Ian Buruma, Avishai Margalit, ‘Occidentalisme. Het Westen in de ogen van zijn vijanden’, Atlas, Amsterdam, Antwerpen, 2004, 160 blz., 17,50 euro, ISBN 90 4500409 7.
“De bedoeling van dit boek is niet munitie te verzamelen in een wereldwijde ‘oorlog tegen het terrorisme’, en evenmin de huidige vijanden van het Westen te demoniseren. Het gaat ons erom inzicht te krijgen in wat het occidentalisme beweegt en aan te tonen dat de zelfmoordcommando’s en heilige soldaten van vandaag niet lijden aan een unieke pathologie, maar dat zij worden aangevuurd door ideeën die geschiedenis hebben.”
Dat schrijven de Nederlands-Britse essayist Ian Buruma en de Israëlische filosoof en medestichter van de beweging ‘Peace Now’ Avishai Margalit in de inleiding van hun essay ‘Occidentalisme’. Wat daarna volgt is 160 pagina’s munitie voor George W. Bush en alle voorstanders van de ‘war on terror’ en het demoniseren (of tenminste ziek verklaren) van al wie zich tegenstander van de nieuwe westerse orde durft te noemen.
‘Occidentalisme. Het Westen in de ogen van zijn vijanden’ is een pluimgewicht van een essay, waarin de auteurs zich meester tonen in de discipline van het amalgaam. Al wie kritiek heeft op het naar wereldheerschappij strevende neoliberalisme of de huidige globalisering van de wereldeconomie, wordt door Buruma en Margalit prompt op één hoop gegooid en belandt in het weinig aangename gezelschap van extreem-nationalistische Duitse filosofen van de Romantiek, van nazi’s, van Pol Pot en zijn Rode Khmers en uiteraard – want dat is de uiteindelijke bedoeling – van de heilige strijders van de jihad, de moslimterroristen van het kaliber Osama Bin Laden.
Beide auteurs noemen de tegenstanders van de neoliberale wereldorde voor het gemak “occidentalisten”. Op de achterflap van dit essay verneemt de lezer dit: “Sinds de publicatie van Edward Saids ‘Oriëntalisme’ vijfentwtintig jaar geleden is er een hele studie ontstaan omtrent de denigrerende fantasieën over het exotische ‘Oosten’ die ten grondslag lagen aan het koloniale gedachtegoed. Maar hoe staat het met de radicale denkbeelden over het ‘Westen’, die onze zelfverklaarde vijanden koesteren?”
Kortom, als we de uitgever van Buruma en Margalit mogen geloven, is ‘Occidentalisme’ een essay dat zonder meer de vergelijking met het briljante ‘Oriëntalisme’ van de betreurde Palestijns-Amerikaanse intellectueel Edward Said doorstaat. Helaas is Said niet meer onder de levenden. Anders hadden we wellicht een snedig stuk van hem gelezen, waarin hij brandhout zou hebben gemaakt van het geschrift van Buruma en Margalit – tenminste als hij zich zou hebben verwaardigd om met hen de polemiek aan te gaan.
Discipelen van Huntington
Tekenend voor de tijdgeest is alvast dat “Occidentalisme” in onze kwaliteitskranten met alle superlatieven werd beladen. De Nederlandse Volkskrant maakte gewag van “een meesterwerk”, Vrij Nederland van een “provocatief en tot nadenken stemmend essay”. Dichter bij huis deed Catherine Vuylsteke in de boekenbijlage van De Morgen (8 december 2004) erg lyrisch over dit boek: “Sinds 11 september 2001 is er een ware lawine geweest van boeken over islamisme en terrorisme. En toch verkennen de Nederlandse schrijver Ian Buruma en de Israëlische filosoof Avishai Margalit nieuwe terreinen. Ze doen dat in een glasheldere, aangename stijl en putten beiden uit de kennis, die ze in vroeger werk al aan bod lieten komen.”
Ian Buruma heeft flink wat werk geschreven over China en Japan. Beide landen zijn niet meteen de bakermat van het islamistische terrorisme. De vraag is niet helemaal onterecht: hoe ver reikt Buruma’s kennis van de Arabische wereld en de islam? Het antwoord zou kunnen luiden: iets verder dan de gemeenplaatsen van de Amerikaanse of Europese Jan Modaal, maar steeds dichtbij de denkbeelden van bijvoorbeeld Samuel Huntington, de adviseur van de VS-regering ten tijde van de Viëtnamoorlog en de man die de neoconservatieven rond de presidentenfamilie Bush assisteerde met zijn essay ‘The Clash of Civilizations”.
