De voorbije weken hebben verschillende internationale waarnemers gewezen op het gevaar dat Indonesië’s meest oostelijke provincie Papua (het vroegere Irian Jaya) bedreigt. Niet zozeer de moord op enkele politieagenten op 16 maart tijdens demonstraties van studenten en werknemers van het Amerikaanse bedrijf Freeport, maar wel de onzekerheid rond de pas gestichte Volksraad van Papua heeft de onrust aangewakkerd en dat terwijl deze Volksraad net in het leven werd geroepen om de spanningen tussen de Papua’s en de centrale regering in Jakarta te verminderen. De kroniek van een aangekondigde dood?
Om de situatie te begrijpen moeten we teruggaan naar 2001. Indonesië, uitgestrekt over 18.000 vulkanische eilanden, stond letterlijk en figuurlijk op ontploffen. De regering onder leiding van Abdurrahman Wahid, de eerste democratisch verkozen president, zag zich geconfronteerd met diverse bevolkingsgroepen die aandrongen op grotere regionale autonomie of zelfs onafhankelijkheid.
In het zog van Oost-Timor dat zich met succes had verzet tegen het juk van Jakarta en na jaren verzet had losgerukt, begonnen nog andere onrustige plaatsen zich te roeren: Aceh (aan de westelijke kant van de archipel), in het centrum de Molukken en het centrale deel van het eiland Sulawasi en in het Oosten Papua. In navolging van Aceh, dat door de centrale overheid nog nauwelijks te controleren viel, kreeg Papua in november 2001 een Wet op Specifieke Autonomie.
Het op bepaalde plaatsen zeer ontoegankelijke Papua vormde al sinds zijn integratie in de Republiek Indonesië een splinter in de Indonesische eenheid. Niet toevallig, het was het laatste stukje kolonie dat Nederland in 1962 aan Indonesië schonk en de door de Indonesische regering beloofde volksraadpleging over de toekomst van Irian Jaya – vele bewoners hoopten op onmiddellijke onafhankelijkheid- werd nooit gerealiseerd. Diverse families werden plots van elkaar gescheiden door de definitieve opdeling in enerzijds de Indonesische provincie Irian Jaya en anderzijds het onafhankelijke Papua Nieuw Guinea, iets wat nog steeds kwaad bloed zet. De belangrijkste reden waarom Jakarta zijn greep op Papua niet wou lossen, ligt echter onder de grond, in de vele mijnen waar jaarlijks miljoenen tonnen koper en erts worden gedolven.
De wet uit 2001 werd door de meeste Papua’s gezien als een eerste stap naar verankering van plaatselijke instellingen die politieke, culturele en economische pijnpunten konden aanpakken. Werd een deel van de eisen van de Papua’s uiteindelijk door Jakarta verworpen, de belangrijkste clausule, de creatie van een Volksraad, werd behouden. Toch probeerden sommige sleutelfiguren uit de centrale regering ook na de implementatie de impact van de wet te verminderen. Men zag de wet immers als een eerste stap naar onafhankelijkheid. Een van de tactieken bestond erin het vooropgestelde tijdschema te vertragen. Voorzag de wet dat de Volksraad van Papua uiterlijk twee jaar later het licht moest zien, pas in maart 2003 – één jaar nadat het parlement van Papua een Volksraad had samengesteld – liet de regering van de nieuwe president, Megawati, weten dat zij zelf een Volksraad zou samenstellen. Van deze belofte kwam natuurlijk niets in huis. Megawati’s regering koos een ander pad: de splitsing van Papua in nieuwe provincies. Daarvoor greep Megawati in 2003 terug naar een wet uit 1999 die voorzag in de opdeling van Papua in drie nieuwe provincies. Onder druk van lokale groepen was het voorstel in 1999 niet uitgevoerd en nog in 2001 stemde het ministerie van Binnenlandse Zaken ermee in dat de nieuwe Wet op Speciale Autonomie voorrang kreeg op de splitsing.
