21 november 1991: eerste zwarte zondag. Iedereen schrikt van de doorbraak van het Blok. Campagnes worden opgezet tegen extreem-rechts; verschillende betogingen van 10.000den mensen volgen. 13 juni 2004: het Blok wordt de grootste partij. De beweging tegen extreem-rechts staat er versuft bij te kijken. Heeft jarenlang campagne voeren met Hand in Hand en co dan niets opgeleverd?
Niemand heeft kant en klare oplossingen. Toch is een debat over hoe de verrechtsing te bestrijden meer dan ooit noodzakelijk. De verwarring in de linkerzijde en de sociale bewegingen is immers groot. Sommigen menen zelfs dat het Blok kan worden bestreden via louter juridische procedures. Een veroordeling van het Blok is nochtans bijzonder riskant: de ‘light’-versie van het Blok zou wel eens de rechterzijde van de CD&V of de VLD kunnen verleiden om het cordon sanitaire te doorbreken. Eenmaal aan de macht zou het Blok een ravage kunnen aanrichten. Aan de inhoud van de partij verandert immers niets.Het cordon heeft niettemin een dubbelzinnig effect. Het is absoluut nodig om het Blok van de macht te houden, maar tegelijk moeten we vaststellend dat het de facto een neoliberaal cordon is geworden, waarin de linkerzijde en de sociale bewegingen gegijzeld worden door de rechterzijde in een soort ‘eenheid van alle democraten tegen het Blok’.
De tegenstelling tussen links en rechts wordt opgeofferd ten voordele van het neoliberale eenheidsdenken van privatiseringen, langer werken, loonmatiging, minder sociale zekerheid. Nochtans is het precies die sociale kwestie die veel mensen wakker houdt: hun job, hun pensioen, hun gezondheid. Een Europees onderzoek van het onderzoeksinstituut Siren wees de toenemende onzekerheid op de arbeidsmarkt aan als hoofdoorzaak van de verrechtsing. ‘De mensen’ terugwinnen van het Blok, veronderstelt dan ook een aanpak van deze kwestie die breekt met het neoliberalisme, dat de oorzaak is van de sociale onzekerheid. Alleen de linkerzijde kan met een eigen antineoliberaal project de voedingsbodem van het Blok weghalen.
De omstandigheden zijn echter heel moeilijk, omdat ook de partijen van de linkerzijde meer en meer de neoliberale toer opgaan. Er is geen geloofwaardige politieke kracht die een alternatief voorstaat. De opdracht voor de sociale bewegingen, vakbonden en andersglobalisten bestaat er daarom in inhoudelijke alternatieven te ontwikkelen voor het huidige beleid. Neem nu de kwestie van de pensioenen. Is het echt nodig ‘in het algemeen belang’ langer te werken, of wordt het discours over de vergrijzing gebruikt om de sociale achteruitgang (later op pensioen, langere werkweken…) aanvaardbaar te maken? Ten eerste moet de onbetaalbaarheid van de pensioenen nogal gerelativeerd worden. De ploeg van Verhofstadt trok bijvoorbeeld alles samen zo’n 8,2 miljard euro uit voor allerhande lastenverlagingen, of 3,1 % van het BNP. Volgens de Hoge Raad van Financiën bedraagt de meerkost van de vergrijzing in 2030 3,4 % van het BNP. Het blijkt dus nogal mee te vallen met de onbetaalbaarheid van de pensioenen, op voorwaarde dat we het beschikbare geld niet aan de patroons geven zonder van hen extra jobs te eisen… Er is trouwens geen mechanisch maar een elastisch verband tussen loonlastenverlaging en jobcreatie: niet al de extra winst wordt gebruikt om nieuwe jobs te creëren. Als we meer jobs willen, zou de overheid veel beter zelf die miljarden gebruiken om bijvoorbeeld de terechte eisen van de witte woede te realiseren of de werknemers van DHL ecologisch verantwoorde jobs te verschaffen.
