Tongeren? Wat kan er in dat provinciestadje tijdens de Tweede Wereldoorlog wel gebeurd zijn om er een boek over te schrijven? Heel veel. Vooral voor en na de Bevrijding in september 1944 ging het er heftig aan toe. Rudi Van Doorslaer beschrijft niet alleen wat er zich tijdens de oorlogsjaren in Tongeren, Zuid-Limburg en de hele provincie Limburg afspeelde, maar plaatst die gebeurtenissen ook in een politiek en sociaaleconomisch kader. Leerrijke lectuur, ook voor niet-Limburgers.
Rudi Van Doorslaer is gastprofessor aan de vakgroep Geschiedenis van de UGent. Van 2005 tot 2016 was hij directeur van het Studiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (CegeSoma). Voor het schrijven van het boek ‘Nekschot’ kon hij onder meer gebruik maken van het onderzoek van de toenmalige geschiedenisstudente Astrid Clercx over de bevrijding van Tongeren. Zij stelde vast dat de oorlog 1940-1945 bij velen in Limburg nog altijd een onverwerkt verleden is.
Van Doorslaer verrichtte uiteraard ook eigen opzoekwerk. Zo had hij in 1976 in Petegem nabij Deinze een ontmoeting met Leander Ghyselinck. Die werd in 1943 in Limburg korpscommandant van de Partizanen, met als schuilnaam commandant Georges.
De Partizanen waren één van de Belgische verzetsgroepen die het tegen de nazi-bezetter opnamen. Tegen het einde van de oorlog noemden ze zich het Belgisch Leger der Partizanen, ook gekend onder de afkorting PA (Partisans armées). De Partizanen waren de gewapende arm van de Communistische Partij.
Een andere verzetsbeweging was de Belgisch Nationale Beweging (BNB), een centrumrechtse verzetsbeweging die in Brussel voornamelijk door de katholieke burgerij was opgericht. Vanaf midden 1943 was de BNB nauw verbonden met het Leger van België dat later de naam Geheim Leger kreeg. In de volksmond werden beide organisaties de Witte Brigade genoemd. In Tongeren was ridder Philippe de Schaetzen, bankier van beroep, leider van het BNB.
Tijdens de jaren 1930 en de oorlogsjaren bleef Limburg een conservatief katholiek bolwerk. De enige concurrent van de Katholieke Partij was het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) dat tijdens de oorlog openlijk zou collaboreren met het naziregime. Bij de parlementsverkiezingen van 1939 gingen negen van de dertien rechtstreeks te begeven Limburgse parlementszetels naar de Katholieke Partij en vier naar het VNV. Socialisten, liberalen en zeker communisten waren van geen tel. Belangrijk is dat na de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in Tongeren een coalitie van de Katholieke Partij, het VNV en Rex tot stand kwam. Rex was zoals het VNV een fascistische en collaborerende partij opgericht door de Waal Léon Degrelle. De katholiek baron Georges Meyers werd in 1938 burgemeester. In 1941 werd hij door het VNV en de Hasseltse Feldkommandant afgezet en vervangen door de VNV’er Hendrik Hanssen.
Woelige Bevrijding
Op 27 mei 1943 sloegen de Partizanen voor het eerst echt toe in Limburg. Ze vermoordden tussen mei 1943 en januari 1944 in de provincie 36 personen, onder wie 23 VNV-leden, die verdacht werden van samenwerking met de bezetter. Maar eind 1943-begin 1944 kregen de Partizanen tegenwind. In Limburg werden tijdens die periode 80 Partizanen aangehouden, 24 onder hen werden ter dood veroordeeld en op 11 april 1944 collectief in Breendonk terechtgesteld. De Partizanen konden zich enkele maanden later herpakken. De liquidaties van collaborateurs werden in versneld tempo hervat. Limburg stond toen aan de rand van een burgeroorlog. De latere substituut-auditeur-generaal Romain Ducamp getuigde hierover: ‘Niemand voelde zich nog veilig. De ene dag was het een zwarte, de andere dag een weerstander die viel. Vele mensen werden in hun huis vermoord. De ene represaille lokte de andere uit.’