Slechts weinig Papua’s konden vrede nemen met de argumenten die Megawati ter verdediging van de splitsing opsomde: door de creatie van nieuwe provinciebesturen zouden meer Papua’s een betrekking vinden in overheidsdienst en door een lokaal geënt economisch beleid zou de inheemse bevolking meer kunnen profiteren van de economische ontwikkeling. Het had er alle schijn van dat het enkel de bedoeling van de regering was om de Papua’s verder te verdelen. Ook partijpolitieke bekommernissen waren Megawati en haar partij, de PDI-P, niet vreemd. Door meer mensen een postje te beloven kon ze het hoofd bieden aan de dominante positie van de rivaliserende Golkarpartij! Tegenstanders wezen erop dat de creatie van nieuwe provincies niet enkel zou leiden tot verdere bureaucratisering en tot een toevloed van inwijkelingen, maar dat het geld voor de logistieke ondersteuning van de provincies beter kon gespendeerd worden aan lokale gezondheidszorg en onderwijs. Het bleef echter niet bij verbale disputen: zelfs de internationale pers maakte gewag van de opstanden die uitbraken in 2003, in Timika, de vooropgestelde hoofdplaats van de provincie Centraal Irian Jaya, en in Manokari, hoofdplaats van West Irian Jaya. Opvallend is dat deze laatste provincie sindsdien de gehele discussie over de splitsing lijkt te domineren. Is het uiteindelijk aan het Grondwettelijk Hof om te beslissen of de creatie van de nieuwe provincie indruist tegen de Wet op Speciale Autonomie, Bram Aturi, de door Jakarta aangestelde en inmiddels ook verkozen gouverneur, heeft intussen niet stilgezeten. Niet enkel had Aturi onmiddellijk een commissie opgericht die lokale verkiezingen moet voorbereiden, intussen is ook een provinciaal parlement verkozen en hebben honderden mensen een baan gevonden in de nieuwe kantoren. Door de onduidelijke status van de provincie dienden de lokale verkiezingen, voorzien voor juli 2005, uitgesteld te worden naar maart van dit jaar.
Het gevolg is dat de situatie in Papua, niet in het minst in West Irian Jaya, nog steeds muurvast zit. Onmiddellijk na de creatie van de provincie diende de voorzitter van het parlement van Papua, John Ibo, een klacht in. Het niet te ontwarren kluwen werd zo mogelijk nog onoverzichtelijker; het Grondwettelijk Hof bevestigde (nota bene, pas één jaar na de klacht) dat de Wet op Speciale Autonomie de opdeling van Papua onmogelijk maakte, maar liet in één adem weten dat men evenmin kon voorbijgaan aan het bestaan van West Irian Jaya. Die provincie beschikte immers over een eigen parlement en had als onafhankelijke provincie deelgenomen aan de nationale verkiezingen. Tegelijk bevestigde het hof dat artikel 76 van de Wet, waarin wordt gesteld dat de creatie van nieuwe provincies in Irian moet worden bestendigd door de Volksraad van Papua, niet van toepassing is op West Irian Jaya. Werd deze beslissing geïnterpreteerd als een poging om juridische inconsequenties te verzoenen met de praktijk, het spreekt voor zich dat de politieke onzekerheid enkel maar is toegenomen. Zowel voor- als tegenstanders van de opdeling zagen in de beslissing van het hof hun gelijk.
