Er is nogal wat kritiek op de Nicaraguaanse president Daniel Ortega: dictator, vriendje van de kardinaal, pseudo-linkse populist, poedel van Chávez, neoliberaal. Toen Nicaragua als een van de weinige landen in de wereld de onafhankelijkheid van Abchazië en Zuid-Ossetië erkende, werd er meewarig met het hoofd geschud. Het wordt hem in bepaalde feministische en derderwereldkringen zwaar aangerekend dat hij een wet heeft laten stemmen die abortus voor therapeutische redenen niet langer uitdrukkelijk uit de strafwet houdt.
We lazen voor u een artikel uit het Nicaraguaanse politieke maandblad Correo(1) van de hand van Carlos Fonseca Teran, zoon van een van de stichters van het Sandinistisch Front en vice-secretaris van internationale zaken van het FSLN. (GS)
Vanuit de Nicaraguaanse oppositie, zowel de klassieke rechterzijde, als de afgesplitste sandinistische vleugel (Movimiento de Renovacion Sandinista), wordt het beleid bekritiseert als zou het de economie destabiliseren, wordt de regering verweten dat de programma’s populistisch zijn of doordrongen van cliëntelisme en vriendjespolitek. Fonseca somt droogweg enkele belangrijke overheidsprogramma’s op zonder verdere commentaar: gratis onderwijs, gratis gezondheidszorg, campagne die het analfabetisme van 35 naar 3 procent terugdrong, armoedebestrijding in de stad en het platteland (Hambre Cero en Usura Cero)(2); subsidies voor het openbaar vervoer en elektriciteit; notoire verhoging van het minimumloon; openbare werken (straten en woningen); opvang van straatkinderen.
Een bepaalde kritiek uit de ‘linkerzijde’ en de civiele samenleving meent, aldus de auteur van het artikel in Correo, dat er geen authentiek links beleid is omdat de regering een confessionele staat bevordert, het beleid in overleg met de privé-sector gebeurt, en omdat Nicaragua zich niet aan het IMF onttrekt.
Fonseca begint met de verhouding tot het IMF en meent dat bepaalde critici niet zo veel recht van spreken hebben als je hun eigen uitlatingen nagaat over het desbetreffende onderwerp. Hij legt er de nadruk op dat president Ortega in zovele redevoeringen de politiek van het IMF aan de kaak heeft gesteld omdat ze de “rijken rijker maken en armen armer”. Ortega catalogiseert geregeld de politiek van Europa of de VS als koloniaal of neokoloniaal. Maar precies bij deze standpunten wordt de president door deze kringen verweten “in de hand te bijten die hem te eten geeft”. Wanneer de regering na scherpe onderhandelingen met het IMF dan toch bepaalde voorwaarden moet aanvaarden om aan de nodige fondsen te geraken zodat de sociale programma’s kunnen worden uitgevoerd, wordt ze door deze critici verweten het IMF te volgen en neoliberaal te zijn. Fonseca wenst te benadrukken dat Nicaragua ooit het land was met de zwaarste IMF-voorwaarden, maar nu is opgeschoven naar de categorie met de minste voorwaarden als gevolg van de succesvolle onderhandelingen van de regering met deze internationale instelling.
De auteur gaat vervolgens meer ten gronde in op het al dan niet neoliberaal karakter van de huidige regeringspolitiek. Wie anti het huidige systeem is, is zeker ook antineoliberaal, maar men kan antineoliberaal zijn zonder anti-systeem te zijn, zoals Brazilië. Nicaragua is sinds de komst van Ortega toegetreden tot ALBA(3). Het feit op zich deel uit te maken van het ALBA-systeem zegt genoeg of een regering tegen het neoliberalisme is, en zelfs tegen het geldende systeem, precies omdat ALBA per definitie anti-systemisch is: de ALBA-logica staat in volledige tegenstelling tot de marktmechanismen. De fundamentele lijn van ALBA is samenwerking in de meest zuivere zin van het woord, de solidariteit tussen verschillende landen op zo’n manier dat eenieder aanbrengt wat de andere van hem nodig heeft, vertrekkend van het uitgangspunt dat elkeen – hoe arm hij ook moge wezen – altijd iets belangrijks te bieden heeft. Geopolitiek gezien is ALBA het regelrechte tegendeel van het pan-amerikanisme dat de VS sedert de 19de eeuw promoot en dat uitgaat van de gemeenschappelijke belangen van alle landen van het Amerikaanse continent. De visie van ALBA gaat terug tot de stelling van Bolivar en Martí dat er tegenstelling bestaat tussen de belangen van de landen ten noorden en die van ten zuiden de Rio Bravo (de scheidingslijn VS-Mexcio).
Fonseca bekijkt het (anti-)systemisch karakter van naderbij in drie belangrijke maatschappelijke aspecten: sociaal-economisch, politiek-juridisch, ideologisch-cultureel.
