“Ze mogen dan wel schurken zijn, maar het zijn wel onze schurken”. Dit is een veel gehoord citaat, dat aan de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson (president van 1963, na de moord op John F. Kennedy, tot 1968) wordt toegeschreven. De uitspraak was bedoeld als excuus voor de Amerikaanse steun aan Latijns-Amerikaanse dictators. Maar ze vertolkt meer algemeen het eeuwenoude gebruik om schurken in te zetten voor politieke doeleinden en ze, zolang ze nuttig zijn, te beschermen. Ze is nu weer actueel door de zware beschuldigingen aan het adres van de Kosovaarse eerste minister Hashim Thaçi.
Dat Thaçi een duistere figuur is, werd in de jaren 1990 algemeen aangenomen. Zijn organisatie, het Kosovaars Bevrijdingsleger (UCK), stond dan ook op de lijst van “terroristische organisaties”. Ook werd aangenomen dat het UCK gefinancierd werd met de opbrengst van georganiseerde misdaad: afpersing, smokkel van drugs, wapens, mensen, vrouwenhandel…, waarbij geweld en moord niet werden geschuwd.
Dat verhinderde het Westen, hier in de vorm van de NAVO, niet Thaçi als bondgenoot te kiezen toen ze in 1999 in het kader van de verdere opdeling van de Balkan en Servië – de politiek van verdeel en heers, die in de 19de eeuw al bekend stond onder de naam balkanisering -, besloten Servië zijn provincie Kosovo te ontnemen. En Thaçi, die, in tegenstelling tot de gematigde Kosovaarse nationalisten, militair iets betekende op het terrein kon daarbij een nuttige bondgenoot zijn. Dus werden hem alle zonden, vermeende of niet, vergeven. Thaçi stond hoog in de gratie van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright, die zelf eerder al geen graten had gezien in de dood van 500.000 Iraakse kinderen.
Het UCK kwam uiteindelijk aan de macht in Kosovo. Maar volgens de Zwitserse senator Dick Marty, die voor de Raad van Europa, een vernietigend rapport over Kosovo schreef, betekende dat niet dat Thaçi en zijn kompanen hun verleden vergaten en eerbare burgers werden. Volgens het rapport werd Thaçi de baas van een uitgebreid netwerk dat drugs dealde, een handeltje in menselijke organen zoals nieren opzette, een prostitutienetwerk uitbouwde en moorden pleegde. Marty onderstreept dat de geheime diensten van de westerse landen daar perfect van op de hoogte waren, maar Thaçi lieten begaan. De man zelf ontkent elke schuld, en tot hij schuldig wordt bevonden moet hij wel onschuldig worden geacht.
De organenhandel in Kosovo is echter geen echt nieuws. Al in 2008 schreef Carla Del Ponte, de voorgangster van de Belg Serge Brammertz als hoofdaanklager van het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag, in haar memoires dat in de zomer van 1999, net na het einde van de NAVO-oorlog, tussen de 100 en 300 gevangen Serviërs naar Albanië werden gebracht. Daar werden ze in een geïmproviseerde kliniek met een kogel door het hoofd afgemaakt en ontdaan van hun organen, die internationaal te koop werden aangeboden. Ze sprak er haar frustratie over uit dat haar onderzoek naar de zaak werd tegengewerkt en dus niet tot een goed einde worden gebracht.
Israëlische inbreng?
Pikant detail is dat er momenteel in Kosovo zeven mensen terecht staan in een zaak van organenhandel, waarbij mensen uit arme landen veel geld, tot 100.000 dollar, werd beloofd als ze een nier zouden afstaan. Meestal kregen ze slechts tien procent van dat bedrag, soms gewoonweg niets. Dat er in Kosovo een handeltje in menselijke onderdelen bestond staat dus boven kijf. Ook twee Israëli’s zijn betrokken in de zaak: een dokter, Zaki Shapira, en een boekhouder, Moshe Harel. Eerder dit jaar werd ook in Israël een netwerk van organenhandel opgerold, aan het hoofd waarvan een voormalige generaal, Meir Zamir, stond, een held uit de oorlog van 1973 met Syrië en Egypte. Toevallig of niet, maar in 1973 beschuldigde Syrië Israël ervan bij gedode Syrische soldaten organen te hebben weggenomen. Vorig jaar werd Zweden door Israël van antisemitisme beschuldigd toen een Zweedse krant geschreven had dat het Israëlische leger, zonder toelating van de familie, organen van gedode Palestijnen verwijderde. Maar de Israëlische regering deed er al snel het zwijgen toe toen de Israëlische dokter Yehuda Hiss bevestigde dat hij in de jaren ‘90 hoornvliezen, huid en hartkleppen liet verwijderen uit lijken – niet alleen van Palestijnen, maar ook uit die van Israëlische soldaten. Merkwaardig feit is dat Hiss niet werd aangeklaagd voor die praktijken en gewoonweg zijn job kan blijven uitoefenen. Er bestaat in Israël dus al lang een op zijn minst illegaal organencircuit. Wellicht heeft de Israëlische maffia gebruik gemaakt van de jarenlange oorlogstoestand op de Balkan om, al dan niet met de hulp van het UCK, haar zeer lucratieve markt in organen te kunnen vergroten.
