfde is als bananen op de markt te brengen en hebben een bepaalde vorm van regelgeving ontworpen. Tegelijkertijd zien we een patroon van constant overtreden van deze eigen regels. Het is duidelijk: economische motiveringen halen het makkelijk op ethische of zelfs politieke beperkingen.
Bij diegenen die rijk worden van oorlog denkt iedereen ook onmiddellijk aan wapensmokkelaars. Maar het weze duidelijk: bijna het volledige smokkelcircuit betreft wapens die ooit als legale export het productieland hebben verlaten. Heel wat (lokale) conflicten worden vandaag met superkrachtige lichte wapens gevoerd. Veel lokale conflicten in Afrika bijvoorbeeld, hebben te maken met een zeer oude spanning tussen boeren en nomaden, dispuut over toegang tot water en vruchtbare gronden. Heel wat van de ‘nieuwe’ soort conflicten binnen de grenzen van een land, draaien ook om de plaats die lokale groepen zich willen verschaffen in een gemondialiserde economie: grondstoffen als coltan, of diamant, hout worden de inzet van gewapend conflict met ‘ongeregelde’ troepen. Hierbij worden ze gretig de hand gereikt door de bestemmeling die weinig graten ziet in de oorsprong – of manier van ‘productie’ – van zijn materiaal in de zoektocht naar goedkope toelevering.
Privé militaire ondernemingen
Bijkomend fenomeen van de laatste 15 jaar is de groeiende inzet van privé-bedrijven door (mijn)ondernemingen of door de overheid van bepaalde landen: de zogenaamde private military corporations.
Bij de grotere militaire operaties in de wereld – spontaan denken we aan Irak en Afghanistan – is het niet alleen de bewapeningsindustrie die garen spint bij de oorlog. Er is een ganse reeks van bedrijven die we gemakkelijkheidshalve groeperen onder de noemer ‘logistieke steun’ die bijzonder goed boert dank zij de oorlog. Het type voorbeeld van deze categorie is Haliburton of Bechtel. Het gaat hem dus om personeel dat niet tot het VS-leger behoort. De laatste categorie activiteiten betreft logistieke ondersteuning, constructie, vertaaldiensten, transport.
Bij de categorie (gewapend) veiligheidspersoneel zijn er een aantal gekende militaire privé-ondernemingen zoals Blackwater, dat nu zijn naam heeft veranderd in Xe, Dyncorp, MPRI (Military Profesional Resources Incorporation), KBR (Kellogg Brown & Roots), DynCorp. Zij spelen een cruciale rol in het opleiden van het Iraakse en Afghaanse leger, en doen allerlei beveiligingstaken in opdracht van de regering of van de bezettende macht.
Militarisering
Nieuwe tijden, heet het, vergen nieuwe antwoorden: problemen worden bedreigingen, defensie wordt veiligheid. Steeds weer wordt een militair antwoord gezocht. Dat is zowat het basisdenken van menig politiek leider. De plaats die de veiligheidsindustrie hierdoor verwerft is kenschetsend voor de huidige ontwikkelingen. In de Unie draait het Europees Veiligheidsonderzoek jaarlijks zo’n 200 miljoen euro. Er komt een symbiose tussen binnenlandse en buitenlandse veiligheid. Volgens Ben Hayes van Statewatch vertrekt het om zich heen grijpende concept van ‘homeland security’ van het idee dat de westerse naties en de levenswijze van de westerlingen onder een nooit geziene bedreiging staan. Of het nu ziektes zijn, politiek geweld of protest, elk ‘probleem’ wordt als een ernstig gevaar gezien en de oplossing wordt gezocht in de verschuiving van een burgerlijke en gerechtelijke aanpak naar de militaire. Deze veiligheidslogica wordt kennelijk de nieuwe politieke consensus.(3)
Dit denken is niet louter een intellectuele constructie zeggen bepaalde analisten. Deze nood om overal militaire antwoorden op te geven is er om de superioriteit van de westerse ondernemingen te garanderen. Sedert het eind van de koude oorlog is onze belangrijkste bondgenoot, de Verenigde Staten, zowat constant in een oorlog verwikkeld. Het begon met de militaire operaties in Somalië, vervolgens kwam de oorlog van januari 1991 tegen Irak, die de hele jaren ’90 verder duurde via de militaire controle van het embargo, het militair doen respecteren van de zelf ingestelde Iraakse no-fly-zones, om in 2003 uit te monden in een nieuwe grootschalige oorlog die vandaag nog altijd niet ten einde is. De oorlog in Bosnië werd beëindigd met NAVO-bombardementen. Een nieuw culminatiepunt was de oorlog zonder VN-mandaat van de NAVO tegen Servië. Sedert 8 oktober 2001 vechten Amerikaanse en nu ook NAVO-troepen tegen de Taliban. De westerse economische suprematie kan niet zonder militarisering.
(Uitpers nr. 118, 11de jg., maart 2010)
° “Oorlog, je beste belegging” is ook het thema van de zesde vredesconferentie die op 13 maart doorgaat in De Markten in Brussel met als hoofdgasten: Ben Hayes van Statewatch over het security-industrial complex van Europa, en Ruth Tanner van War on Want over war profiteers. (zie
www.vrede.be)Voetnoten:
(1) L De Brabander en G. Spriet Als de NAVO de passie preekt, p. 42
(2) R.Coolsaet, Oorlog zonder einde, p. 58-60
(3) Nationale veiligheid, een rekbaar begrip. Vrede nr 400 nov-dec 2009 p.17 e.v.