Uitpers sprak met Eddy Boutmans (Agalev), staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking
Nauwelijks een maand na de verkiezingen van juni jl. trad een gloednieuwe regeringscoalitie aan, waarin de Groenen mathematisch onmisbaar zijn. Zullen zij die krachtige positie ook weten te verzilveren, en voldoende sterk op het beleid van de paars-groene regering wegen ? Met name inzake buitenlandse betrekkingen (in de ruimste zin van het woord) hebben zich al wrijvingspunten en vragen afgetekend. Stof te over voor een lang gesprek met staatssecretaris Boutmans, een van de architecten van de democratische regenboogcoalitie in de stad Antwerpen, en de man die (luidens de Libre Belgique) in de ogen van minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel weinig meer mag zijn dan een soort veredelde kabinetschef.
De staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking krijgt een niet zo fraaie erfenis toegespeeld. Mede als reactie op de ABOS-schandalen werd de administratie van ontwikkelingssamenwerking hervormd, en ondergebracht bij Buitenlandse Zaken. Maar hoe reëel is die hervorming ? De oplettende buitenstaander heeft veeleer de indruk dat er meer is geprivatiseerd dan gedepolitiseerd.
E.B.: De hervorming omvat drie delen. Ten eerste: de oprichting van een NV van publiek recht (de Belgische Technische Coöperatie, BTC) waarvan de statuten bij wet zijn vastgelegd; voor de uitvoering moet worden gezorgd via een loyale samenwerking met Buitenlandse Zaken. De Raad van Beheer van die BTC is door de vorige regering volledig politiek benoemd. Voor het overige vind ik niet dat er privatisering is. Het gaat om verzelfstandiging van een publiekrechtelijke taak; daar ben ik op zich niet tegen. Het grote probleem dat ik daar zie is de vraag of dit nu de zaken efficiënter zal doen verlopen; en dat moet nog blijken. Maar goed; dat was al allemaal beslist. Wij moeten dat nu uitvoreren.
Tweede aspect van de hervorming is het inschuiven van de administratie van het vroegere ABOS in Buitenlandse Zaken (als Degis: Directie-Generaal voor Internationale Samenwerking, nvdr). Tja, ook dat is nog door de vorige regering beslist. Ik heb daar mijn vragen bij of dat zo goed is; maar kom, er zijn ook voordelen aan, en bovendien is dat in de meeste landen het geval. En je kan niet ontkennen dat internationale samenwerking ook buitenlands beleid is. Dus: op voorwaarde dat de specifieke doeleinden van de ontwikkelingssamenwerking – namelijk: niet de belangen van België behartigen maar die van de partnerlanden, in samenspraak met hen – voldoende worden gehandhaafd, is die inschuiving te verdedigen. En die voorwaarde is in principe vervuld omdat (en dit is het derde aspect) een wet is aangenomen waarin de specifieke doelstellingen van internationale samenwerking vrij grondig zijn beschreven. De wet die de specificiteit moet garanderen moet nog verder worden ingevuld. Maar de grondlijnen zijn er wel; en die zijn goed. De hervorming is een geheel, en je kan een en ander slechts beoordelen wanneer het allemaal is doorgevoerd. Grote zorg is nu dat die hervorming van de administratie gebeurt met een ABOS waar men op apegapen ligt en de boel grondig beu is. En dat is natuurlijk niet de goede verhouding om tot een heel nieuwe administratie te komen en – binnen bepaalde bakens – een eigen koers te kunnen varen. Er zijn veel mensen die daar weg willen, er zijn er veel die ontmoedigd zijn, veel die het niet meer zien zitten. Ik hoop dus dat dit snel kan worden afgerond. Want het is toch beslist. Het kan nu goed worden uitgevoerd of slecht worden uitgevoerd, maar uitgevoerd wordt het.
