Jorge Volpi. Het einde van de waanzin. De Bezige Bij, Amsterdam, 2005,415 blz. ISBN 90-234-1786-0
De Mexicaanse auteur Jorge Volpi laat de laatste tijd behoorlijk van zich spreken. Deze relatief jonge schrijver (°1968) behoort samen met Pedro Ange Palou, Vicente Herrasti, Ignacio Padilla, Ricardo Chávez Castañeda en Eloy Urroz tot de Crack groep waarmee zij ironisch verwijzen naar de Boom groep van de zeer bekende Latino schrijvers als Gabriel Márquez, Mario Vargas Llosa en Carlos Fuentes.
Zij zetten zich niet alleen af tegen hun razend bekende voorgangers maar ook tegen de ‘lichte’ Latijns-Amerikaanse literatuur van het genre Laura Esquivel. De Crack groep wil literatuur brengen die de grenzen van de nationale verbeelding overstijgt. In tegenstelling tot Fuentes (“Terra Nostra”) en Vargas Llosa (“Het groene huis” en “Gesprekken in de kathedraal”) die meesterlijke verhalen schrijven, wil deze nieuwe literaire groep in de eerste plaats nadenken over de geschiedenis van het denken. De vorige roman van Volpi “De zoektocht naar Klingsor”, verschenen in 2001, is daar een voorbeeld van. Het is een spionageroman die speelt aan Duitse zijde tijdens de Tweede Wereldoorlog. “Het einde van de waanzin” kan gelezen worden als een vervolg op de ambitieuze poging van Volpi om een literaire evaluatie te brengen van de grote utopieën die de twintigste eeuw hebben beheerst.
Het hoofdpersonage, de Mexicaanse arts en psychoanalyticus Aníbal Quevedo, is een vreemde figuur die ineens opduikt in het rumoerige Parijs van 1968. Een ontredderd en verwaarloosd man ontwaakt in een eenvoudig hotelletje van de lichtstad. Hij weet niet hoe hij daar terecht is gekomen. Buiten betogen luidruchtige studenten. Op straat, voor de deur van de beroemde psychoanalyticus Jacques Lacan, ontmoet hij de jonge studente Claire, die haar weg zoek tussen psychoanalyse en revolutie. Quevedo raakt verliefd op Claire en zal de vrouw die hem voortdurend ontvlucht en die bovendien voortdurend in de armen duikt van de grote denkers van die tijd, gedurende twintig jaar blijven volgen. Quevedo wordt gepresenteerd als een smoorverliefde Candide die, terwijl hij zijn Cunegonde opzoekt, geconfronteerd wordt met enkele van de belangrijkste structuralisten en revolutionairen van de tweede helft van de twintigste eeuw: Jacques Lacan, Louis Althusser, Michel Foucault, Roland Barthes, maar ook – jawel – Fidel Castro, Salvador Allende en zapatista subcommandante Marcos. Deze ‘toevallige’ ontmoetingen geven Volpi een mooie gelegenheid om de Franse intellectuelen, die volgens hem meenden dat zij in Parijs bezig waren aan een revolutie op een ogenblik dat in Mexico City studenten, die naar het voorbeeld van hun Parijse collega’s protesteerden tegen wantoestanden, massaal werden doodgeschoten.
Na bijna twintig jaar omzwervingen door het gedachtegoed van West-Europa, maar ook van het revolutionaire Cuba en het socialistische experiment van Salvador Allende in Chili, keert Quevedo als een Ulysses weer naar zijn homeland Mexico, waar hij naar analogie met het Franse tijdschrift het kritische blad Tal Cual opricht. De linkse intellectueel die hij geworden is, raakt echter in moeilijkheden wanneer blijkt dat hij in het geheim (en voor veel geld) de toenmalige PRI-president Carlos Salinas de Gortari heeft geanalyseerd. Wanneer bovendien zijn grote geliefde, Claire, hem in de steek laat, pleegt hij tenslotte zelfmoord.
“Het einde van de waanzin” kan gelezen worden op twee niveaus: als Bildungsroman en als ideeënroman. Het is deels de persoonlijke levensgeschiedenis van Aníbal Quevedo’s intellectuele en sentimentele groei, maar het is vooral een ambitieuze poging om de opkomst en ondergang van de linkse, revolutionaire beweging in Parijs en Latijns-Amerika in kaart te brengen. Als Bildungsroman vind ik “Het einde van de waanzin” niet geslaagd. Daarvoor komen al de personages die dit boek bevolken te weinig uit de verf als mensen van vlees en bloed. Als ideeënroman apprecieer ik dit boek veel meer, maar ik ga absoluut niet akkoord met de teneur ervan. Vanuit zijn liberaal humanistisch uitgangspunt laat Volpi het bewustzijn van de individuen het maatschappelijk zijn bepalen in plaats van de marxistische notie dat het maatschappelijk zijn het bewustzijn bepaalt. Dat is natuurlijk het goed recht van de auteur, maar toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat “Het einde van de waanzin” bij momenten een goedkope afrekening is met mei ’68 en het utopische gedachtegoed van toen. Vooral als Volpi historische figuren laat aanrukken (de Franse intellectuelen, de Latijns-Amerikaanse revolutionairen) verschijnen er karikaturen op het toneel, figuren van bordkarton zonder ziel, die vertegenwoordigers zijn van ideeën en niet van mensen die, zoals Kant zei, uit krom hout gemaakt zijn. Als romancier is Volpi naar mijn gevoel de dupe geworden van zijn eigen opzet: om de geschiedenis van idëeën te brengen, moet je literair van zeer goede huis zijn – ik denk dan aan Salman Rushdie, maar ook Gabriel Márquez en Mario Vargas Llosa – anders moet je als auteur een ander terrein kiezen. Een goed onderbouwd filosofisch essay had waarschijnlijk veel sterker geweest.
(Uitpers, nr. 80, 8ste jg., november 2006)