Buruma en Margalit borduren rustig verder op Huntingtons thema van de oorlog tussen beschavingen. Alle tegenstellingen in de wereld – niet in het minst de tegenstelling tussen de geïndustrialiseerde, kapitalistische en imperialistische wereld en de voormalige kolonies van het Westen (de Noord-Zuidtegenstelling met andere woorden) worden herleid tot beschavingsproblemen. Het botst omdat culturen en religies botsen. De bestaande economische (en politiek-militaire) verhoudingen blijven netjes buiten het gezichtsveld van beide auteurs,
Zonder het maar meteen duidelijk te stellen, vertrekken Buruma en Margalit van het eenvoudige uitgangspunt: kritiek op het Westen (doorgaans vertaald in anti-amerikanisme) is eigenlijk uit den boze, want voor het systeem van de vrije markt bestaat geen alternatief. De vrije markteconomie en haar politiek bestel (de parlementaire democratie) zijn niet perfect, maar ze zijn onvervangbaar en dus boven kritiek verheven.
Als beide auteurs dan toch even een kritische noot laten horen op de door de Verenigde Staten gedomineerde wereldorde, doen ze dat steevast met understatements. Buruma en Margalit hebben het over de Verenigde Staten als “een grote en soms dominante mogendheid”. “De Amerikaanse samenleving is verre van ideaal en de politieke koers van de Verenigde Staten is vaak desastreus (…). Maar kritiek op het Westen, hoe hard die ook kan zijn, is hier niet aan de orde. De visie op het Westen lijkt in zijn ergste facetten op zijn tegenhanger, het oriëntalisme, dat zijn menselijke doelwitten van hun menselijkheid ontdoet. Volgens sommige oriëntalistische vooroordelen waren niet-westerse mensen geen volwaardige menselijke wezens; ze hadden de geest van een kind en konden daardoor als minderwaardige schepsels worden behandeld. Het occidentalisme is minstens zo reductionistisch; zijn onverdraagzaamheid keerde de oriëntalistische visie gewoon om. Een hele samenleving of beschaving tot een massa zielloze, decadente, inhalige, ontwortelde, ongelovige, ongevoelige parasieten reduceren is een vorm van intellectuele destructie,” aldus de auteurs.
Cultuur en pathologie
Met het grootste gemak stoppen Buruma en Margalit alle vormen van kritiek op het Westen (en die zijn nogal uiteenlopend) in één zak. “Het occidentalisme zou beschreven kunnen worden door de geschiedenis van alle verbanden en overlappingen met andere bewegingen in kaart te brengen, van de contrareformatie tot de contraverlichting in Europa, van de vele varianten van het fascisme en nationaal-socialisme in oost en west tot het anti-kapitalisme en anti-globalisme en uiteindelijk tot het religieuze extremisme dat tegenwoordig op zoveel plaatsen woedt.”
Buruma en Margalit beschouwen het ‘occidentalisme’ niet alleen als een cultureel verschijnsel. Nu eens is het een ziekte: “Een afkeer van sommige aspecten van de moderne westerse of Amerikaanse cultuur wordt door velen gedeeld, maar wordt slechts zelden vertaald in revolutionair geweld. Symptomen worden pas interessant als zij zich tot een echte ziekte ontwikkelen”. Elders grijpen de auteurs naar de psychoanalyse om het fenomeen te verklaren. Een occidentalist is “zoals iemand die wrok koestert tegen een dominante vader”, beweren ze in alle ernst. “Omdat de huidige vormen van occidentalisme zich bijna allemaal in dezelfde mate tegen Amerika richten, moeten we erop wijzen dat dit anti-Amerikanisme soms het gevolg is van een specifiek Amerikaans beleid – bijvoorbeeld steun aan anticommunistische dictaturen, aan Israël, aan multinationals, het IMF of wat er verder onder de noemer van globalisering valt, wat doorgaans wordt gebruikt als synoniem voor het imperialisme van de VS. Sommige mensen staan alleen maar vijandig tegenover de Verenigde Staten omdat ze zo machtig zijn. Anderen nemen het de regering van de VS kwalijk dat ze hen helpen, hen voedsel geven of hen beschermen, zoals iemand die wrok koestert tegen een dominante vader. En sommigen haten Amerika omdat het zich afwendt wanneer er hulp verwacht wordt. Maar wat de Amerikaanse regering wel of niet doet, is vaak niet eens van belang…”