Het valt sterk te betwijfelen of veel heil moet verwacht worden van de nieuwe president Susilo Bambang Yudhoyono. Ten tijde van de opdeling van Papua zetelde Yudhoyono als minister van Politiek en Veiligheid in Megawati’s regering. Tot zijn grote verbazing werd hij nooit betrokken bij de beslissing om Papua op te delen. Later, toen hij in 2004 kandidaat was om Megawati op te volgen, beloofde Yudhoyono aan de Papua’s wel de onvoorwaardelijke implementatie van de Wet op Speciale autonomie. Het leverde hem in elk geval heel wat steun in zijn uiteindelijk succesvolle gooi naar het presidentschap. Sinds zijn intrede in het presidentieel paleis heeft Yudhoyono echter warm en koud geblazen. De president liet in diverse speeches al verstaan dat hij, ondanks eerdere beloftes ten aanzien van autonomie, het bestaan van de drie nieuwe provincies niet ongenegen is.De vraag is en blijft hoe het nu verder moet!
De Volksraad van Papua
Reeds van bij de aankondiging van zijn geboorte is de Volksraad een zorgenkind gebleken. Diverse organisaties hebben zich het voorbije jaar gedistantieerd van de Volksraad, niet in het minst uit protest tegen de steeds groter worden inmenging vanuit Jakarta. Zowel religieuze organisaties als een van de belangrijkste groeperingen die streven naar onafhankelijkheid hebben aangekondigd dat ze de Volksraad niet erkennen. Andere organisaties hebben wel vertegenwoordigers aangeduid, ook al verwachten sommigen niet veel heil van de raad. De vele negatieve reacties ten spijt werd op 31 oktober 2005 de Volksraad van Papa officieel ingehuldigd. In tegenstelling tot de verwachtingen trok slechts een handvol betogers bij die gelegenheid de straat op.
Het moeilijke proces om de Volksraad te creëren staat bijna haaks op de relatief kleine invloed die de Volksraad heeft. Als culturele instelling werd de raad hoofdzakelijk taken toebedeeld rond de bescherming van de rechten van de inheemse bevolking. Daarnaast moet het zijn goedkeuring geven aan initiatieven ontplooid door de provinciale regering en het provinciaal parlement op een aantal domeinen. Op één daarvan, de aanvaarding van kandidaten voor het gouverneurschap, onderging de Volksraad al bijna onmiddellijk een belangrijke test. Nauwelijks twee weken na de inhuldiging ontving de Volksraad de namen van de kandidaatgouverneurs en kandidaatvice-gouverneurs. Twee dagen later reeds sprak de Volksraad zich uit: omdat het hen niet als rasechte Papua’s beschouwde, sprak de Volksraad zich uit tegen 2 twee kandidaten. In het geval van Mahammad Musa’ad zorgde de weigering voor heel wat controverse, zowel in als buiten de raad. Tijdens betogingen als steun aan Musa’ad vielen 27 gewonden. Ondanks deze betogingen en de vraag van Jakarta om de beslissing te herzien, bevestigde de Volksraad enkele dagen later zijn beslissing, wat velen de hoop deed koesteren dat de Volksraad een mooie toekomst tegemoetging.
Van een gans andere orde is de houding van de Volksraad ten opzichte van West Irian. Reeds van bij het begin liet de Volksraad verstaan dat zij naar een oplossing zou zoeken om de juridische status van West Irian Jaya te verzoenen met de Wet op Speciale Autonomie. Sommige voorstanders van de opdeling in provincies zagen hierin de bevestiging van de erkenning van de provincies door de Volksraad. Zelf zag de raad meer heil in een meer geleidelijk parcours. Tussen 19 januari en 3 februari 2006 organiseerde de Volksraad raadplegingen bij diverse etnische, religieuze en sociale organisaties. Zoals verwacht was er heel wat animo op de plaatsen waar leden van de raad hun opwachting maakten. Op sommige plaatsen werden de delegaties zelfs begroet (sic) door mannen gewapend met messen en bogen! Op 13 februari stelde de raad zijn rapport voor; daartoe had het alle betrokkenen uitgenodigd naar het parlement van Papua in de hoofdplaats Jayapura. De afgevaardigden van West Irian Jaya hadden de bui al zien hangen; zij weigerden op de uitnodiging in te gaan. In zijn advies stelde de Volksraad onder meer dat de opdeling van Papua slechts kon gebeuren na een omstandig debat terzake, dat de verkiezingen voor de provinciale gouverneur in geheel Papua moesten gehouden worden en dat alle de nationale regering borg moest staan voor Papua’s economische en culturele autonomie. Op 20 februari bevestigde vice-president Jusuf Kalla dat de regering met de meeste punten kon akkoord gaan. Hij stond wel toe dat de inwoners van West Irian Jaya niet deelnamen aan de gouverneursverkiezing. Over eigen verkiezingen in de autonomie eisende provincie sprak Kalla met geen woord. Het was dan ook een donderslag bij heldere hemel, toen de regering begin maart aankondigde dat West Irian Jaya op 11 maart eigen provinciale gouverneursverkiezingen kon houden. Ondanks zwaar protest vanwege de Volksraad en de weigering het resultaat te erkennen, vond de verkiezing plaats. Meer dan 70% van de bevolking van West Irian Jaya bracht zijn stem uit. De man die het vuur aan het lont stak, Bram Aturi, behaalde meteen twee successen. Niet enkel werd hij verkozen, hij bracht de Volksraad een eerste zware nederlaag toe.
