In zes landen van Zuidelijk Afrika zijn 13 miljoen mensen met honger bedreigd. Het nieuws is in mei wereldkundig gemaakt. VN-organismen vroegen donorlanden toen 1 miljoen ton voedselhulp te sturen. In de weken die volgden is de hulp als politiek en commercieel breekijzer gebruikt, vooral door de Verenigde Staten. Ze hebben de voedselcrisis aangegrepen om andermaal president Mugabe van Zimbabwe te diaboliseren.
Een dankbaar argument was dat Zimbabwe weigerde Amerikaanse maïs aan te nemen, omdat een deel van de vracht genetisch gemanipuleerd was. In werkelijkheid toonde de crisis dat ook “bedelaars” – zoals Zambia en Zimbabwe – voor een kom maïs hun trots niet opgeven en kwamen andermaal de fundamentele onevenwichten in de nationale en internationale economieën aan de oppervlakte.
Einde mei slaan het WFP (World Food Programme) en de FAO (Food and Agricultural Organisation) – twee VN-bureaus – alarm. In zes landen van Zuidelijk Afrika dreigt hongersnood. 13 miljoen mensen zullen er van nu tot in maart 2003 van acute voedseltekorten te lijden hebben. Het gaat om 6 miljoen mensen in Zimbabwe (nagenoeg de helft van de bevolking), en nog eens evenveel in Malawi (3 miljoen), Lesotho (500.000), Swaziland (150.000), Mozambique en Zambia (3 miljoen samen). Angola is voor WFP en FAO een geval apart. Hoewel ook dat land met een humanitaire ramp kampt (waarvan de werkelijke omvang pas duidelijk is geworden na het debacle van de rebellen van UNITA), wordt het nooit in één adem met de zes anderen uit Zuidelijk Afrika vernoemd.
De hongersnood in Zuidelijk Afrika is de ergste sinds 1992 toen maar liefst 18 miljoen mensen dringende hulp nodig hadden. Toen was de catastrofe het gevolg van aanhoudende droogte. Maar deze nieuwe hongerramp, zeggen de experts, is veel complexer. Als oorzaken noemen ze de droogte en de slechte oogsten, HIV/AIDS en armoede, èn de politiek.
HIV/AIDS speelt een verpletterende rol. Zuidelijk Afrika heeft de hoogste percentages van HIV/AIDS-besmetting en -zieken ter wereld. De ziekte moordt de actieve bevolking uit. HIV/AIDS wordt vaak als stand alone-trigger genoemd, maar is een feite een symptoom van verpaupering en dus van aftakelende weerstand. En verpaupering, daar weet Afrika alles van. In heel Afrika steeg het aantal “absolute” armen (mensen die het moeten rooien met minder dan 1 dollar per dag) de laatste tien jaar van 242 miljoen tot circa 300 miljoen. Dat maakt dat de mensen geen eten kunnen kopen. Waarom Afrika verpaupert vertellen de deskundigen zelden.
De politiek factor speelt volgens de deskundigen in Zimbabwe waar de regering de verdeling van grote commerciële boerderijen onder landloze boeren doordrijft, met alle politieke herrie vandien. Want de landhervorming is op zijn zachtst gezegd omstreden. Ook in Malawi – zegt WFP-expert Nicholaas Haan op een onbewaakt ogenblik – speelt een politieke beslissing. Dat land heeft onder internationale druk in 2001 zijn strategische graanreserve verkocht. Daarover straks meer.
Koevoet
In juni arriveert een eerste schip met 10.000 ton maïs voor Zimbabwe in Tanzania. De vracht is gestuurd door USAID (U.S. Agency for International Development). Zoals het in de States de gewoonte is, bevat ze zowel natuurlijke als genetisch gemanipuleerde variëteiten (GGO’s, Frankenstein-food in de volksmond). Zimbabwe wil de lading niet aanvaarden.
De volgende weken houdt Zimbabwe voet bij stuk. In het buurland Zambia komt een debat onder specialisten op gang. Daar spreekt de vakbond van universitaire docenten en onderzoekers UNZALARU zich openlijk uit tegen de import van Frankenstein-food. Volgens dr. Timothy Mwanza leveren de States de GGO-maïs enkel en alleen om hun eigen agro-business te promoten, van enig filantropisch motief is geen sprake. We moeten extra-voorzichtig zijn, aldus Mwanza, omdat maïs in Zambia hèt basisvoedsel bij uitstek is. Mwanza geeft ook nog mee dat collega-academici zijn omgekocht om de Zambiaanse regering te bepraten zodat ze toch Amerikaanse maïs binnenlaat (UNZALARU accuses US of being driven by business motivation over GMOs, The Post, Zambia, by Webster Malido, August 1, 2002).
