Chris de Stoop, Het complot van België, De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, 205 blz., ISBN 9789023427513
Chris de Stoop heeft veel pijlen op zijn boog. Dat weten we al langer dan vandaag. Ze zijn zo lief, meneer, Zij kwamen uit het Oosten, De bres en De vuurwerkmaker zijn maar enkele visitekaartjes van iemand met de vaardige pen van een onderzoeksjournalist die ook de romanvorm niet schuwt.
Met “Het complot van België” beweegt hij zich door zijn schrijfstijl op het moeilijk te definiëren terrein van de literaire non-fictie waarop ook figuren als V.S. Naipaul, Ryszard Kapuscinski, Lieve Joris en Frank Westerman zich thuis voelen. In een gesprek met Marc Reynebeau noemt De Stoop zijn boek verhalende non-fictie.
Op een vernuftige manier vermengt De Stoop drie verhalen die schijnbaar los staan van elkaar, maar die met elkaar verbonden worden tot het centrale thema van het boek, met name ‘paranoia’ en ‘complottheorieën’. Het eerste personage is een zekere Nina H. die onderzoeksjournalist De Stoop in de jaren negentig bestookte met complottheorieën over een rode maffia die de armen arm wil houden om zo de sociale welvaartsstaat en dus haar macht te bestendigen.
Paranoia is ook volop aanwezig bij zijn Nonkel André die in 1951 gecolloceerd werd in het Sint-Jan-Baptist gesticht in Zelzate. Als kleine jongen ging hij er vaak op bezoek, maar het was pas veel later dat De Stoop erachter kwam welke gruwelijke praktijken Nonkel André die als psychiatrisch proefkonijn werd gebruikt, heeft moeten doorstaan. Het derde personage, Maria, komt maar even in beeld – zeer letterlijk trouwens op een YouTube filmpje – met afschuwelijke beelden van een wenende en bloedende blanke vrouw die door Belgische soldaten geëvacueerd wordt, terwijl honderden Rwandese medepatiënten ter dood veroordeeld achterbleven.
Tussen die drie verhalen bestaan ook incidentele verbanden. Op het YouTube filmpje is een wanhopige Broeder van Liefde te zien die de soldaten smeekt om zijn zwarte patiënten van het psychiatrische centrum in Ndera, Rwanda niet in de steek te laten. De Stoop gaat deze Jef De Beer na de genocide opzoeken en dan blijkt dat die man nog ooit hoofdverpleger is geweest van zijn Nonkel André in Zelzate. Que les sauvages restent chez eux, zou een Belgische soldaat tijdens de evacuatie gezegd hebben.
De genocide in het Rwanda van 1994 is ook voor De Stoop een traumatische ervaring. Dat blijkt uit elke pagina die daarover handelt. Hij kan er maar niet van over dat Le pays des mille collines waardoor hij als jonge journalist zo gecharmeerd was, veranderd is in een knekelveld. In 1994 is hij weer ter plekke en ooggetuige van de genocide waarvoor de internationale pers in de eerste dagen amper belangstelling had. “Pas na de genocide kwam de wereldpers op de vluchtelingenstroom af. Vooral na de rampbeelden uit Goma, waar een spectaculaire luchtbrug werd aangelegd om de Hutu’s te helpen. Of waren het Hutsi’s of Tutu’s?” (p. 131) De Stoop ergert zich ook ten zeerste aan wat door de media-experts tot een simplistisch sprookje was gemaakt van “goeden versus slechten, slachtoffers versus schurken, Tutsi’s versus Hutu’s. De pers wilde duidelijke winnaars en verliezers. En als kers op de taart de mythe van rebellenleider Kagame als Afrikaanse Che Guevara.” (p. 131)
Samenzweringsdeskundigen
Wanneer hij weer eens belaagd wordt door de zoveelste brief van Nina H. surft De Stoop op internet door het universum van de complotdenkers. “Wat een bloeiende gemeenschap is dat geworden. Met duizenden gespecialiseerde websites, tienduizend bloggers, miljoenen believers. Zij schrijven boeken, draaien films, vullen tijdschriften houden conferenties over alle denkbare en ondenkbare complotten. In juli 2006 kwamen meer dan duizend samenzweringsdeskundigen samen. Zij zien hun argwaan en scepsis als een manier om naar het leven te kijken en de wereld te doorgronden.” (p. 164)
De Stoop verwijst naar het werk van ene Peter Knight die stelt dat paranoia een normale respons is op een verwarde, onzekere, geglobaliseerde wereld, waarin mensen weer verlangen naar transparantie en waarheid. Een complot schept orde in de chaos en biedt een simpele verklaring voor complexe problemen.
