Wat kunnen de tien geboden voor ons nog betekenen? Dat is de uitgangsvraag voor de filosofische verkenningen van Hans Achterhuis en Maarten van Buuren. Zij zijn geen Bijbelexegeten of theologen maar geseculariseerde denkers. Daarom kunnen zij onbevangen de stenen tafelen van onder het stof van de tijd halen. ‘Erfenis zonder testament’ is een boeiende zoektocht geworden naar nieuwe dimensies ervan die relevant kunnen zijn voor onze manier van handelen en denken in het hier en nu.
Erfenis zonder testament. Met deze titel verwijzen beide auteurs naar een aforisme van de Franse dichter René Char dat door de Duits-Joodse filosofe Hanna Arendt als uitgangspunt werd genomen voor haar essay Between past and future. Ook in hun beschouwingen actualiseren zij de archaïsche tekst van de tien geboden die volgens de overlevering op stenen tafelen werd gegrift. Achterhuis en Van Buuren vinden dat het grote belang van de tien geboden niet ligt in de expliciete inhoud ervan, maar eerder in het gegeven dat ze eindeloos zijn doorgegeven en geïnterpreteerd. Kunnen we dan wel spreken over een testament? ‘Vorige generaties dachten nog wel over zo’n testament te beschikken. Zij meenden in grote lijnen te weten hoe de tien geboden moesten worden uitgelegd en toegepast. Die zekerheid is ons moderne mensen uit handen geslagen.’ (p. 7) Toch zeggen de auteurs uitdrukkelijk dat zij die erfenis niet willen verkwanselen, maar dat het evenmin wenselijk is dat er een overdracht plaatsvindt vanuit de historische, culturele en staatkundige context van toen naar de levensomstandigheden naar mensen die nu op zoek zijn naar morele richtlijnen.
Hoe gaan zij hierbij te werk? In tien hoofdstukken wordt de oorspronkelijke betekenis van elk gebod verklaard vanuit de maatschappelijke context waarin het ontstaan is. Vervolgens nemen zij enkele van hun geliefkoosde filosofen onder de arm die dat gebod vanuit een onverwacht perspectief kunnen belichten waardoor er nieuwe betekenislagen ontstaan. Hans Achterhuis en Maarten van Buuren nemen elk vijf geboden voor hun rekening. Hans van Buuren gaat op filosofische excursie in gezelschap van onder meer Spinoza, Machiavelli, Nietzsche en Georges Bataille, terwijl Achterhuis het gezelschap opzoekt van onder meer Hannah Arendt, René Girard en Marcel Gauchet. Beide auteurs verwijzen ook graag naar literaire figuren en hun werk om hun standpunten te verduidelijken. Van Naboth tot meent
‘Erfenis zonder testament’ is zo een van die boeken om langzaam te lezen, bijvoorbeeld tijdens een lange treinrit. Het is boeiend om als lezer de denkweg te volgen die beide auteurs afleggen om een archaïsch gebod te toetsen aan eigen of andermans filosofische ideeën die dan vaak tot merkwaardige inzichten kunnen leiden. Dat is bijvoorbeeld het geval in de manier waarop Hans Achterhuis het achtste gebod ‘Gij zult niet stelen’ behandelt. Hij begint met aan de hand van het verhaal van de wijngaard van Naboth uit te leggen hoe de joods-traditionele houding was ten opzichte van landeigendom. Koning Achab begeerde de wijngaard van Naboth die aan zijn paleistuin grensde. Hij beloofde hem er een beter stuk grond voor in de plaats te geven of om hem ruim in geld ervoor te betalen, maar Naboth weigerde. Hij wilde de erfenis van zijn vader niet van de hand doen. Het verhaal vertelt hoe de koning zich vervolgens door list en bedrog deze wijngaard toch toe-eigent, maar het maakt duidelijk waartoe eigendom volgens de Bijbelse traditie moest dienen.
Vervolgens verwijst Achterhuis nog naar een andere vorm van eigendom die in de traditie gebruikelijk was: de commons in het Engels, in het Nederlands de meent, mient of gemeenheid. En hij legt uit: ‘De meent was dat deel van de omgeving dat buiten iemands huisdrempel en eigendom lag, maar waarop hij een erkend gebruiksrecht had. Dat recht betekende dat hij de meent kon gebruiken om ermee in het levensonderhoud van zichzelf en de zijnen te voorzien, maar nooit om er geld of winst mee te maken.’ (p. 189) Dan schakelt Achterhuis een versnelling hoger en wijst hij op de omkering van die traditionele waarden in het moderne kapitalisme. Toch is er hoop, aldus Achterhuis, en hij verwijst naar de vele nieuwe burgerinitiatieven die nog veel van oude meenten kunnen leren. Eindigen doet hij met een vraag: hoe moet men ‘Gij zult niet stelen’ vertalen naar de moderne tijd? Hij antwoordt voorzichtig: ‘Wordt dit gebod overtreden door de nieuwe rijken die Piketty aanklaagt, en misschien ook door de overheid die met haar regels en voorzieningen mensen in de kou laat staan? Ik heb geen snel en simpel antwoord. Eén ding weet ik wel: in de nieuwe meenten die overal ontstaan, handelen veel hedendaagse moderne mensen in overeenstemming met het oude traditionele achtste gebod.’ (p. 202)
Met deze benadering plaatst Hans Achterhuis zich in de lijn van Hannah Arendt, die zich ook voortdurend oriënteert between past and future. Filosoferen is voor Hans Achterhuis een vorm van tegendenken en dat doet hij in dit boek, samen met Maarten van Buuren, alweer op een grondige manier. De vijf bijdragen van Van Buuren moeten zeker niet onderdoen voor die van Achterhuis – ze zijn complementair – waardoor ‘Erfenis zonder testament’ een zeer geslaagde publicatie is geworden.
