Het komt deze keer niet uit linkse hoek, maar wel van de spreekbuis van het speculatiekapitalisme, de ‘Wall Street Journal’ die de Franse president Nicolas Sarkozy betitelt als ‘Nicolas Le Pen’. Want de man die zichzelf wil opvolgen in het Elysée gooit alle remmen los in een poging zijn onpopulair beleid te doen vergeten.
Hij mikt daarbij op de potentiële kiezers van Marine Le Pen van het uiterst-rechtse Front National (FN) die enkele weken geleden hoge peilingscores haalde. Sarkozy’s voornaamste rivaal, François Hollande, ziet intussen zijn kiezerspotentieel afkalven door de succesrijke campagne van Jean-Luc Mélenchon, gewezen partijgenoot van de socialist Hollande. Die vreest daardoor in de eerste ronde, op 22 april, te worden voorbijgestoken door Sarkozy.
De populariteit van Sarkozy blijft op een dieptepunt. Voor de meeste Fransen blijft hij de president van de rijken, van de afbouw van de openbare diensten, van gezondheidszorg en onderwijs, van verdere afbouw van de industrie en de daarmee gepaard gaande teloorgang van de tewerkstelling. Maar Sarkozy hoopt op een herhaling van zijn krachttoer van 2007. Na zijn zege ging hij er prat op dat hij Jean-Marie Le Pen en zijn FN had lamgelegd. Le Pen had in 2002 met 18 percent van de stemmen de tweede ronde gehaald; in 2007 liepen veel van zijn vroegere kiezers over naar Sarkozy en zakte Le Pen tot 10 percent.
Vertrouwd terrein
Sarkozy tracht de weerzin tegen zijn beleid te doen vergeten door in zijn campagne alweer de nadruk te leggen op “gespierde” thema’s zoals immigratie en criminaliteit, twee zaken die hij “subliminaal” (je ziet het niet maar het is er wel) met elkaar verbindt. Marine Le Pen was bij de aanvang van haar campagne vooral de sociale toer opgegaan. Ze had het over de afbraak van de openbare voorzieningen, over de werkloosheid en de teloorgang van de industrie , het antisociale Europa, de nood aan een sterke overheid…
Sarkozy zag hier een gat en ging de traditionele thema’s van het FN bespelen. Tot het drama in Toulouse. Marine Le Pen was in de weken daarvoor in de peilingen gezakt. Voor het FN was Toulouse dé kans om de concurrentieslag met Sarkozy aan te gaan op de thema’s die het als zijn erfgoed beschouwt.
Maar Sarkozy heeft ook zijn geloofsbrieven. Als minister van Binnenlandse Zaken onder president Jacques Chirac voerde hij al een gespierd beleid rond ‘l’insécurité’, onveiligheid. Hij dreigde ermee de voorsteden te zuiveren met de “Kärcher”, een uitspraak die sterk deed denken aan een campagne van het Vlaams Blok. Hij richtte na zijn zege in 2007 een ministerie op voor onder meer immigratie en nationale identiteit en liet een debat lanceren over “nationale identiteit” wat evenwel op een sisser uitdraaide. Als president voerde hij quota in die de prefecten moeten halen voor het terugsturen van ‘sans papiers’, mensen zonder de vereiste papieren, wat de voorbije jaren tot echte jachten leidde. En in zijn beruchte toespraak van juli 2010 in Grenoble verklaarde hij “de oorlog” aan onveiligheid en immigratie.
Mélenchon
Een van de grote verrassingen van de campagne is de massale bijval voor Jean-Luc Mélenchon, de kandidaat van het ‘Front de Gauche’ (FG), het linkse front. Dat FG is een samenwerkingsverband tussen de communistische PCF, de Parti de Gauche van Mélenchon die zich afsplitste van de PS, een kleine trotskistische groep (Gauche unitaire) en enkele nog kleinere formaties. De PCF had er aanvankelijk moeite mee achter een kandidaat te staan van buiten de partij. Maar indachtig hoe erbarmelijk de kandidaten van de partij het in vorige verkiezingen deden (minder dan 2 percent in 2007), ging ze Mélenchon toch maar steunen.