Wat is de reden van zo veel anti-westerse woede- en haatgevoelens in de Derde Wereld in het algemeen en in de Arabische landen in het bijzonder? Niet de economische uitbuiting, de koloniale en neokoloniale strooptochten, de permanente marginalisering van hele continenten. Wel de blinde haat tegen de “westerse stad” – met als ultiem bewijs de vernietiging van de twee WTC-torens in New York door de groep rond Osama Bin Laden. Die haat tegen de westerse stad is altijd wijd verspreid geweest bij alle nationale bevrijdingsbewegingen in de oude kolonies. Mao Zedong was zo’n stadshater. En er waren er nog wel meer: Frantz Fanon, één van de belangrijkste anti-koloniale denkers uit de jaren ’50 en ’60 (Jean-Paul Sartre schreef in 1961 het voorwoord van zijn essay “De verworpenen der aarde”). Buruma en Margalit bestempelen Fanon als een radicale theoreticus, “die steden het tehuis van ‘verraders’ en ‘boeven’ noemde”. En waar haalde Pol Pot, de leider van het schrikbewind van de Rode Khmers, zijn inspiratie vandaan, toen hij de Cambodjaanse hoofdstad Phnom Penh in 1975 volledig liet ontruimen? Precies. Bij Frantz Fanon. Qua intellectuele eerlijkheid kan dit tellen. Ali Shari’ati, een Iraanse religieuze denker, die de islam met het marxisme placht te combineren en daardoor veel invloed had op de jonge generatie, die in 1979 het pro-Amerikaanse marionettenregime van shah Rezi Pahlevi omverwierp, had volgens Buruma en Margalit al even verdachte inspiratiebronnen. “Ali Shari’ati was maar een paar jaar jonger dan Pol Pot en heeft ook enkele jaren in Parijs gestudeerd, en hij heeft daar de werken van Frantz Fanon en Che Guevara vertaald.” Een onvergeeflijke misdaad volgens Buruma en Margalit, want “zijn geloof veranderde in een voertuig voor gewapende strijd.” En zo zorgen beide auteurs voor het ene amalgaam na het andere.
Onversneden eurocentrisme
Ian Buruma en Avishai Margalit zijn eurocentristen van het zuiverste water. De occidentalisten, zo luidt een andere centrale stelling in hun essay, hebben en hadden niet de intellectuele bagage in huis om het Westen te bekritiseren en hun anti-westerse haat met stevige argumenten te onderbouwen. Nee, ze moesten hiervoor te leen gaan bij Westerse denkers: de extreem-rechtse nationalisten van de Duitse romantiek, de tegenstanders van de Verlichting, de communist Karl Marx, de ideologen van het nationaal-socialisme en noem maar op.
Buruma en Margalit maken van alle hout pijlen. De Arabische nationalisten van Nasser tot de aanhangers van de Baathpartij in Syrië en Irak waren pan-arabisten. En pan-arabisten inspireerden zich op het pan-germanisme. Het klopt dat Michel Aflaq, de stichter van de Baathbeweging, meer dan ongezonde sympathieën koesterde voor het Duitse nationaal-socialisme. Maar dat geldt ook voor de christelijke falangistische beweging van Pierre Gemayel in Libanon, die een stevige bondgenoot van de staat Israël werd. De Baathpartij in Syrië en Irak daarentegen profileerden zich als onwrikbare tegenstanders van de zionistische staat Israël. Kortom in het Midden-Oosten zijn er goede en slechte nazi-sympathisanten en over de collaboratie van de zionistische beweging met nazi-Duitsland en de openlijke fascistische sympathieën van het extreem-rechtse zionisme (het zogenaamde revisionisme van Jabotinski en de latere Likoedleiders Begin en Shamir) zwijgen Buruma en Margalit. Wat ook niet in het betoog past van beide auteurs is de manier waarop de staat Israël en zijn westerse bondgenoten (de Verenigde Staten voorop) het pan-arabisme en het Arabische nationalisme hebben bestreden. Om het nationalistische regime van Nasser te ondermijnen werden de fundamentalisten van de moslimbroederschap gesteund. Buruma en Margalit wijden nogal wat aandacht aan één van de leiders van de Egyptische moslimbroederschap, Sayyid Qutb. De auteurs schilderen Qutb en de Egyptische fundamentalisten niet af als heftige tegenstanders van het Arabische nationalisme en modernisme waarvoor Nasser stond. Over de steun die ze van Amerikaanse en Britse geheime diensten ontvingen weten Buruma en Margalit schijnbaar niets. Voor hen is Qutb het voorbeeld bij uitstek van de ‘occidentalist’, die er een manicheïstische wereldopvatting op na houdt. Qutb verdeelt de wereld in twee kampen: de godvrezende en vrome gelovigen tegenover de ongelovige materialisten, heidenen en de aanbidders van de afgod geld (joden en christenen die zich met de economische belangen van het kolonialisme identificeren). Ook Qutb haalde de mosterd in het Westen: bij de Europese tegenstanders van de Verlichting en het Duitse en Russische antisemitisme.
