Nu de noodtoestand in de Filippijnen terug is afgeblazen blijven de mensenrechten in de Filippijnen problematisch. De linkse parlementaire oppositie wordt vervolgd en de politieke moorden blijven de volksbeweging bedreigen.
Flashback naar 25 februari 1986: Na enkele spannende dagen is het lot van de Filippijnse dictator Ferdinand Marcos bezegeld: Een Amerikaanse legerhelikopter brengt hem in veiligheid in Hawaii, ver van de volkswoede. Na een vervalste verkiezingsoverwinning op de kandidate van de verenigde oppositie, Corazon “Cory” Aquino, was er de verijdelde poging tot machtsovername door zijn eigen minister van defensie, Juan Ponce Enrile, en stafchef van het leger, Fidel Ramos. Maar uiteindelijk waren het de massale betogingen die Marcos op de knieën kregen.
Twintig jaar later hadden krantenredacties overal ter wereld een bijna identiek artikel klaarliggen om dit historisch feit te herdenken. In de Filippijnen was nog niets veranderd, zo luidde het, sinds ‘People Power I’, zoals de val van Marcos bekend raakte. Aquino en Ramos hebben er elk een presidentstermijn opzitten en blijven zeer invloedrijk. Enrile zetelt inmiddels in de senaat. Imelda, de flamboyante weduwe van de intussen overleden Marcos, floreert in de decadent elitaire kringen van Manilla. Marcos’ dochter is parlementslid waar ze zetelt tussen andere telgen uit de families van grootgrondbezitters en entrepreneurs. Maar vooral: de meerderheid van de Filippino’s leven in omstandigheden die in twintig jaar geen greintje minder revolterend geworden zijn, en de Filippijnse regering schijnt zich daar niet in het minst om te bekommeren.
Noodtoestand
Vrijdag 24 februari 2006: Als wilde ze de teneur van de op stapel staande commentaarstukjes bevestigen neemt de Filippijnse presidente Gloria Macapagal-Arroyo buitengewone maatregelen. De betogingen waarmee de Filippijnse volksbeweging ‘People Power I’ wilden herdenken, worden verboden en Arroyo kondigt de noodtoestand af, zogezegd om te vermijden dat een “samenzwering tussen figuren van extreem rechts en extreem links” haar ten val zou brengen en de macht zou grijpen. Een aantal officieren werden gearresteerd en betogingen werden uit elkaar gedreven. Om de pers te intimideren werd de zaterdageditie van de Daily Tribune, een oppositiekrant, in beslag genomen.
Arroyo’s versie van de zogenaamde samenzwering verwees enerzijds naar de linkse oppositie en anderzijds naar opstandige elementen in het Filippijnse leger. Hoewel een alliantie van beide krachten weinig waarschijnlijk is, had Arroyo goede redenen om oppositie binnen haar eigen leger te vrezen. In juli 2003 was Manilla al het toneel van een bizarre muiterij. Onder leiding van jonge officieren bezetten meer dan 300 soldaten toen een luxehotel in het drukke zakencentrum van de stad uit protest tegen wantoestanden in het leger. Sindsdien is ook in het leger het ongenoegen over corruptie en politiek gesjoemel enkel toegenomen.