Veel enthousiasme voor het uitpluizen van de beschuldigingen aan het adres van Thaçi is er niet bij “internationale gemeenschap”, zeg maar het Westen dat anders zeer prat gaat op zijn “waarden”. Eulex, de Missie van de Europese Unie voor het Recht (European Union Rule of Law Mission), deed Marty’s beschuldigingen af als een “griezelig sprookje”. Nochtans kan Eulex, dat sedert 2008 de Kosovaarse politie en justitie bijstaat met politiemannen en rechters, autonoom optreden in geval van zware feiten zoals georganiseerde misdaad.
Wegens de grote internationale weerklank gooide Eulex het nadien over een andere boeg. De missie liet weten dat ze misschien niet bevoegd is omdat de organen werden verwijderd in Albanië. Ook vindt ze dat getuigen, die volgens Marty doodsbang zijn voor represailles als hun naam bekend wordt, zich maar moeten komen melden.
Dezelfde onwil om iets te ondernemen tegen Kosovaarse oorlogsmisdaden is al jaren aan de dag gelegd door het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag. Betichte Kosovaren worden met de grootste egards behandeld, en als ze al schuldig worden bevonden krijgen ze uiterst lichte straffen. Hetzelfde geldt, met hier en daar een uitzondering, ook voor Kroatische en Bosnische oorlogsmisdadigers. Alleen de Serviërs krijgen de volle laag en worden op voorhand schuldig geacht. Zo moest volgens Carla Del Ponte de voormalige Servische president Slobodan Milosevic eerst worden opgepakt en moest daarna pas naar bewijzen tegen hem worden gezocht. Onaanvaardbaar is dat het tribunaal hem de nodige medische verzorging weigerde, zodat hij stierf in zijn cel in Den Haag. Wijlen de presidenten van Kroatië en van Bosnië, Franjo Tudjman en Alija Izetbegovic, werden zelfs niet eens verzocht enige uitleg te verschaffen.
De huidige hoofdaanklager, Serge Brammertz, verklaart voortdurend in interviews (het laatste stond in De Morgen van 18 december) dat hij opkomt voor het leed van de nabestaanden. Voor het leed van de nabestaanden dat werd aangericht door Kroaten, Bosniërs en Kosovaren heeft hij weinig of geen oren. Zoals Carla Del Ponte destijds zei niets te willen doen voor de nabestaanden van de burgerslachtoffers van de NAVO. De Amerikanen hadden haar immers gezegd dat er geen gronden waren voor een zaak. Natuurlijk is het toevallig dat de VS de grootste kosten van het Joegoslavië-tribunaal dragen.
Dit wijst erop dat dit tribunaal een eenzijdig politiek tribunaal is, een tribunaal van de overwinnaars, of, zoals de Amerikanen zeggen een kangaroo court, een schertsrechtbank. Overigens geeft Brammertz in zijn interview met De Morgen impliciet toe dat het tribunaal politiek wordt beïnvloed, dat er druk wordt uitgeoefend. En blijkbaar kunnen aanklagers en rechters daar niet aan weerstaan. Met andere woorden ze zijn niet onafhankelijk.
Inmiddels kunnen geen nieuwe zaken meer worden gestart in Den Haag omdat het tribunaal een beperkte levensduur heeft. Enkel lopende zaken kunnen nog worden afgewerkt. Dat wil zeggen dat Brammerz zijn handen in onschuld kan wassen in de zaak Thaçi en ook nooit de pijnlijke taak zal krijgen om te vragen aan de Belgische oud-premier Jean-Luc Dehaene, aan oud-minister van Defensie Jean Pol Poncelet en aan oud-minister van Buitenlandse Zaken Erik Derycke (momenteel rechter bij het Grondwettelijk Hof) waarom zij in 1999 hun zegen hebben gegeven aan NAVO-bombardementen op burgerdoelwitten in Servië.
(Uitpers nr. 127, 12de jg., januari 2011)