Minister van Buitenlandse Zaken Michel heeft zich in de voorbije weken al herhaaldelijk optredens en uitspraken aangematigd op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Nogal wat mensen, met name in de sector van de NGO’s (de niet-gouvernementele organisaties die aan ontwikkelingssamenwerking doen), vrezen dat Michel de ontwikkelingssamenwerking wil gebruiken als glijmiddel voor Belgische zakenbelangen.
E.B.: Wel, als ik het heb over het garanderen van de specificiteit bedoel ik precies dat. U zegt dat een glijmiddel-aanpak in de bedoeling ligt van de minister van Buitenlandse Zaken; dat laat ik voor uw rekening. Maar ik ga daar in elk geval niet aan meedoen. Voor mij is duidelijk dat ontwikkelingssamenwerking een morele – en trouwens volkenrechtelijke – verplichting is die de rijkere landen zijn aangegaan om jaarlijks een overdracht van 0,7 procent van hun BNP te doen naar de ontwikkelingslanden. Nu goed, de terminologie is wat aan het veranderen, de internationale realiteit is wat aan het veranderen; maar die morele verbintenis is niet minder dwingend geworden dan dertig jaar geleden. Ik zou eerder zeggen: ze is integendeel nog dwingender geworden. Ontwikkelingssamenwerking wil niet zeggen: bevordering van het Belgisch bedrijfsleven. Trouwens ((zegt de staatssecretaris met zijn minzaamste glimlach)) als goede liberaal stel ik dat de vrije markt moet kunnen spelen; bijgevolg kan een bepaald bedrag dat je aan ontwikkelingssamenwerking wil besteden nooit inhouden dat een bepaald bedrijf dat bedrag absoluut moet krijgen omdat het Belgisch is. Je moet trouwens in Europees verband hoe dan ook aanbestedingen uitschrijven. Bovendien: een van de grote principes die wij nu aan de ontwikkelingslanden willen opleggen is good governance, behoorlijk bestuur. Welnu, bij good governance behoort ook dat je niet bepaalde bedrijven bevoordeelt om wille van hun nationaliteit, maar dat je de markt laat spelen. Dus ook inzake ontwikkelingshulp moet ongebonden hulp, op een correcte manier toegepast, de regel zijn.
Aanknopend daarbij: enkele weken geleden zei u dat u “voldoende garanties” wil dat ontwikkelingssamenwerking een autonoom beleid zal kunnen voeren. Hebt u die garanties inmiddels gekregen ?
E.B.: Die garanties moeten verder nog uitgepraat worden. Er is nog geen definitieve aflijning van bevoegdheden, juist omdat ik niet zomaar om het even welk akkoord daarover wil tekenen.
Een heel ander aspect: van Vlaamse politici of opiniemakers hoor je soms dat de imperialistische aanpak van minister Michel symptomatisch is voor een bewuste poging om alles wat Belgische buitenlandse betrekkingen is – inclusief de ontwikkelingssamenwerking – opnieuw in Franstalige greep te krijgen.
E.B.: Voor communautaire ontboezemingen bent u bij mij echt niet aan het goede adres. Ik sta op het standpunt dat je, zolang je een federaal land hebt, ook een federale logica – zeg maar: Bundestreue – moet hebben. Ik ben bereid die aan de dag te leggen. Wel, ik neem aan dat ook alle andere ministers ze aan de dag leggen. En anders moeten ze daar niet zitten; dan moeten ze in een regionale regering gaan zitten. Maar ik heb nog niet ondervonden dat mensen in dat geval zouden zijn.
Het lijkt toch nergens op dat ontwikkelingssamenwerking nu zou moeten opdraaien voor noodhulp aan Kosovo, terwijl de noodsituatie daar juist het gevolg is van allerlei volkenrechtelijk volslagen ongerechtvaardigde ingrepen – zeg maar: de eenzijdige aanvalsoorlog van de Navo tegen een soeverein land. Zal daar noodhulp voor gebruikt worden ? zijn daar plannen voor ?