Het bleek echter al vlug dat de linkse volksbeweging het belangrijkste doelwit was van de overheidsrepressie. Nauwelijks 24 uur na de afkondiging van de noodtoestand werd vakbondsleider en volksvertegenwoordiger Crispin “Ka Bel” Beltran gearresteerd op basis van een arrestatiebevel dat nog uit de tijd van dictator Marcos stamt. Een poging om ook andere progressieve volksvertegenwoordigers op te pakken mislukte. “Hoewel in de zogezegde samenzwering mensen betrokken zouden zijn uit het hele politieke spectrum, lijkt het erop dat het links is dat nu geviseerd wordt in de serie van arrestaties op basis van valse aanklachten,” constateert Amnesty International.(1)
Op maandag 27 februari werden uiteindelijk een vijftigtal personen aangeklaagd wegens “rebellie”. Op drie actieve militairen en evenveel ex-officieren na gaat het om vertegenwoordigers van de verschillende geledingen van de linkse oppositie: de politieke volkspartijen, de legale volksorganisaties en het ondergrondse Nationaal Democratisch Front. Ook de 73 jarige Beltran staat op de lijst, samen met vijf andere volksvertegenwoordigers van progressieve partijen, die sindsdien hun toevlucht gezocht hebben in het parlementsgebouw om aan een arrestatie te ontlopen. Hoewel Arroyo op vrijdag 3 maart de noodtoestand officieel terug introk, heeft dat in de praktijk voor weinig verandering gezorgd. De pers blijft het voorwerp van overheidscontrole en intimidatie. Crispin Beltran zit nog steeds in de gevangenis en de vijf andere parlementsleden houden zich momenteel (eind april) nog altijd dag en nacht schuil in het parlementsgebouw, waar de bescherming van de parlementsvoorzitter hen behoedt voor arrestatie. (2)
Groeiend verzet
De Filippijnen was de laatste jaren wat uit de aandacht van de wereldpers verdwenen, tenzij wanneer het door rampen geteisterd wordt. Dat was in de voorbije maanden niet anders. Begin februari, enkele weken voor Arroyo de noodtoestand uitriep, werden in Manilla nog 74 mensen vertrappeld aan de ingang van een stadion waar een populair spelprogramma werd opgenomen. De hoop om dankzij de prijzenpot aan de armoede te kunnen ontsnappen werd hen fataal. Een week later verdween op het eiland Leyte een heel dorp, met inbegrip van 1300 inwoners, onder de modder na een aardverschuiving. Het lijkt soms alsof het land het patent heeft op rampen die het trieste lot van de verarmde bevolking extra in de verf zetten.
De belangrijkste politieke gebeurtenis waarmee het land recent de wereldpers haalde bewijst echter dat het Filippijnse volk niet machteloos blijft toekijken. In januari 2001 werd president Joseph Estrada na een reeks corruptieschandalen uit het paleis verdreven door een volksopstand, die ‘People Power II’ gedoopt werd. Estrada werd vervangen door Arroyo, zijn vice-presidente, die toen profiteerde van een fenomeen waar ze nu zelf beducht voor is: de opportunistische houding van het leger in tijden van massaal volksprotest. Vijf dagen van aanzwellende demonstraties waren toen genoeg om het leger te overtuigen hun steun aan Estrada in te trekken.
De strijd tegen Estrada gaf een nieuwe impuls aan de volksbeweging die sinds de tweede helft van de jaren ’90, na een periode van interne strijd, terug in de lift zit. De legale volksbeweging, het brede netwerk van vakbonden, boerenbewegingen, vrouwenorganisaties en aanverwante organisaties kwam versterkt uit de strijd. Van zodra bleek dat de corruptie en het gesjoemel van de regering Arroyo niet moesten onderdoen van die van haar voorganger zwol het protest opnieuw aan.
Toen na de presidentsverkiezingen van mei 2004 bezwarende opnamen aan het licht kwamen van telefoongesprekken tussen de presidente en het hoofd van de kiescommissie kalfde de steun voor de presidente verder af. Terzelfdertijd zag ook het New People’s Army, de gewapende guerrilla van het Nationaal Democratisch Front, gedurende de laatste jaren zijn invloed op het platteland toenemen.
Parlementaire oppositie
In deze periode gooide de Filippijnse volksbeweging zich ook in een strijdperk dat tot voor kort bijna uitsluitend aan de elite was voorbehouden: de parlementsverkiezingen. Enkele maanden na ‘People Power II’ nam Bayan Muna (‘Het Volk Eerst’), een partij die uit de volksbeweging gegroeid was, voor het eerst deel aan de verkiezingen. Dat gebeurde in het systeem van de ‘party-list’ dat enkele zitjes van het parlement voorbehoudt aan partijen die “gemarginaliseerde groepen” vertegenwoordigen.