De auteur gaat uitvoerig in op de gebeurtenissen die zich in Tongeren voor en na de Bevrijding in september 1944 afspeelden. Hoewel Tongeren pas op 8 september bevrijd was, begon de BNB al op 6 september met de aanhouding van collaborateurs. De Limburgse VNV-kopstukken vluchtten begin september naar Duitsland: secretaris-generaal Gerard Romsée, oorlogsgouverneur Joseph Lysens en Tongerens oorlogsburgemeester Hendrik Hanssen.
Op 8 september kwamen de vooroorlogse burgemeester van Tongeren Georges Meyers en twee schepenen samen op het stadhuis om een bericht aan de bevolking op te stellen. Hierin riepen ze iedereen op tot kalmte en waardigheid. Ze waarschuwden tegen wraakgevoelens en wezen erop dat ‘beteugeling’ niet de enkelingen, maar alleen het gerecht toehoort. Een dag later bleef niets over van die vrome wens. Op straat werd door de menigte opgeroepen tot ‘kapotschieten’.
Rijkswachtcommandant Vanoppen liet de opgepakte incivieken overbrengen naar het pensionaat van het Atheneum. Hij kon maar op de helft van de 35 tot 40 rijkswachters van Tongeren rekenen, omdat de andere verdacht waren. Wapens had de rijkswacht evenmin. De Duitsers waren ermee weg. Volgens politieagent Jean Rubens werden in Tongeren rond de bevrijdingsdagen een ‘paar honderd’ personen aangehouden.
Nekschot
De Partizanen zetten burgemeester, schepenen en rechters onder zware druk om alle gevangengenomen incivieken terecht te stellen. Uiteindelijk verschenen vijf gevangenen, zonder enige tussenkomst van het gerecht, voor het vuurpeleton: arrondissementscommissaris Alexis Van Geel, hoofd van de economische controledienst Paul Romsée (broer van Gerard Romsée), politiecommissaris Antoon Vanderougstraete, stadssecretaris Ernest Frisson en schepen Paul Vanderijst.
Vanwege de opwinding van de ongeveer drieduizend personen die zich op de Grote Markt bevonden, werd beslist de terechtstellingen niet daar maar wel in de gevangenis te laten plaatsvinden. Op de koer van de gevangenis werden de vijf volgens een ooggetuige ‘gewoon koelbloedig doodgeschoten, op de partizanenmanier, met een nekschot’. De politie van Tongeren kwam met een vrachtwagen de lijken ophalen, maar een proces-verbaal werd niet opgesteld.
Hoe werd op dit hele gebeuren gereageerd? Begin februari 1945 erkende partizaan Ghyselinck (commandant Georges) dat ook onder de Partizanen geen eensgezindheid over de wederrechtelijke terechtstellingen bestond. Enkele uren voor de terechtstellingen zei rechter Romain Ducamp: ‘Il vaut mieux qu’on troue la peau de cinq noirs que d’avoir des émeutes.’ (Het is beter het vel van vijf zwarten te doorboren dan dat er onlusten ontstaan.) Toen hem gezegd werd dat de terechtstellingen waren voltrokken, zei burgemeester Meyers: ‘C’est une affaire accomplie.’ (Het is een gedane zaak.) Ja, de notabelen van het provinciestadje Tongeren spraken toen nog Frans. De dag na de terechtstellingen werd de jaarlijkse kermis gevierd alsof er niets was gebeurd. Ook de processie ging uit.
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg Pierre Réard beaamde dat hij en vele andere notabelen enigszins tevreden waren dat ze uit dat ‘spel’ waren geraakt. Dienstdoend gouverneur Gruyters interpelleerde partizanenleider Georges: ‘Het zal nu toch gedaan zijn zeker?’, waarop die antwoordde: ‘Voor zover ik de baas ben, zal het in dit district niet meer gebeuren.’ Eind september zei krijgsauditeur Charles de Borman tijdens een gesprek met een lid van het Geheim Leger dat hij de zaak van de 9de september niet wenste te vervolgen, omdat de lokale overheden ‘er te dicht in gemengd zijn’.
