In principe moet er op 24 maart aanstaande een akkoord over het Iraans kernprogramma tussen Teheran en de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad plus Duitsland in grote lijnen rond zijn. En op 30 juni zouden de technische details daarvan uitgewerkt moeten zijn. Grote tegenstander daarvan is de Israëlische premier Benjamin Nestanyahu, die op 17 maart voor verkiezingen staat, en op alle manieren, tot in het Amerikaanse Congres toe, zo’n akkoord probeert te saboteren.
Hij heeft er zelfs een vertrouwensbreuk met president Barack Obama voor over. Een president die wel in een bijzonder zwakke positie staat sedert hij in november 2014 ook de meerderheid in de Senaat verloor aan de Republikeinse partij. In principe geven de VS kort voor verkiezingen geen tribune aan buitenlandse partijleiders, kwestie van niet beschuldigd te worden van partijdigheid. Netanyahu kon echter rekenen op de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, die de extreemrechtse Israëlische voorman een uitnodiging gaf om twee weken voor de parlementsverkiezingen het Amerikaanse Congres te komen toespreken.
Het Witte Huis was woedend. De hoogste ambtenaren,zoals veiligheidsadviseur Susan Rice en minister van Buitenlandse Zaken John Kerry, veroordeelden dat plan en wezen erop dat het “destructief” zou kunnen zijn voor de doorgaans meer dan uitstekende relaties tussen de VS en Israël. Obama zelf weigerde Netanyahu te ontvangen.
De Israëlische premier trok zich daar niets van aan omdat hij niet alleen de steun heeft van de grote meerderheid van de Republikeinen, maar ook van een groot deel van de Democraten in het Congres. En Israël is gewoon te krijgen wat het wil. Niet alleen in Washington, maar ook in de Europese landen. Tot in Brussel toe, waar de rector van de Vrije Universiteit, op verzoek van de Israëlische ambassadeur een historische lezing over de Palestijnse kwestie probeerde te verbieden als er niet aan onaanvaarde eisen werd voldaan. (Zie: Waarom ik niet kon spreken op de VUB bij het begin van deze Israël Apartheidsweek” in de rubriek Discussie).
Zoals verwacht bespeelde Netanyahu in het Congres het thema van Israëls nationale veiligheid, een thema dat hem zeker stemmen kan opleveren als de Israëli’s hun stembrief invullen. Nochtans is er nooit enig bewijs geleverd dat Iran aan atoomwapens werkt, waarmee het Israël zou kunnen aanvallen. Wat hoogst onverantwoord zou zijn, want dat krijgt het te maken met een allesvernietigende aanvalsgolf van Israëlische en westerse kernbommen.
De demonisering van Iran
Teheran, dat in tegenstelling tot Israël, ondertekenaar is van het verdrag tegen de verspreiding van kernwapens (het zgn. non-proliferatieverdrag), zegt enkel te werken aan een programma, inclusief verrijking van uranium, voor vreedzaam gebruik van atoomenergie. Het wijst er op dat het daartoe het recht heeft onder het non-proliferatieverdrag.
Het Iraans atoomprogramma dateert al van het regime van sjah Reza Pahlavi en kon toen op westerse steun rekenen: de sjah was immers een westerse steunpilaar aan de Perzische Golf tegen het Arabisch nationalisme. In 1979 werd de sjah ten val gebracht door de islamitische revolutie van ayatollah Ruhollah Khomeini. Van bondgenoot werd Iran een vijand. Wat nog verergerde toen Revolutionaire Wachters de Amerikaanse ambassade in Teheran 14 maanden lang bezetten en er even lang 52 Amerikanen gijzelden. Dat leidde tot een volledige breuk tussen de VS en Iran.
Geen wonder dat het Iraanse regime, dat indertijd inderdaad plannen had de revolutie over de hele islamitische wereld uit te dragen, op alle manieren werd verketterd. De Iraakse president Saddam Hoessein werd aangezet de islamitische republiek aan de vallen, wat leidde tot een oorlog die acht jaar duurde (1980-1999).
Ook werden de westerse propaganda- en desinformatiediensten aan het werk gezet. Toen in 1992 een aanslag, op de Israëlische ambassade in Buenos Aires werd gepleegd, waarbij 29 doden vielen, werd zonder enig bewijs Iran met de vinger gewezen. Hetzelfde toen in 1994 nog eens 85 mensen het leven verloren toen een bom explodeerde in een joods cultureel centrum in de Argentijnse hoofdstad.
