Het boek kreeg als titel ‘De nazirazzia van 25 mei 1943′, maar reikt veel verder dan deze gebeurtenis die vele verzetsstrijders in Sint-Truiden trof. Het gaat niet alleen in op verzet en collaboratie in Sint-Truiden, maar kadert een en ander in een breder Belgisch kader. Een grote verdienste van dit boek is dat het het ontstaan van de collaboratie schetst vanuit het activisme tijdens de Eerste Wereldoorlog en het groeiende fascisme en de samenwerking met de Duitse nazi’s in België tussen de twee wereldoorlogen. Daardoor wordt duidelijk dat die collaboratie zo maar niet uit de lucht kwam vallen, weinig te maken had met de zogenaamde Vlaamse overtuiging van de collaborateurs, maar voortvloeide uit de ronduit fascistische overtuiging van velen en vooral uit een streven naar materieel profijt dat collaborateurs de meest onmenselijke daden deed begaan.
Rutten herinnert eraan dat de Vlamingen die tijdens de Eerste Wereldoorlog met de Duitsers collaboreerden, de activisten, na de oorlog geenszins waren uitgeteld. Midden 1919 hadden de Duitsers meer dan een miljoen mark veil om hun Vlaamse bondgenoten op te vangen en ontslagen activistische ambtenaren te steunen. Dat moest voor de revanchistische Duitse Junkers ‘für die Zukunft die Sympathien der in Betracht kommenden Personen sichern’. Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog bereidden de Duitsers de collaboratie tijdens Wereldoorlog II voor. Dat was ook in Sint-Truiden het geval. Zo legde de Truienaar Paul Vrijdaghs in de jaren dertig via Duitse geheime diensten contacten tussen Vlaamse nationalisten en Duitse revanchisten. Jan Brans, de Vlaams nationalistische Truiense advocaat, zorgde er voor dat Duitse subsidies naar Vlaamse nationaalsocialisten vloeiden. De activisten Paul Vrijdaghs en zijn broer Jozef opteerden tijdens Wereldoorlog II voor een radicale SS-collaboratie. Jozef Vrijdaghs werd tijdens de oorlog de enige SS-burgemeester in Limburg. Activist Beljaers werd de eerste commandant van de Truiense SS-Wache. De activistische invloed op de jonge Jozef Van Overstraeten, de secretaris van de Truiense Groeningerwacht en latere stichter van de Vlaamse Toeristenbond, en op Gerard Romsée, die tijdens de Wereldoorlog II onder Duits bevel een van de secretarissen-generaal van België werd, valt niet te miskennen.
Vlaamse activisten werden niet alleen actief in Vlaamse organisaties zoals het Vlaams Nationaal Verbond, VNV, dat tijdens de oorlog openlijk zou collaboreren, maar ook in de collaborerende Rex-beweging van de Waal Léon Degrelle. Die deed een beroep op de Vlaamse letterkundige Paul De Mont om Rex in Vlaanderen opgang te doen vinden. Degrelle en De Mont traden samen op tijdens meetings in de jaren dertig. Blijkbaar is het geheugen van sommigen zeer kort, want in Ninove, de geboorteplaats van Paul De Mont, werd een plein naar hem genoemd. De bekendste Limburgse Rexist was Hubert Leynen. Zijn antisemitische schrijfsels beletten niet dat hij na de oorlog senator en hoofdredacteur van Het Belang van Limburg werd. De aanhechting van Oostenrijk bij Duitsland (Anschluss) in 1938 werd door het VNV-blad Hou-zee goedgepraat als een ‘natuurlijk’ proces.De partij van Adolf Hitler, de NSDAP, had al in de jaren dertig een afdeling in België. Nog voor de nazi-inval, tijdens de mobilisatiemaanden van 1939, werd in de schoot van het VNV een militaire organisatie opgericht: de MO. Eveneens nog voor de oorlog traden in België pro-nazimilities in uniform op.