De Freeport-demonstraties
Alsof dit nog niet voldoende was, moest de Volksraad tijdens de heisa rond West Irian Jaya zijn positie ook bewijzen in de rellen rond het Freeport. Dit Amerikaanse bedrijf heeft reeds sinds 1967 een monopolie op de ontginning van delfstoffen in Papua. In een corrupt land als Indonesië valt het niet moeilijk te begrijpen dat ook Freeport vaak het onderwerp van kritiek is geweest. Zo wordt het bedrijf al jaren genoemd in zaken van fraude, sociale misbruiken en milieuvervuiling. Dat Freeport zich steeds staande heeft weten te houden, valt al evenmin moeilijk te begrijpen. Het is Indonesië’s grootste belastingbetaler. Reeds gedurende decennia hebben plaatselijke en internationale organisaties geprotesteerd tegen Freeports dominante positie. Olie op het vuur was een artikel, in december 2005 verschenen in The New York Times. Behalve ronkende verklaringen van enkele Indonesische politici gaven de nieuwe beschuldigingen, weliswaar oude wijn in nieuwe zakken, aanleiding tot demonstraties. Op 21 februari kwam het tot een hevig treffen tussen de politie en illegale arbeiders. Een ad hoc samengesteld onderzoeksteam van de Volksraad van Papua repte zich naar Timika om met de betrokkenen te gaan onderhandelen. Veel werd het team niet wijzer. Reeds bij het begin van hun opdracht werden de leden de weg versperd door boze betogers. Tijdens de terugkeer naar hun hotel werden de leden zelfs achtervolgd en bedreigd. Op 16 maart leidden betogingen op een universiteitscampus in Abepura tot de dood van 5 politie-agenten. Schrijnend in deze was dat de Volksraad op geen enkel ogenblik de ernst van de situatie correct wist in te schatten. Toen de centrale regering enkele van zijn topmensen naar Irian stuurde om de zaken te bespreken, was geen enkel hooggeplaatst lid van de Volksraad beschikbaar. Het spreekt voor zich dat dit voor Jakarta het sein was om het heft in eigen handen te nemen.
Zowel het probleem rond de status van West Irian Jaya als het weinig efficiënte optreden tijdens de Freeportdemonstraties hebben de geloofwaardigheid van de Volksraad van Papua weinig goed gedaan. De relatie met Jakarta is danig vertroebeld en ook intern lopen de spanningen op. Sommige leden van de Volksraad hebben reeds te kennen gegeven nog weinig vertrouwen te hebben in de instelling. Wil de raad zijn centrale rol in het streven naar meer autonomie in Papua bestendigen, dan zal het van een grotere slagkracht moeten getuigen. En liefst zo snel mogelijk!
(Uitpers, nr. 75, 7de jg., mei 2006)