Dat Zambia en Zimbabwe zich verzetten tegen de import van genetisch gemanipuleerde voedselhulp getuigt van gezond verstand. In Zambia wordt 80 procent van de maïs – zoals gezegd hèt basisvoedsel – voortgebracht door kleine boeren, in Zimbabwe is dat 70 %. Die hebben de gewoonte een deel van de oogst als zaaigoed opzij te leggen. De regeringen in beide landen vrezen daarom dat ook een deel van de Amerikaanse maïs gezaaid zal worden. Dat willen ze ten allen koste beletten. Want velden met GGO-planten contamineren naburige natuurlijke velden en vernietigen op de duur de natuurlijke maïs. En dan is de massa van kleine boeren zijn broodwinning kwijt. Anders gezegd : import van GGO-maïs betekent massale verarming.
Er spelen nog andere motieven. Zowel Zambia als Zimbabwe vrezen dat ze hun landbouwproducten (van graan voor babyvoeding tot vlees) niet meer zullen kunnen exporteren – naar Europa vooral – omdat er GGO’s in zitten.
Terwijl GGO-maïs die voor Zimbabwe bestemd is naar Malawi wordt afgeleid, en ook Lesotho en Swaziland GGO-maïs binnenlaten, houdt Zimbabwe zolang mogelijk de boot af. Maar tegen einde juli gaan de States, Groot-Brittannië en andere Commonwealth-leiders zware druk uitoefenen op Zimbabwe en zijn president Robert Mugabe.
De Britse Buitenlandminister Jack Straw zegt op 22 juli dat de sancties van de Europese Unie om Robert Mugabe en zijn kabinet internationaal te isoleren, resultaat boeken. Mugabe draagt persoonlijk de schuld, aldus Straw, voor de wanhopige situatie in zijn land en de verslechterende toestand elders in Zuidelijk Afrika.
Op 27 juli steekt Andrew Natsios, baas van USAID, als een vulgaire verkoper van stofzuigers zijn voet tussen de Zimbabweaanse voordeur. Alsof Zimbabwe géén soeverein land is, verklaart hij dat USAID in Zimbabwe enkel nog met kerkelijke NGO’s zal werken, zogenaamd om de voedselhulp te brengen waar ze werkelijk zijn moet. Natsios beschuldigt in één zucht functionarissen van de Zimbabweaanse regeringspartij ZANU-PF van favoritisme. Ze zouden voedselhulp enkel onder aanhangers verdelen en politieke tegenstanders laten hongeren.
Rond die tijd arriveert er weer een Amerikaans maïs-schip, dit keer in Durban. Het heeft 17.500 ton “gemengde” maïs aan boord voor Zimbabwe. USAID eist dat het tegen 1 augustus van Zimbabwe verneemt wat er met de lading moet gebeuren. Roger Winter van USAID verklaart dat Zimbabwe geen keuze heeft. “Wij kunnen niets in de plaats geven”, zegt hij in Johannesburg, “dit is alles wat beschikbaar is”. En de Amerikaanse ambassade in Zuid-Afrika voegt eraan toe dat de helft van alle voedselhulp uit de States komt en geen enkele donor de States kan vervangen.
Zimbabwe reageert genuanceerd. Het wil de maïs binnenlaten, op voorwaarde dat die eerst gemalen wordt, zodat hij enkel nog voor menselijke consumptie kan dienen. Het duurt tot begin september voor er over die voorwaarde een akkoord wordt bereikt.
Zambia, dat zich aanvankelijk toeschietelijker toonde, neemt onder invloed van Zimbabwe ook een fermere houding aan. Eind augustus komt Andrew Natsios van USAID met een cadeau aandragen. Zijn organisatie, meldt Dow Jones Business News, wil in Zambia een biotechnologische fabriek neerzetten “zodat de Zambiaanse wetenschapslui zich kunnen bekwamen in het onderzoek van genetisch ‘gewijzigd’ voedsel”. Maar in de marge van de top van Johannesburg over duurzame ontwikkeling blijkt dat Zambia het vergiftigd geschenk van de hand wijst. Uganda en Tanzania beloven daar trouwens aan Zambia dat ze GGO-vrij voedsel zullen sturen.
Alvorens over te stappen naar de mogelijke rol van de landhervorming in de voedselcrisis, is het nuttig het artikel Famine as Commerce van Devinder Sharma aan te halen dat in augustus 2002 gepubliceerd is door GeNet, een netwerk van Europse NGO’s die zich met genetische manipulatie bezighouden (http://www.gene.ch/genet.html).