En hoe interpreteerde het VNV de neutraliteit van België voor de oorlog? Die kwam er volgens de organisatie op neer dat men de wapens niet mocht opnemen tegen de Germaanse broeders, om geen Vlaams en Duits bloed te doen vloeien. Oorlogsburgemeester Jozef Vrijdaghs verklaarde ‘honderd procent Vlaams en bijgevolg honderd procent Duits te zijn’. Zijn broer Paul Vrijdaghs sprak voor de oorlog met meerdere Duitse personaliteiten om Duitstalig België opnieuw bij Duitsland te voegen.
Collaboratie en verzet
We stonden iets langer stil bij het ontstaan van de collaboratie, omdat die ontwikkeling niet alleen typisch was voor Sint-Truiden of Limburg, maar voor heel Vlaanderen. De hoofdbrok van Ruttens boek gaat evenwel over het oorlogsgebeuren in Sint-Truiden. Al lezend krijgt men de indruk dat men van ongeveer iedere Truienaar te weten komt wat hij of zij tijdens Wereldoorlog II heeft uitgespookt. Zoals gezegd genoot Sint-Truiden tijdens die oorlog de bedenkelijke eer als enige Limburgse gemeente een SS-burgemeester te hebben: Jozef Vrijdaghs. In andere Limburgse gemeenten was de collaboratie even actief: niet minder dan 64 Limburgse burgemeesters waren VNV-lid. De wreedheden van de collaborateurs komen in het boek uitvoerig aan bod. Sommige van die collaborateurs waren zo doortrapt dat ze tijdens het plegen van hun misdaden al aan hun na-oorlogs proces dachten. Daarom zorgden ze voor de vrijlating van sommige burgers, meestal verzetsstrijders, die ze eerst arresteerden, mishandelden en bijvoorbeeld naar het concentratiekamp van Breendonk stuurden. Kwestie van na de oorlog te kunnen beweren dat ze iets voor verzetslieden hadden gedaan.
Vanzelfsprekend beschrijft Rutten de organisatie en acties van het verzet in de fruitstad. Men trekt grote ogen als men leest tot welke heldendaden sommige verzetsmensen in staat waren. Zo was er Yvonne Vanstraelen die met Duitse officieren omging om inlichtingen te bekomen en daarnaast nog andere uiterst gevaarlijke opdrachten voor het verzet uitvoerde. Omgekeerd waren er lieden die zich bij het verzet aansloten om voor de Duitsers te spioneren. In een hoofdstuk over het lot van de Joden tijdens de oorlog wijst Rutten erop dat het blad van Rex, De Nieuwe Staat (met als opeenvolgende hoofdredacteurs Paul De Mont en Hubert Leynen), al voor de oorlog tegen de Joodse aanwezigheid in België pleitte. Tijdens de oorlog werd door Vlaamse leden van het SS-Veiligheidskorps genadeloos opgetreden tegen Joodse handelaren. Maar er waren ook vele acties ten gunste van Joden en vooral van Joodse kinderen. Zo konden negen Joodse jongens terecht in een kinderkolonie in het kasteel van graaf de Liedekerke-d’Oultremont in Duras bij Sint-Truiden. Priesters als Henri Gerard Reynders, Camille Engelbos en de gebroeders Hubert en Louis Celis zetten zich eveneens in voor de bescherming van Joodse kinderen.
Zoals in de rest van België bleef ook in Limburg de economische collaboratie na de oorlog zo goed als onbestraft. Die economische collaboratie werd trouwens al tijdens de oorlog goedgepraat door haar ‘de politiek van het minste kwaad’ te noemen. Zo sloot men onder meer de ogen voor het feit dat Bayer Agro Chimie een van de belangrijkste sponsors van het collaborerende blad De Toekomst was. Tal van collaborateurs bleven niet alleen ongestraft, maar zoals Roger Rutten opmerkt, slaagden de aanhangers van de Nieuwe Orde er na de oorlog in zich voor te doen als misleide idealisten. Ze beschouwden zich als martelaars. Tot in de jaren zeventig werden collaborateurs die door de repressie werden getroffen door een krant als De Standaard als oorlogsslachtoffers beschouwd. De Koude Oorlog die meteen na de Tweede Wereldoorlog uitbrak had eveneens tot gevolg dat niet radicaal met het fascisme werd afgerekend. Het Westen en zeker de Verenigde Staten van Amerika konden de anti-communistische fascisten maar al te goed gebruiken in hun strijd tegen het communisme.