In de negentiende eeuw had Mohammed Ali getracht Egypte (naar westers model) te moderniseren. Zijn pogingen werden door Groot-Brittannië (dat Egypte zou koloniseren) in de kiem gesmoord. Maar wat poneren Buruma en Margalit? “In Egypte (en elders) maakten het religieuze en marxistische radicalisme het onmogelijk een meer liberaal, democratisch bestel in te voeren.” De voorbije vijfendertig jaar werd Egypte achtereenvolgens met ijzeren hand bestuurd door Anwar Sadat en Hosni Moebarak, twee presidenten die men bezwaarlijk van occidentalisme kan beschuldigen, maar die er wel voor uitkeken hun land te democratiseren (net zoals alle andere potentaten en westerse bondgenoten in de Arabische wereld van Saoedi-Arabië, via Jordanië tot Marokko).
Ook de oerconservatieve, puriteinse en fundamentalistische wahabieten, die al sinds 1932 aan de macht zijn in Saoedi-Arabië en die jarenlang fundamentalistische netwerken, zoals dat van de Saoediër Osama Bin Laden hebben gefinancieerd, krijgen enige aandacht van Buruma en Margalit. Ook zij zijn onverbeterlijke occidentalisten. Ook zij hebben een belangrijke inspiratiebron gevonden bij de Europese occidentalisten. Dat Saoedi-Arabië samen met de staat Israël van onschatbare waarde was (en is) voor de Amerikaanse strategie in het Midden-Oosten doet voor Buruma en Margalit weinig ter zake. Het fundamentalistische, koninklijke regime in Riad is occidentalistisch en daarmee uit.
Weg koloniaal schuldgevoel
In het slothoofdstuk van hun essay laten Buruma en Margalit hun eurocentrisme de vrije loop. Om hun essay te schrijven trokken zij zich in de herfst van 2002 terug in Jeruzalem. Ze mijmeren over Theodor Herzl. “De grondlegger van de zionistische beweging was geen begenadigd schrijver. Niettemin is zijn roman Altneuland (Oud-Nieuwland) een van de opmerkelijkste boeken van de twintigste eeuw (…) en nog steeds de moeite van het lezen waard, omdat er zoveel grootse en hoopvolle dingen over het westerse denken sinds de achttiende-eeuwse verlichting in staan.”
Buruma en Margalit beschrijven Jeruzalem als een hallucinant oord: “De straten van de oude ommuurde stad zijn verlaten; winkels zijn dichtgetimmerd; waardige oude stadsgidsen, die hun cliënten zijn kwijtgeraakt, bedelen op zachte toon om wat kleingeld. Alleen ultra-orthodoxe joden wagen zich nog in de middeleeuwse straten. In de moderne westerse delen van de stad staan mannen, gewapend met mitrailleurs op wacht voor cafés en restaurants. Hotels zijn leeg, achtergelaten door de toeristen. Je weet maar nooit waar de volgende bom zal toeslaan: in een bus, in een bioscoop, in een discotheek. De Arabieren doen het nodige werk: Israëlische vloeren schoonmaken, Israëlische huizen bouwen, Israëlische wegen aanleggen, en haasten zich dan terug naar hun huizen. Elk van hen is, in de ogen van de angstige bevolking, een potentiële zelfmoordenaar die een bom bij zich draagt.”
“Israël moet een deel van de verantwoordelijkheid voor deze dreigende atmosfeer op zich nemen,” stellen Buruma en Margalit, steeds met veel zin voor understatement. “Je kunt mensen niet blijven vernederen en koeioneren zonder uiteindelijk een gewelddadige reactie uit te lokken.” Maar de auteurs voegen er onmiddellijk aan toe: “De Palestijnen zijn slecht behandeld geweest door zowel de joden als de Arabieren.” Daarmee is de staat Israël alvast van een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid vrijgepleit. Want uiteindelijk gaat het voor Buruma en Margalit hierom: “Israël is het voornaamste doelwit geworden van een veel algemenere Arabische woede tegen het Westen: het staat symbool voor het idolate, aanmatigende, amorele, kolonialistische kwaad; het is een kankergezwel in de ogen van zijn vijanden dat alleen maar kan worden verwijderd door het te doden.”