Aanvankelijk schommelde hij in de peilingen tussen 5 en 6 percent, terwijl Hollande stevig boven 30 percent uitkwam. Mélenchon wierp zich in de media op als dé anti-Le Pen, als de enige die het ‘sociale discours’ van het FN ontmaskerde en eraan herinnerde hoe het links was dat in 2005 de zogenaamde Europese grondwet deed wegstemmen. Zijn meetings werden stuk voor stuk successen, aan de Parijse Bastille verzamelde hij tegen de 100.000 manifestanten om een ‘VIe Republiek’ te eisen. Dat is een stokpaardje van Arnaud Montebourg van de PS die in de voorverkiezingen van die partij verraste met 17 percent van de stemmen. Daarmee mikt Mélenchon op die achterban van de PS die allerminst opgezet is met de lauwe standpunten van kandidaat Hollande. Blijkbaar met succes, Mélenchon schoot in maart omhoog in de peilingen, tot 13 à 14 percent.
Die Hollande heeft onder druk van het groeiend succes van zijn linkse rivaal enkele linksere accenten gelegd, maar ook niet teveel, hij wil de “centrumkiezers” niet afschrikken. De kandidaat van dat centrum, François Bayrou, slaagt er niet in zijn elan van 2007 (toen hij 18 percent haalde) terug te vinden. Zijn vaagheid over wie hij in een tweede ronde zou steunen, werkt demobiliserend.
De PS speelt nu het klassieke argument uit van “nuttig stemmen”: als Hollande het in de eerste ronde door het succes van Mélenchon zwakker zou doen dan Sarkozy, zou dat slecht kunnen zijn voor de tweede ronde, aldus het argument.
Herschikking?
De opmars van Mélenchon schudt links van de PS – voorlopig – de kaarten door elkaar. In 2007 hadden de kandidaten links van de PS het pover gedaan. Alleen Olivier Besancenot van de trotskistische Ligue Communiste Révolutionaire (LCR, intussen opgegaan in de Nouveau Parti Anticapitaliste NPA), kwam boven 4 percent. Gezamenlijk haalden de kandidaten links van de PS minder dan 9 percent.
Het Front de Gauche zou dat dus waarschijnlijk meer dan evenaren. Dat gebeurt ten koste van al wie daar links van staat: de trotskistische kandidaten, Philippe Poutou van NPA en Nathalie Arthaud van Lutte Ouvrière, halen wellicht marginale scores, ook al omdat veel uiterst-linkse kiezers “nuttig” willen stemmen, dus voor Mélenchon. Bovendien hebben drie leider van de NPA, en niet van de minste, opgeroepen om niet voor de eigen kandidaat maar voor Mélenchon te stemmen. Bij de NPA is de verwarring dan ook groot.
Mélenchon haalt ook veel stemmen weg bij de groenen van Europe-Ecologie-Les Verts wiens kandidate Eva Joly nochtans een duidelijk linkse campagne voert – sommige groenen verwijten haar een ‘mélenchonisation’. Veel groenen vinden zelfs dat Joly zich beter zou terugtrekken om het affront van een laag resultaat (zoals Dominique Voynet in 2007, minder dan 2 percent), te vermijden.
Maar zal het te verwachten succes van het FG meer dan tijdelijk zijn? Wat na de presidentsverkiezingen indien Hollande president wordt. In de regering stappen en dus ministers leveren? Een stembusakkoord sluiten voor de daaropvolgende parlementsverkiezingen? Dat is alleszins wat de PCF wil, alleen zo kan ze haar zetels in enkele traditionele bolwerkjes behouden. Vooral de lokale notabelen van de PCF, de ruggenwervel van deze afkalvende partij, zal daar op aandringen.
Maar veel linkse militanten vrezen een “Italiaans scenario”. In 2006 won een brede alliantie van uiterst-links tot centrum de verkiezingen – uiterst-links zat rond 12 percent. Er kwam een regering onder leiding van de centrumpoliticus Romano Prodi, met communistische ministers die de oorlog in Afghanistan, de verdere flexibilisering van de arbeid en privatiseringen steunden. In 2008 werd uiterst-links weggevaagd, verenigd vielen ze onder de drie percent. De PCF kreeg zelf in de jaren 1980 zware klappen na te hebben meegeregeerd onder president François Mitterrand.
Vandaar dat er links van de PS sterke pleidooien zijn om in geval van een zege van Hollande van buiten af druk uit te oefenen op het beleid. Mélenchon is vooralsnog niet duidelijk over welke richting hij wil uitgaan. Meer duidelijk na 6 mei als, in geval Hollande in de tweede ronde wordt gekozen, welke allianties het FG zal sluiten – en op welke voorwaarden.
(Uitpers nr. 141, 13de jg., april 2012)