Hoe gaan zij hierbij te werk? In tien hoofdstukken wordt de oorspronkelijke betekenis van elk gebod verklaard vanuit de maatschappelijke context waarin het ontstaan is. Vervolgens nemen zij enkele van hun geliefkoosde filosofen onder de arm die dat gebod vanuit een onverwacht perspectief kunnen belichten waardoor er nieuwe betekenislagen ontstaan. Hans Achterhuis en Maarten van Buuren nemen elk vijf geboden voor hun rekening. Hans van Buuren gaat op filosofische excursie in gezelschap van onder meer Spinoza, Machiavelli, Nietzsche en Georges Bataille, terwijl Achterhuis het gezelschap opzoekt van onder meer Hannah Arendt, René Girard en Marcel Gauchet. Beide auteurs verwijzen ook graag naar literaire figuren en hun werk om hun standpunten te verduidelijken. Van Naboth tot meent
‘Erfenis zonder testament’ is zo een van die boeken om langzaam te lezen, bijvoorbeeld tijdens een lange treinrit. Het is boeiend om als lezer de denkweg te volgen die beide auteurs afleggen om een archaïsch gebod te toetsen aan eigen of andermans filosofische ideeën die dan vaak tot merkwaardige inzichten kunnen leiden. Dat is bijvoorbeeld het geval in de manier waarop Hans Achterhuis het achtste gebod ‘Gij zult niet stelen’ behandelt. Hij begint met aan de hand van het verhaal van de wijngaard van Naboth uit te leggen hoe de joods-traditionele houding was ten opzichte van landeigendom. Koning Achab begeerde de wijngaard van Naboth die aan zijn paleistuin grensde. Hij beloofde hem er een beter stuk grond voor in de plaats te geven of om hem ruim in geld ervoor te betalen, maar Naboth weigerde. Hij wilde de erfenis van zijn vader niet van de hand doen. Het verhaal vertelt hoe de koning zich vervolgens door list en bedrog deze wijngaard toch toe-eigent, maar het maakt duidelijk waartoe eigendom volgens de Bijbelse traditie moest dienen.
Vervolgens verwijst Achterhuis nog naar een andere vorm van eigendom die in de traditie gebruikelijk was: de commons in het Engels, in het Nederlands de meent, mient of gemeenheid. En hij legt uit: ‘De meent was dat deel van de omgeving dat buiten iemands huisdrempel en eigendom lag, maar waarop hij een erkend gebruiksrecht had. Dat recht betekende dat hij de meent kon gebruiken om ermee in het levensonderhoud van zichzelf en de zijnen te voorzien, maar nooit om er geld of winst mee te maken.’ (p. 189) Dan schakelt Achterhuis een versnelling hoger en wijst hij op de omkering van die traditionele waarden in het moderne kapitalisme. Toch is er hoop, aldus Achterhuis, en hij verwijst naar de vele nieuwe burgerinitiatieven die nog veel van oude meenten kunnen leren. Eindigen doet hij met een vraag: hoe moet men ‘Gij zult niet stelen’ vertalen naar de moderne tijd? Hij antwoordt voorzichtig: ‘Wordt dit gebod overtreden door de nieuwe rijken die Piketty aanklaagt, en misschien ook door de overheid die met haar regels en voorzieningen mensen in de kou laat staan? Ik heb geen snel en simpel antwoord. Eén ding weet ik wel: in de nieuwe meenten die overal ontstaan, handelen veel hedendaagse moderne mensen in overeenstemming met het oude traditionele achtste gebod.’ (p. 202)
Met deze benadering plaatst Hans Achterhuis zich in de lijn van Hannah Arendt, die zich ook voortdurend oriënteert between past and future. Filosoferen is voor Hans Achterhuis een vorm van tegendenken en dat doet hij in dit boek, samen met Maarten van Buuren, alweer op een grondige manier. De vijf bijdragen van Van Buuren moeten zeker niet onderdoen voor die van Achterhuis – ze zijn complementair – waardoor ‘Erfenis zonder testament’ een zeer geslaagde publicatie is geworden.