De Stoop zelf komt via zijn betrokkenheid bij de Rwandese genocide ook heel dicht in de buurt van complottheorieën. Hij citeert de controversiële magistraat Jean-Louis Bruguière die een onderzoek deed naar de dood van de Franse bemanningsleden in het neergeschoten vliegtuig van de Rwandese president Habyarimana. “Volgens hem was het allemaal een complot. Niet van de Hutu-haviken, maar van Kagame. Een macaber plan om het land in chaos te storten. Dat schreef geen obscure complotdenker, maar een gerenommeerde rechter.” (p. 155) . Ook de daaropvolgende genocide is verworden tot een polemiek tussen complotdenkers, tussen believers en non-believers.
En de Belgen?
De Stoop gaat op bezoek bij de Antwerpse Professor Filip Reyntjens die vanaf de jaren zeventig – hij was toen doctoraalstudent in Butare – de situatie in Rwanda op de voet heeft gevolgd. Volgens Reyntjens is de huidige Rwandese president Kagame de grootste oorlogsmisdadiger in functie. De Stoop is bijzonder fel als hij de Belgische verantwoordelijkheid voor heel de Rwandese genocide bespreekt. Hij verwijt zowel de toenmalige premier Jean-Luc Dehaene als de toenmalige minister van buitenlandse zaken Willy Claes dat zij meer aan hun eigen politieke carrière dachten dan aan het vermijden van de genocide. “Om gezichtsverlies te vermijden hadden ze de hele wereld afgebeld, brieven en telexen verstuurd, en de VN-baas Boutros Ghali in een hotel in Bonn persoonlijk aan de oren getrokken. Mon ami, ik geef u de overweging om te blijven, had Boutros Ghali nog gezegd. ‘Ik ben niet gek. Ik ga mijn politiek hoofd in België niet riskeren, zei Claes.” (p. 188) En cynisch vraagt De Stoop: “Was het dan toeval dat de atlantist Claes een paar maanden later promoveerde tot secretaris-generaal van de NAVO? Nee toch zeker? Was het dan een samenloop van omstandigheden dat er net verkiezingen zaten aan te komen in België? Nee toch zeker? Was het dan het noodlot dat maakte dat Rwandese geesteszieken moesten wijken voor Belgische carrières? Nee toch zeker?” (p. 188)
De Stoop krijgt verschillende versies op zijn bord wanneer hij op zoek gaat naar de afloop van het drama in Ndera. Hij spreekt met enkele vroegere personeelsleden die commentaar geven op het YouTube filmpje. “Deze versie is totaal verschillend van de versie waarmee ik aan dit verhaal begon. Nu gaat het niet meer om een weerloos psychiatrisch centrum dat door de Interahamwe werd uitgemoord, maar om een soort versterkte post als voorhoede van het RPF. Hoe kan ik ooit weten welke theorie de juiste is? Gebeuren de feiten of gebeuren ze niet? Wat is waan en wat is werkelijkheid? Wat is de werkelijkheid achter de werkelijkheid?” (p. 186) Zo eindigt het verhaal over het simplisme van complottheorieën vooral met vragen. De twijfel sluipt binnen bij de onderzoeksjournalist. Hij doet ook aan zelfevaluatie: “De genocide werd herleid tot een sprookje van goeden tegen slechten. Misschien deed ik daar aan mee, al berichtte ik ook meteen over slachtingen door de Tutsi-rebellen,” zegt hij tegen Marc Reynebeau. “De goeden waren Paul Kagame en de rebellen. Zij rukten op om de genocide te stoppen. Wie kon daar niet solidair mee zijn? De fout is dat we niet inzagen dat de opmars niet zozeer bedoeld was om de genocide te stoppen, maar om de totale macht te grijpen. Kagame is vandaag nog altijd president.”
“Het complot van België is een zeer sterk boek dat zich door zijn schrijfstijl beweegt op het moeilijk te definiëren terrein van de literaire non-fictie waarop ook figuren als V.S. Naipaul, Ryszard Kapuscinski, Lieve Joris en Frank Westerman zich thuis voelen. Chris de Stoop verkeert in goed gezelschap. Dat wilde ik nog even zeggen als geboeide lezer.
(Uitpers, nr 99, 9de jg., juni 2008)
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=690813&refsource=uitpers