De laatste 60 jaar is voedsel herhaaldelijk als politiek wapen gebruikt, schrijft Sharma. Maar één van de schandelijkste anti-humanitaire en moreel verwerpelijke daden is toch wel de beslissing van USAID om voor 50 miljoen dollar voedselhulp aan het hongerende Zimbabwe te geven. Voedselhulp is voortaan volgens Sharma niet alleen meer een instrument voor buitenlandse politiek. Het is ook een belangrijk commercieel instrument geworden. Sharma verwijst naar wat president Mugabe op 23 juli aan zijn parlement zegt.
Mugabe: “We vechten tegen de droogte met de toekomst van de landbouwsector voor ogen. Want landbouw is het zwaartepunt van onze economie. We mogen de toekomst van de landbouw niet in het gedrang brengen door misplaatste beslissingen die ingegeven zouden zijn door wanhoop of uitputting”. Voorzichtig dus met GGO’s.
De bio-industrie gebruikt volgens Sharma echter al haar financiële macht om de tegenstand te breken. Want eens GGO’s als voedselhulp aanvaard zijn, kunnen de Afrikaanse regeringen zich niet meer verzetten tegen de overname van de Afrikaanse landbouw door de multinationals van de agro-business. Dan palmen zij volgens Sharma definitief de enorme Afrikaanse markt in. Het World Food Programme speelt gewillig mee in dat spel. Het is volgens Devinder Sharma gewoon een verlengstuk van USAID. De Indiase auteur vecht overigens de Amerikaanse stelling aan dat er geen andere voedselhulp te vinden zou zijn : “Heeft het WFP een miljoen ton nodig ? Waarom gaan ze dan niet in India aankloppen ? Dat land heeft voedsel geleverd aan Irak en Afghanistan. En het WFP zal nergens goedkoper voedsel vinden”.
Landverdeling
De affaire van de GGO’s is meer dan een koevoet voor Amerikaanse commerciële belangen. Het is ook een welgekomen voorwendsel om president Mugabe van Zimbabwe aan te pakken. Het is niet verwonderlijk – en ook niet de eerste keer – dat Amerikanen, Britten dat doen.
Mugabe is een gewezen verzetstrijder, mede onder zijn leiding hebben de Britse kolonisatoren en de blanke racisten rond Ian Smith in 1980 het veld moeten ruimen. Op binnenlands vlak worden hem dictatoriale methoden aangewreven. Maar op het internationale forum steekt de oude verzetsman geregeld de kop op. Dan keert hij de grootmachten de mantel uit. Dat deed hij laatst in Johannesburg nog met Tony Blair.
Mugabe heeft zich in het Westen bijzonder onsympathiek gemaakt met zijn aanpak van de grondkwestie. Na jarenlang geschipper, drijft hij momenteel een landhervorming door, die overigens in 1980 met de vroegere Britse kolonisator was afgesproken. Daarmee raakt hij wel aan het fundament van de economische orde uit de koloniale tijd die de grootmachten toch zo graag zouden laten voortbestaan (of herinvoeren waar ze is afgeschaft).
De hervorming komt erop neer dat het grootgrondbezit van de commerciële boeren in Zimbabwe wordt verdeeld onder miljoenen landloze boeren. Omdat de commercial farmers overwegend blanke boeren zijn, waarvan er velen de farms hebben gekregen in ruil voor diensten aan de Britse kolonisator, en omdat de landlozen zwarte Afrikanen zijn, komt de hervorming in Londen des te harder aan.
De landhervorming ging gepaard met onteigeningen en bezettingen van boerderijen die in enkele gevallen op geweld zijn uitgedraaid, waarin een dozijn blanke farmers het leven liet. Aan Mugabe wordt nu verweten dat de herverdeling een zulkdanige chaos heeft geschapen dat het land niets meer te eten heeft. Terwijl, wordt dan gezegd, het twee jaar geleden nog exporteur was van graan. In de verwijten klinkt ouderwets koloniaal racisme door, want wat maken die zwarten er een zootje van!
Beweren dat de regeringspolitiek de honger heeft veroorzaakt, is echter pure nonsens. Want de 4500 witte grootboeren heten niet voor niets Commercial Farmers. Ze bezitten tweederden van de beste gronden, de meesten telen geen voedsel maar tabak en andere industriële gewassen, en hun bedrijven zijn afgestemd op export. De echte producenten van voedsel in Zimbabwe zijn de small scale farmers die de rest van het areaal bewerken, het is te zeggen: de marginale percelen aan de randen van de plantages en op de community-gronden.