E.B.: Opgelet. Daar zijn geen plannen voor; daar zijn beslissingen over. En die zijn al door de vorige regering genomen. België stuurt – minstens – vijfhonderd miljoen naar Kosovo. Nu was ik zeker geen voorstander van die oorlog; maar die is nu eenmaal gevoerd en nu zit je met een land dat platgebombardeerd is. Een land dat trouwens, volgens de criteria van de OESO, een van de twee Europese landen is die aan de criteria voor ontwikkelingsland voldoen (namelijk Albanië en Klein-Joegoslavië). De kwestie bestaat dus uit twee luiken. Een vraag is: ben je gelukkig met de verschuiving van ontwikkelingshulp naar noodhulp ? Neen. Ik vind ook dat wij dat niet verder mogen laten ontsporen. Het is goed dat wij mensen in nood ter hulp komen, maar dat moet niet noodzakelijk uit het budget ontwikkelingssamenwerking komen. Maar in Kosovo is het nu wel zo dat je vertrekt van situatie nul – ook al heb je het zelf eerst tot nul gebombardeerd – en dat er dus wel degelijk een ontwikkelingsprobleem is. Dan ga ik niet zeggen: die mensen hebben het ongeluk gebombardeerd te zijn tegen de zin in van deze staatssecretaris en dus krijgen zij nu niks. Dat lost hun probleem natuurlijk ook niet op.
Het komt er dan toch op neer dat je met geld van ontwikkelingssamenwerking dingen gaat goedmaken die eigenlijk veroorzaakt zijn door – laat ik eens een fraaie ouderwetse term gebruiken – het militair-industrieel complex.
E.B.: En door Milosevic, niet te vergeten. Maar goed, wij repareren dikwijls met ontwikkelingshulp dingen die verkeerd gelopen zijn door zowel Afrikaanse als Europese als Amerikaanse beslissingen. In die zin zou ik natuurlijk liever alleen structureel willen werken in een wereld waar politieke beslissingen niet negatief werken maar alleen positief; maar zo zit de wereld helaas niet in elkaar. Reëel dan. Wat mij bekommert is: ten eerste, dat een verschuiving dreigt van structurele hulp naar noodhulp. Een gedeeltelijk antwoord daarop is dat in noodsituaties noodhulp noodzakelijk is, dat noodhulp bovendien de brug kan leggen naar wederopbouw, en daardoor naar ontwikkeling en het vermijden van toekomstige conflicten, enz. Wat mij daarnaast nog meer bekommert is dat de noodhulp aan Kosovo – ook als die goed is – ten koste gaat van de hulp in Afrika. Dat is door de beslissing van de vorige regering manifest en op grote schaal en ten bedrage van honderden miljoenen gebeurd. En daar voel ik mij bijzonder ongelukkig bij.
En dat valt niet terug te draaien ?
E.B.: Wel, ik zou dolgraag dat debat willen geopend zien, want het is nog niet in die termen gevoerd. Je zit met een dubbel probleem: als je de totale noodhulp niet teveel wil zien ingrijpen op ontwikkelingssamenwerking dan is er een grens aan wat je aan noodhulp kan besteden. Tweede probleem: je wil niet al die noodhulp naar Europa zien gaan. Dat ligt niet eenvoudig;maar voor de toekomst wil ik toch wel dat daar duidelijke keuzen in worden gemaakt. Wat lees ik trouwens in het regeerakkoord ? Meer aandacht voor Afrika, en meer bepaald voor Centraal-Afrika. Daar is zeer grote nood aan noodhulp.
Laten wij even voorbijgaan aan die Europese noodhulp, en de fameuze 0,7-procentnorm voor ontwikkelingssamenwerking eens van naderbij bekijken. Ik wil het er nu niet over hebben of dat cijfer een fetisj is of niet; maar ik vraag mij af wat daar precies in zit. Momenteel besteedt België 0,35 % van zijn BNP aan ontwikkelingshulp en daarvan wordt slechts een beperkt deel in de Derde Wereld uitgegeven; een groot deel gaat naar lonen in België en naar bestellingen bij het Belgische bedrijfsleven. Als je daar ook nog de noodhulp gaat bijtellen voor landen waar die noodhulp betwistbaar kan zijn, krijg je toch een fikse scheeftrekking van de 0,7%-norm ?