Op sociaal-economisch vlak betekent systeemverandering de vervanging van kapitalisme door socialisme, door socialisatie van de eigendom. In het geval Nicaragua gaat dit via de weg van zelfbeheer of door de arbeiders en de volkssectoren zelf eigenaar te laten zijn. Dit zien we vertaald door de politiek van toegankelijk krediet, en de programma’s Hambre Cero (geen honger) en Usura Cero (geen woeker). Deze gaan gepaard met grote economische ontwikkelingsprojecten die gericht zijn op het materiaal ondersteunen van dit proces van socialisatie van eigendom en van democratisering van de economie. Anderzijds kan men de huidige sociale politiek van de regering van allerlei zaken beschuldigen maar zeker niet van neoliberalisme: er is bijvoorbeeld niets antineoliberale dan de de-privatisering van gezondheidszorg en onderwijs, om maar deze twee te noemen.
Op politiek-juridisch vlak kan de regeringspolitiek niet duidelijker zijn, aldus Fonseca. Vandaag – in tegenstelling tot de jaren tachtig – wordt wél vooruitgang geboekt in het realiseren van het historisch programma van de revolutie. Dit betreft onder meer een ander politiek systeem waarbij de representatieve democratie vervangen wordt door een democratie waarin het volk werkelijk de macht uitoefent. Specifiek spreken we hier over de ‘burger-macht’ (Poder Ciudadano) als uiting van de directe democratie waarbij de burgers niet alleen hun vertegenwoordigers kiezen – zoals in de representatieve democratie – maar bovendien beslissen over de regeringspolitiek en de fundamentele opties voor de regering, meer speciaal wat de verdeling van het budget betreft als de meeste concrete toepassing van de economische politiek.
Op politiek-cultureel vlak draait de voornaamste kritiek om het FSLN als ‘niet-links’ te bestempelen om de problematiek van de zogenaamde nieuw religiositeit die naar een confessionele staat leidt. Volgens Fonseca poogt iedere politieke partij de Kerk voor zijn doelstellingen te gebruiken, omdat deze zo’n invloed heeft in de samenleving. Als dat niet lukt is dat omdat de Kerk niet wil en niet omdat de partij het niet wil. Ook de sandinistische regering van de jaren tachtig had priesters in de regering: de ministers van onderwijs, van cultuur, twee bij uitstek ideologisch getinte ministeries.
Vandaag, net zoals in de jaren tachtig, valt de Kerk op systematische wijze de regering van het FSLN aan. Hoewel het FLSN inspanningen doet om deze confrontatie te vermijden gebeurt precies hetzelfde als toen: het instituut Kerk is tegenstander maar bepaalde personaliteiten uit de Kerk geven wel steun aan de FSLN-regering. Kardinaal Obando y Bravo die voorheen de verpersoonlijking was van de strijd tegen het sandinisme, is vandaag de bondgenoot van het FSLN. Dus, niks nieuws onder zon, behalve dat sommige betrokken personen van plaats veranderen.
Fonseca komt dan tot de hoofdkritiek aan het adres van het FSLN onder meer vanwege heel wat vrouwenorganisaties en niet-gouvernementele organisaties. Vanuit de ‘band met de Kerk’ – die er niet is, zie hierboven – wordt het FSLN ervan beschuldigd grote toegevingen te hebben gedaan en meer specifiek de penalisering van therapeutische abortus te hebben gestemd. Het parlement wou eigenlijk met z’n nieuwe Strafwet verhinderen dat achter de façade van therapeutische redenen abortus in het algemeen zou worden uitgevoerd(4). Dit was inderdaad zonder meer een vraag van de Kerk, die samen met bepaalde feministische bewegingen nu meent dat therapeutische abortus gepenaliseerd is. De objectieve werkelijkheid is echter dat therapeutische abortus niet getypeerd wordt als een delict in de nieuwe Strafwet. Bijgevolg kan ook niemand veroordeeld wordt om die te hebben uitgevoerd.
Fonseca beschuldigt ook sommige ‘niet-gouvernementele’ actoren een eigen belang te verdedigen bij deze kritiek op de regering, omdat ze zelf abortusklinieken runnen, en patiënten zouden kunnen verliezen aan gewone (openbare) klinieken mochten ze openlijk toegeven dat therapeutische abortus expliciet geen strafbaar feit is.
In deze omstandigheden vormt volgens de auteur de interpretatie rond de confessionele staat zeker geen argument om deze FSLN-regering tot een voorstander van het neoliberalisme, of van het kapitalisme te verklaren.
(Uitpers nr. 123, 12de jg., september 2010)
Voetnoten
(1) Correo, abril-mayo 2010. Verdades y mentiras sorbre el caracter del gobierno sandinista. Carlos Fonseca Teran http://www.radiolaprimerisima.com/revista
(2) Hambre Cero: hongerbestrijding; Usura Cera: bestrijding van woeker
(3) ALBA, Alianza Bolivariana para los Pueblos de Nuestra América: de leden zijn Antigua & Barbuda, Bolivia, Cuba, Dominica, Ecuador, Nicaragua, Saint Vincent & the Grenadines, Venezuela
(4) Voor alle duidelijkheid: abortus op zich was altijd al verboden, enkel therapeutische abortus was daar een uitzondering op