Vrijgelaten
Begin november 1944 sloeg een vertegenwoordiger van het Hoog Commissariaat voor ’s Lands Veiligheid alarm omdat de Partizanen terreur bleven zaaien door inbeslagnames van goederen, arrestaties en moorden. Anderzijds meldde de substituut van de militaire auditeur van Tongeren, Jean Flacon, eind 1944 dat de Consultatieve Commissie van Tongeren gevangen incivieken vrijliet zonder voorafgaandelijk contact op te nemen met de auditeur. In 1947 werden een aantal roversbenden opgerold die gedurende geruime tijd het Limburgse platteland terroriseerden. Van de 71 veroordeelde bendeleden bleken er 38 banden te hebben gehad met het verzet, meer bepaald met de Partizanen.
Het proces tegen de acht verzetsmensen die ervan beschuldigd werden verantwoordelijk te zijn voor de moord op vijf vermeende incivieken in Tongeren op 9 september 1944, ging op 11 juni 1951 voor de krijgsraad in Antwerpen van start. De uitspraak viel op 14 juli. Twee van de betichten werden niet schuldig geacht. Twee andere werden buiten vervolging gesteld. De overige vier waren volgens de krijgsraad wel schuldig, maar was de openbare vordering ‘uitgedoofd’ zowel door verjaring als door amnestie. De beklaagden konden dus vrij de zittingzaal verlaten. Het Krijgshof van Brussel bevestigde op 7 januari 1952 het vonnis van de Antwerpse krijgsraad. Alle Partizanen gingen vrijuit.
Sociale revolte
Rudi Van Doorslaer deed er goed aan dit hele verhaal te kaderen in een bredere schets van het toenmalige Limburg. Van de opkomst van de industrie in de regio’s Gent en Luik was in Limburg toen nog niets te bespeuren. In die provincie was in de tweede helft van de jaren 1930 nog bijna de helft van de bevolking actief als landbouwer of als dagloner in de landbouw. Omdat de Limburgse bevolking sinds 1830 met ongeveer 60 procent was aangegroeid, was de levensstandaard er nauwelijks gestegen. Tijdens de oorlogsjaren schommelde die levensstandaard rond de armoedegrens. De armoede nam tijdens de oorlog nog toe, terwijl de kloof tussen arm en rijk steeds groter werd.
Volgens de auteur kunnen de gewelddaden die tijdens de oorlog en ook nog na de Bevrijding werden gepleegd worden gezien als een uitbarsting van sociaal ongenoegen, van opgekropte haat tegen de nieuwe elite die verpersoonlijkt werd door de collaborateurs. Dat betekent niet dat het gewelddadig optreden van de Partizanen vanuit een traditioneel klassenbewustzijn ontstond. Dat belet volgens Van Doorslaer evenwel niet dat de Tongerse Partizanen een signaal van ‘sociale revolte’ uitstuurden, ook al was het ingekleed in een nietsontziende wraakactie tegen de ‘zwarten’.
De auteur herinnert er in dit verband aan dat auditeur Jacques Maes tijdens het proces van de acht partizanen die beschuldigd werden van de wederrechtelijke terechtstellingen, die acht bestempelde als ‘geborneerde geestelijke dompelaars die handelen uit sociale minderwaardigheidscomplexen’. Dat wijst er volgens Van Doorslaer op dat de auditeur in deze zaak heel nadrukkelijk de achtergrond van sociale deprivatie heeft gedetecteerd.
Tot slot uit Van Doorslaer de wens dat zijn boek een aanzet mag zijn tot een nieuwe sociale geschiedenis van collaboratie en verzet. Want, zo schrijft hij, de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, die we denken zo goed te kennen, blijft ons telkens opnieuw verwonderen.