E.B.:De noodhulp aan Kosovo is op zichzelf niet betwistbaar; wel voor discussie vatbaar is de vraag hoe de noodsituatie ontstaan is, en vooral: of Afrika daar moet voor opdraaien. En laten wij wel wezen: cijfers vind ik altijd een beetje een fetisj, maar 0,7 procent afdragen van je BNP is al niet veel; het moet trouwens gezien worden in een contekst waarin vooral het rechttrekken van de internationale handel en van de machtsverhoudingen in de wereld telt. In die samenhang acht ik het wel zeer belangrijk naar de 0,7% te blijven streven en is dat allesbehalve een fetisj. Wat zit daar in ? Wel, als je samenwerking tussen landen hebt of als je kennisoverdracht hebt of als je overeenkomsten wil sluiten, dan heb je daar altijd (of je dat nu prive doet of van staatswege) overhead-kosten bij. Je moet die natuurlijk onder controle houden.Want de mensen willen twee dingen: problemen helpen oplossen samen met de bevolking ter plaatse, en controle op de besteding van de bedragen daarvoor. Die beide vragen zijn terecht. Zowel het aftasten van wat is, van wat de bevolking ginder wil en hoe wij daar best aan kunnen tegemoetkomen als de controle achteraf vereist allemaal organisatie, studie, afspraken, vergaderen, onderhandelen en personeel om dat allemaal te doen. Daarvoor mensen in België betalen is niet in strijd met de bedoeling; het hoort er essentieel bij. Natuurlijk moet je altijd wel de vraag stellen “is dit nog relevant voor wat in het partnerland uiteindelijk bij de mensen meer of beter op tafel komt of aan betere instellingen uit de bus komt”, enz. Er moet zeker een relatie blijven tussen het resultaat en de kosten die je maakt. Maar dat je er ook in België geld aan besteedt is niet abnormaal. Temeer omdat dat geld er ook toe bijdraagt het draagvlak hier in België te verhogen of tenminste in stand te houden. Als je niet in België bekend maakt wat je ginder doet, als je niet samenwerkt met civiele organisaties en communiceert over wat je daar doet, dan heb je ook geen mensen die in België kunnen uitleggen waarom je dat moet blijven doen, en dan zal ook de politieke mogelijkheid verminderen om zinvolle dingen te doen. Want uiteindelijk is het altijd de belastingbetaler die mee betaalt; die moet er dus ook van overtuigd worden dat het goed is wat je doet. Ik denk dat de belastingbetaler daartoe ook wel bereid is, op voorwaarde dat je in België investeert in het propageren daarvan.
Beleidslijnen waarop u van meetaf hebt gehamerd zijn: duurzame ontwikkeling en in het belang van de partnerlanden. Er wordt dus duidelijk afstand genomen van de optie wat wij ginder uitgeven moet in het belang zijn van Belgische bedrijven. Maar als onze ontwikkelingshulp minder bedrijfsvriendelijk wordt, zal ze dan niet eerder dalen dan toenemen ?
E.B.: Het enige wat mij bekommert is de vraag: dient dit nog het doel waarom het gaat ? Namelijk: behoorlijke samenwerking om in een aantal landen de situatie voor de bevolking te verbeteren. Ontwikkelingshulp die alleen maar bedoeld is om Belgische bedrijven te steunen is in die optiek eerder een storingsfactor. Niet omdat Belgische bedrijven daaraan niet zouden mogen meewerken; ik vraag niet liever dan de prive-sector ook te betrekken bij ontwikkelingswerk: bijvoorbeeld door vormingsprogramma’s, bijvoorbeeld door de prive-sector in de ontwikkelingslanden uit de grond te helpen stampen, te bekwamen, kansen te geven op onze markt, enz. Dat zijn allemaal mogelijkheden om de prive-sector bij ontwikkelingswerk te betrekken. Ik denk echt dat dat noodzakelijk is, en dat wij het ontwikkelingswerk een beetje uit het monopolie moeten halen van welzijnswerkers, als ik het – met alle respect – zo mag uitdrukken. Maar dat is iets anders dan aan ontwikkelingshulp doen om Belgische bedrijven te redden van het faillissement.