Bij de verkiezingen in mei 2001 sleepte Bayan Muna moeiteloos het maximum van drie zetels in de wacht. Drie jaar later had de partij zich al ontdubbeld om op die manier meer zetels te kunnen behalen. Bayan Muna stuurde terug drie volksvertegenwoordigers naar het parlement. Zusterpartijen Anakpawis (‘De Werkers’) en Gabriela Women’s Party veroverden samen nog drie zitjes in het parlement. Het zijn deze zes volksvertegenwoordigers die nu door Arroyo vervolgd worden.
Alle zes hebben ze een opmerkelijke staat van dienst in de Filippijnse volksbeweging. Crispin Beltran (Anakpawis) was voorzitter van de vakbond KMU en Rafael Mariano (Anakpawis) van de boerenbeweging KMP. Teodoro Casiño (Bayan Muna) en Liza Maza (Gabriela Women’s Party) waren algemeen secretaris van respectievelijk de koepel van volksorganisaties BAYAN en de vrouwenbeweging Gabriela. Joel Virador (Bayan Muna) was actief in de mensenrechtenorganisatie Karapatan en Satur Ocampo (Bayan Muna), een langdurige politiek gevangene tijdens de Marcos dictatuur, in de organisatie van ex-politieke gevangenen, Selda. Bijna allen zijn geen onbekende voor de Belgische sociale bewegingen en waren ze al in België te gast.
Mensenrechten onder vuur
Geconfronteerd met een groeiend verzet, zowel in het parlement, de straat en de bergen, greep Arroyo naar autoritaire methoden om haar macht op te leggen. De mensenrechtensituatie in de Filippijnen is na het einde van de Marcos dictatuur nooit helemaal opgeklaard maar onder Arroyo is de situatie nog dramatisch verslecht.
Vorig jaar werden meer mensenrechtenschendingen geteld dan ooit sinds het einde van de Marcos dictatuur. De mensenrechtenorganisatie Karapatan telde vorig jaar 179 politieke moorden en 46 verdwijningen. Onder de slachtoffers zijn vakbondsleiders en boerenleiders maar ook vele intellectuelen zoals advocaten, journalisten, mensenrechtenactivisten en kerkwerkers. Twee lokale hoofdkwartieren van Bayan Muna werden in brand gestoken. Sinds Arroyo aan de macht kwam in 2001 telde Karapatan al meer dan 400 standrechtelijke executies. Met bijna een kwart van het totaal telt Bayan Muna het grootste aantal slachtoffers in haar rangen. (3)
De verontrustende trend van politieke moorden is ook Amnesty International niet ontgaan. “Gedurende de laatste jaren gaat het aantal gerapporteerde aanvallen door ongeïdentificeerde gewapende mannen op leden van legale linkse politieke organisaties, zoals Bayan Muna, Anakpawis en anderen, in stijgende lijn,” constateert de organisatie op 8 maart van dit jaar. (1)
De timing van deze verklaring had alles te maken met de toegenomen repressie na het uitroepen van de noodtoestand. Amnesty vreest immers dat de herhaaldelijke verklaringen van regeringswoordvoerders die de legale oppositie in verband brengen met de gewapende guerrilla van het Nationaal Democratisch Front, samen met de recente arrestaties en pogingen tot arrestatie van de volksvertegenwoordigers, een klimaat scheppen waarin de moordpartijen verder kunnen escaleren.
De bezorgdheid van Amnesty is niet ongegrond. In de twee weken die volgden op de waarschuwing tellen we opnieuw zeven slachtoffers. Op 9 maart werd Santiago Teodoro, provinciaal voorzitter van de volksorganisatie Bayan, in de provincie Bulacan doodgeschoten, terwijl Elena Mendiola, de algemeen secretaris van Bayan Muna in Isabela een aanslag overleefde. Tirso Cruz, een leider van Anakpawis in Hacienda Luisita, werd op 17 maart doodgeschoten. Hij is het veertiende dodelijke slachtoffer in de suikerrietplantage ten noorden van Manilla sinds november 2004. Op 19 maart kreeg de twintigjarige studentenleider Cris Hugo van dichtbij een kogel in het hoofd in de provincie Bicol en werd Amante Abelon, een verantwoordelijke van Anakpawis in de provincie Zambales, samen met zijn vrouw en zoontje doodgeschoten. De lijst groeit gestaag.