Ten tweede stijgt de productiviteit jaarlijks zo’n kleine 2 %. Om de veertig jaar verdubbelt de hoeveelheid goederen en diensten die deze maatschappij voorbrengt. Als een deel van deze productiviteitswinst nu naar de lonen en de pensioenen zou gaan in plaats van naar de winsten, kan de vergrijzing makkelijk betaald worden. Ten derde daalde het aandeel van de lonen, inclusief sociale bijdragen, in de toegevoegde waarde in België van ongeveer 78 % in 1980 naar 69 % 20 jaar later. De winsten groeien dus, maar zonder dat daar extra jobs tegenover staan. De gerealiseerde winststijgingen worden immers niet opnieuw geïnvesteerd, maar worden door de aandeelhouders opgeconsumeerd. Dit noemt men de financiarisering van het kapitalisme. Daardoor klopt het adagium niet langer dat de winsten van vandaag de investeringen zijn van morgen en de jobs van overmorgen. Een groot deel van de winsten verdwijnt in de financiële sfeer en wordt niet opnieuw geïnvesteerd. Loonlastenverlagingen hebben dan ook weinig effect op het vlak van jobcreatie. Hier bevindt zich het echte profitariaat of parasitisme, en niet bij de werklozen of migranten. Het neoliberaal beleid betekent een enorme omgekeerde herverdeling. Bij de aandeelhouders moet het geld gehaald worden om de hogere kosten van de gezondheidszorg en de vergrijzing te betalen, om de uitkeringen welvaartsvast te maken, ecologisch verantwoorde jobs te creëren die échte behoeften vervullen. Een enorm taboe moet doorbroken worden: de patronale bijdragen moeten stijgen en niet dalen! Het kan niet dat het voorspelde tekort op de sociale zekerheid volgend jaar rond het miljard euro draait, terwijl het patronaat ongeveer 5 miljard bijdrageverminderingen kreeg!
En de concurrentie dan? Die komt niet vanzelf, maar werd door de Europese regeringen zelf georganiseerd met de eenheidsmarkt en de Maastrichtnormen, nota bene op een moment dat de sociaal-democraten in een meerderheid van de Europese lidstaten mee in de regering zaten. In plaats van dat stabiliteitspact moeten we een solidariteitspact eisen voor een andere EU, die niet op de concurrentie, maar op de solidariteit is gebaseerd. Nu veroorzaakt die concurrentie een ‘levelling down’ van de arbeidsvoorwaarden: we moeten meer uren werken, later op pensioen gaan, loon inleveren en andere ‘zure maatregelen’ (dixit Frank Vandenbroucke) slikken. De bedrijven profiteren van die concurrentie, o.a. via lagere vennootschapsbelastingen.
De sociale bewegingen moet daartegen een ‘leelling up’ eisen, voor meer sociale zekerheid: een gegarandeerd minimumloon en –pensioen van 60 % van het BNP per capita, de herlancering van de publieke investeringen i.f.v. democratische Europese openbare diensten (in plaats van de huidige liberalisering en privatisering van de post en het spoor), een fiscale harmonisatie en vermogensbelasting op Europees niveau, de 32-uren week… In de jaren ’70 bedroegen de Belgische overheidsinvesteringen 4,1 % van het BBP tegenover 1,6 % nu. In de EU als geheel was dat 3,9 % in de jaren ’70 tegenover 2,6 % nu. De gevolgen zijn legio: schoolgebouwen die verouderd zijn, de achterstand bij het gerecht… Die sociale achteruitgang en het ontbreken van een echt progressief project zijn de diepe wortels van ‘verzuring’ en maatschappelijk ongenoegen. De verrechtsing stelt ons voor een echt beschavingsprobleem. De breuk met het neoliberalisme is het begin van de oplossing.
Matthias Lievens
Redacteur van Rood