Even over naar het binnenland: je hoort soms mensen waarschuwen dat de grootste bedreiging voor deze coalitie niet van de CVP komt (die nog altijd niet heeft uitgemaakt hoe zij haar oppositierol zal spelen) maar van de nogal verregaande machtsaanspraken van de PRL. Wat denkt u daarvan ? En meer specifiek: waar ligt voor Agalev de grens van de toegevingen ?
E.B.:Dit is een nieuwe coalitie.Het is bovendien een driestromen-coalitie, en dan nog een zespartijencoalitie. De coalitie is, denk ik, op weg om het vier jaar vol te houden. Dat zal haast onvermijdelijk met moeilijkheden gepaard gaan, al was het maar omdat men dit niet gewend is. En omdat er nogal wat partijen – en personen – in zitten die geen regeringservaring hebben en die dus ook niet gewend zijn om dit soort dingen in een regering uit te praten. Waar ligt de grens ? De grens ligt op het punt waar je een partij – bijvoorbeeld de Groenen, maar het zou ook een andere kunnen zijn – niet meer voldoende zichzelf laat terugvinden. Een deel van de visie is gegeven door wat de premier in het begin een aantal keren heeft laten verstaan: misschien moet een coalitie niet alleen draaien op een grijze consensus of mag ze zelfs niet draaien op een grijze consensus, maar moet ze ook een beetje draaien op de sterke punten van de verschillende partners. Dat volstaat niet als cement maar het is wel een bestanddeel van het cement. Als je teveel aftopping hebt op de sterke punten dan riskeert iedere partij nog alleen met haar zwakke punten naar voren te komen. Het alternatief voor de aanpak waarbij iedere partij voor een deel kan scoren op wat haar het liefst is, is dat ofwel niemand nog scoort en dat is natuurlijk niet goed, ofwel dat alleen sommigen scoren en dat is ook niet goed. Dus ook de Groenen zullen moeten kunnen scoren. In die contekst ben ik bereid alle mogelijke vormen van deontologie in acht te nemen en de interne discussies niet op het openbare forum te brengen – op voorwaarde dat de anderen zich evengoed aan die deontologie houden.
Deze coalitie schrijft ook de openbaarheid van bestuur hoog in het vaandel. Maar hoeft dat te betekenen dat de coalitiepartners vechtend over straat rollen ? Voor het publiek is dat misschien leuk; maar versterkt of vermindert dat de samenhang van de coalitie ?
E.B.: Openbaarheid van bestuur betekent niet openbaarheid van ruzie. Het betekent wel dat je geen geheimen hebt over wat je beslist en over de redenen die tot een bepaalde – gezamenlijke – beslissing hebben geleid. Nu vind ik het niet zo’n geweldig probleem dat meningsverschillen naar buiten komen, maar ik vind dat er wel duidelijke afspraken moeten zijn en dat die door iedereen moeten worden nageleefd en niet uitsluitend door diegenen die geloven in goed bestuur en die daar een van hun kenmerken van gemaakt hebben. Wij zijn voor behoorlijk bestuur, wij hebben nu een regering die behoorlijk bestuur tot een van haar belangrijkste doelstellingen heeft gepropageerd – dat is tenslotte een van de redenen waarom wij, Groenen, daar in zitten. Maar dan niet om de enigen te zijn die alle regels van de deontologie toepassen.
Credits foto’s: Ricardo Bravo