Amerikaanse steun
In de Filippijnen worden de moordpartijen vergeleken met ‘Operation Phoenix’, de manier waarop de Verenigde Staten in Vietnam tijdens de oorlog opposanten elimineerde. Deze vergelijking benadrukt ook de intieme relatie tussen presidente Arroyo en het bewind van George W. Bush. In de zogenaamde “war on terror” heeft Arroyo zich altijd een trouwe bondgenoot getoond, die elk initiatief van de Verenigde Staten, met inbegrip van de invasie van Irak, onverkort gesteund heeft. Anderzijds heeft de Filippijnse presidente altijd kunnen rekenen op de steun van de Verenigde Staten, ook toen ze de noodtoestand uitriep.
Voor de Verenigde Staten is de Filippijnen dan ook van strategisch belang in de regio. De hechte banden die teruggaan tot de tijden van de Amerikaanse kolonisatie maken het land tot de trouwste bondgenoot in Zuidoost Azië. Bovendien maakt de geografische ligging het land een ideale uitvalsbasis voor militaire interventies in de regio waar China, als opkomende wereldmacht, door de Verenigde Staten als een bedreiging wordt aanzien voor de huidige wereldhegemonie.
Het was onder Arroyo dat het Amerikaanse leger in 2002 zijn rentree maakte in de voormalige kolonie. Sindsdien is het ononderbroken ter plaatse gebleven. Officieel is dat voor een schier eindeloze reeks elkaar opvolgende militaire oefeningen maar in feite helpen de VS-militairen het Filippijnse leger om de strijd aan te binden tegen de moslim-guerrilla en het New People’s Army. Of de Amerikaanse adviseurs hen ook de technieken aanleren die ze in Vietnam inzetten is dus zeker niet uit te sluiten.
Sociale vulkaan
De gelijkenissen tussen de huidige ontwikkelingen en de septemberdagen van 1972 zijn frappant. Arroyo’s afkondiging avn de noodtoestand was bijna woord voor woord gecopiëerd van de speech waarmee de toenmalige Filipijnse president en stroman van de Verenigde Staten, Ferdinand Marcos, de krijgswet afkondigde. Uiteraard gebeurde dat toen ook onder het voorwendsel de democratie te vrijwaren. Wat volgde was een van ‘s werelds beruchtste dictaturen van de twintigste eeuw en de veertien donkerste jaren van de moderne Filippijnse geschiedenis.
Toch zijn er ook verschillen met 1972. Enerzijds is er de internationale context van de “war on terror” van de Verenigde Staten, waarin de Filippijnen een bijzondere rol speelt. Anderzijds heeft de Filippijnse volksbeweging ook meer ervaring opgebouwd en staat ze nu sterker dan begin jaren ’70.
Maar of het nu om 1972, 1986 of 2006 gaat, de Filippijnse samenleving wordt nog altijd gekenmerkt door dezelfde explosieve mix van schrijnende armoede, brutale repressie, wraakroepende uitbuiting en moedig verzet die ervoor zorgt dat het land al herhaaldelijk vergeleken werd met een ‘sociale vulkaan’. Dat er vroeg of laat een nieuwe uitbarsting van ‘People Power’ komt is waarschijnlijk. Hopelijk zal die ook een stimulans geven in de richting van een grondige politieke aardverschuiving en sociale verandering; een aardverschuiving waarvan deze keer eens niet de arme boeren en krottenwijkbewoners het slachtoffer zijn.
(Uitpers, nr. 75, 7de jg., mei 2006)
Voetnoten
(1) Amnesty International. Public Statement ASA 35/002/2006. 8 maart 2006. Philippines: Time to reassert the need for respect for human rights as State of Emergency is lifted.
(2) De laatste ontwikkelingen kunnen gevolgd worden op hun weblog: http://batasan6.blogspot.com
(3) De Filippijnse mensenrechtensituatie in 2005: een triest verhaal van politieke moorden en verdwijningen, Bayan International, februari 2006. http://www.intal.be/mediafiles/nl/mediafile62.pdf