Het is net dat onevenwicht dat de voedselveiligheid in gevaar brengt. En als gevolg van de grootschalige en mondiale commercializering in de landbouw wordt het onevenwicht steeds scherper. Er wordt steeds meer landbouwgrond voor de industrie aangewend, en niet meer voor de voedselteelt. De Britse journalist George Monbiot, ook gewezen activist voor het tropisch regenwoud op de Indonesische eilanden, somde daarvan deze zomer in volle GGO-controverse enkele krasse voorbeelden op (http://www.monbiot.com). Hij onderzocht zelf hoe tien jaar geleden op de Basotu-vlakte in Tanzania zo’n 40.000 mensen van de Barabaig-stam van hun gronden werden verdreven, om plaats te maken voor door Canada gesponsorde culturen van een graanvariëteit die in Tanzania enkel de rijken eten. Canada koppelde contracten aan het project, voor de levering van chemische stoffen en machines. En nu, zegt Monbiot, is Groot-Brittannië in de Indiase deelstaat Andhra Pradesh een gelijkaardig project aan het financieren waarbij… 20 miljoen mensen worden onteigend !
Voor de voedselveiligheid zou net het omgekeerde moeten gebeuren, gronden zouden aan de kleine boeren gegeven moeten worden. Het is immers bekend dat kleine boeren veel productiever zijn dan de reuzebedrijven. In 2000 vergeleek het Amerikaanse Institute for Food and Development Policy in Oakland de productiviteit van grote en kleine boerderijen voor alle landen waarvan er data beschikbaar zijn. En, zegt directeur Peter Rosset, per oppervlakte-eenheid zijn de kleine boerderijen van 2 tot 10 keer productiever dan de grote. “Hoe groter hoe productiever” is volgens hem een mythe die steunt op het feit dat meestal de opbrengst per gewas wordt gemeten. Dat gaat op voor mono-culturen, waar er ontelbare rijen van een gewas naast elkaar staan, met tussen de rijen barre grond. Kleine boerderijen, zegt Rosset, gebruiken ook de ruimte tussen die rijen, of ze wisselen de teelten op de percelen af. Als je daarmee rekening houdt, kunnen de groten niet tegen de kleintjes op (http://www.foodfirst.org/media/interviews/2000/mm8-00.html).
In de wereldeconomie geldt echter het motto: groter is beter. Hele economieën worden verplicht zich daar tot hun scha en schande op af te stemmen. Mozambique, momenteel ook één van de “honger”-landen in Zuidelijk Afrika, kon na de verscheurende burgeroorlog van de jaren ’80 niet anders dan instemmen met de economische recepten van Wereldbank en Internationaal Muntfonds. Het land richtte zijn economie dus op de productie en export van cashew-noten en suiker, al slaagde het er ook in een zekere mate van staatscontrole te bewaren, onder andere over de prijzen voor de boeren die cashew verbouwden, en kreeg het zelfs een verwerkende industrie van de grond. Maar eind 2001 waren alle fabrieken waar cashew-noten werden gekraakt, gesloten en waren er in deze sector 40.000 jobs verloren gegaan. Als dat geen verarming is. De reden ? De Wereldbank verplichtte de staat de gegarandeerde tarieven aan de leveranciers te laten varen. Mozambique verwerkt nu geen cashew-noten meer maar exporteert ze naar India.
In Malawi zijn volgens de officiële cijfers niet 6 (zoals in Zimbabwe) maar 3 miljoen mensen door de hongersnood bedreigd. Maar je zou moeten zeggen dat het land erger getroffen is, omdat het zich nooit zo onafhankelijk heeft opgesteld tegenover Britten of Amerikanen zoals Zimbabwe heeft gedaan; Malawi was integendeel een kleine Westerse pion.
Zo kwam het dat Malawi de laatste drie jaar een regelrecht voedselschandaal beleefde, dat eens te meer door de grote globaliseringsinstellingen was bekokstoofd. In 1999 privatiseerde het land op last van het IMF en de Europese Unie de openbare dienst die de graanreserves beheert. De nieuwe particuliere graanreserve kreeg geen startkapitaal en moest bij de banken gaan lenen om graan te kopen. Twee jaar later zag de firma zich verplicht graan te verkopen om schulden te kunnen betalen. En begin 2002, kort voor de hongersnood werd afgekondigd, kreeg Malawi de instructie, dit keer van de Wereldbank, om geen deviezen uit te geven aan graan, maar wel omgekeerd. Malawi verkocht dus 28.000 ton maïs aan Kenya. De opbrengst was nodig om de banken te betalen. Het land had bijgevolg geen voedselreserve en was wel verplicht de Amerikaanse GGO’s te importeren.
Tot slot: volgens de eerste berichten zou de voedselcrisis in Zuidelijk Afrika tegen april bezworen moeten zijn. Maar intussen zijn er alweer zeer sombere termijnvoorspellingen gedaan over het effect van El Niño in Zuidelijk Afrika, zodat de catastrofe ook langer, zelfs veel langer kan aanslepen. En al die tijd zullen de bedelaars tegenover de chantage en het cynisme van de “donoren” hun trots moeten zien te bewaren.
(Uitpers, nr. 34, 4de jg., oktober 2002)