Buruma en Margalit dwepen met “de visionaire ideeën” van Theodor Herzl. In zijn zionistische traktaat Der Judenstaat, beschreef Herzl de rol van de toekomstige joodse staat in Palestina: “Voor Europa zullen wij er een onderdeel van de vestingwal tegen Azië zijn. Wij zullen een voorpost van de beschaving tegen de barbaarsheid vormen.” Die rol meten de huidige leiders van de staat Israël zich nog steeds aan. Maar al wie kritiek uit op Israël, kan in de ogen van Buruma en Margalit alleen maar een verfoeilijke occidentalist zijn.
“De vraag luidt hoe het gedachtegoed van het Westen – dat wil zeggen, de liberale democratieën in de wereld – tegen zijn vijanden kan worden beschermd,” besluiten beide auteurs. “Dit is niet de plaats om over militaire tactieken of internationale diplomatie te discussiëren”. Wat natuurlijk klopt: oorlog voeren en de regels van het diplomatieke spel bepalen laat je best over aan specialisten als George W. Bush en zijn bondgenoot, generaal Sharon. “De vraag is,” aldus Buruma en Margalit, “wat we moeten denken, hoe we het moeten formuleren.” “Hoewel christelijke fundamentalisten van een kruistocht spreken, voert het Westen geen oorlog tegen de islam.” “Er is weliswaar sprake van een wereldwijd conflict, maar de breuklijnen vallen niet samen met nationale, etnische of religieuze grenzen. Deze oorlog der ideeën lijkt in bepaalde opzichten op de oorlog die enkele generaties geleden tegen de verschillende vormen van fascisme en staatssocialisme werd gestreden. Daarmee wil niet worden gezegd dat de militaire oorlog op hetzelfde neerkomt of dat de ideeën elkaar overlappen. In de jaren veertig vond de oorlog alleen tussen staten plaats. Nu vindt hij ook plaats tegen een niet daarmee te vergelijken, los georganiseerde, merendeels ondergrondse revolutionaire beweging.”
In deze nieuwe oorlog, die op dit ogenblik op de eerste plaats door de Verenigde Staten met hun verpletterend militair potentieel wordt uitgevochten, moeten we al onze complexen van ons afschudden, zo luidt de goede raad van Buruma en Margalit. “De intellectuele val die we moeten vermijden is de verlamming die het gevolg is van onze koloniale schuldgevoelens. We herhalen het nog eens: de Europese en Amerikaanse geschiedenis is bevlekt met bloed en het westerse imperialisme heeft veel schade berokkend. Maar ons daarvan bewust zijn betekent nog niet dat we zelfgenoegzaam moeten zijn als het gaat om de wreedheden die momenteel in de voormalige koloniën plaatsvinden. Integendeel, het zou ons juist minder zelfgenoegzaam moeten stemmen. De schuld voor de barbaarsheid van niet-westerse dictators of de suïcidale gewelddadigheid van religieuze revoluties afschuiven op het Amerikaanse imperialisme, het wereldwijde kapitalisme of het Israëlische expansionisme, betekent niet alleen dat we de plank mis slaan; het is juist een oriëntalistische vorm van neerbuigendheid: alsof alleen westerlingen volwassen genoeg zijn om moreel verantwoordelijk te zijn voor hun daden.”
En zo zijn Buruma en Margalit waar ze willen zijn. De ‘clash of civilizations’ of de ‘oorlog der ideeën’ wordt op dit ogenblik met de modernste militaire technologie gevoerd in het Midden-Oosten. Als de Verenigde Staten en de voormalige Britse koloniale heersers op dit ogenblik trachten van Irak een koloniaal protectoraat te maken, als de strategie van Washington verder blijft steunen op de staat Israël, de “vestingwal tegen Azië, de voorpost van de beschaving tegen de barbaarsheid”, moeten essayisten en filosofen als Buruma en Margalit voor het nodige intellectuele pleidooi zorgen: adieu koloniaal schuldgevoel, welkom nieuwe wereldorde…
(Uitpers, nr. 60, 6de jg., januari 2005)