Die laatste aanslag speelt nog steeds een rol in de Argentijnse politiek. Onlangs pleegde een onderzoeksrechter, die van een medewerker een pistool had geleend, zelfmoord voordat hij onthullingen zou doen in het parlement over pogingen van president Cristina Kirchner de affaire in de doofpot te stoppen in ruil voor lucratieve economische samenwerking met Iran.
Onderzoek wees uit dat die samenwerking (o.a. de aankoop van olie aan gunsttarieven) er nooit was geweest en Interpol sprak tegen dat er van de kant van de Argentijnse regering pogingen waren gedaan om internationale arrestatiebevelen tegen verdachte Iraniërs, een achttal medewerkers van de Iraanse ambassade, in te trekken. Een aangekondigd onderzoek naar president Kirchner werd inmiddels stopgezet bij gebrek aan bewijs.
Parelellen met de paus en Lockerbie
De Argentijnse affaire doet sterk denken aan de verdachtmakingen tegen de Sovjetunie in de zaak van de aanslag op de Poolse paus Johannes Paulus II in 1981 op het Sint-Pietersplein. De paus werd getroffen door een kogel die werd afgevuurd dood de Turkse rechtse extremist Mehmet Ali Agca, die daarvoor ook werd veroordeeld. De gelegenheid leek te mooi voor het Westen om te laten voorbijgaan. Daarom moest de aanslag op een sterk anticommunistische paus gebeurd zijn op instigatie van Moskou.
De man die de Turk de opdracht had gegeven werd snel gevonden: Sergei Antonov, de vertegenwoordiger van de Bulgaarse luchtvaartmaatschappij in Rome. De man werd in 1981 opgepakt en kwam pas vrij in 1986 nadat een rechtbank alsnog tot de conclusie kwam dat er geen enkel bewijs was. Na de val van de Sovjetunie, waarvan Bulgarije een deel was, in 1991 werd in de archieven van Moskou noch in die van de Bulgaarse hoofdstad ooit enig spoor gevonden van een complot om de paus te vermoorden.
Toen op 21 december 1988 boven het Schotse plaatsje Lockerbie in een Amerikaans passagiersvliegtuig een bom ontplofte, waarbij alle 259 inzittenden omkwamen, werd ook ijverig gezocht naar mogelijke daders en opdrachtgevers. Eerst wees men naar Iran dat wraak zou hebben willen nemen voor het neerschieten ruim vier maanden eerder van een Iraans passagiersvliegtuig boven de Perzische Golf door een Amerikaanse oorlogsbodem. Alle 290 inzittenden hadden daarbij de dood gevonden. Iran zou linkse Palestijnse, in Damascus (Syrië) gebaseerde groepen hebben betaald om de aanslag uit te voeren. Nadien werd Libië aangeduid, maar tussendoor kwam Syrië zelf even in beeld – tot men Syrië nodig had voor een oorlog tegen Irak in 1991. Later toen er al Libische verdachten waren aangewezen: twee bedienden van de Libische luchtvaartmaatschappij in Malta, herhaalden de Amerikanen nog dat Syrië niet definitief buiten beeld was.
Uiteindelijk werden in 2000 de twee Libische beschuldigden voor een Schotse rechtbank, die in Nederland zetelde, gebracht. Eén ging vrijuit, de tweede kwam in 2009 vrij toen het er naar uitzag dat hij zijn proces in beroep zou winnen. Hij moest wel eerst afzien van dat beroep. De man, die kanker had, overleed kort na de val en dood van Kadhafi in 2011. De man hield tot op het laatste moment zijn onschuld staande. Inmiddels zijn we bijna vier jaar later en in Libië is er nog geen enkel bewijs gevonden dat de aanslag in Libië was beraamd.
Na de val van Saddam: nu nog Iran
In april 2003 viel een Amerikaans-Britse coalitie Irak binnen. Ze bracht het regime van Saddam Hoessein ten val. Irak verviel in een nog altijd durende chaos en was zijn hele militair potentieel kwijtgeraakt. Daardoor werd Iran opnieuw de enige regionale macht in het Golfgebied, waardoor Saoedi-Arabië en de andere Arabische Golfstaten zich bedreigd voelen.
Tijd dus om opnieuw Iran aan te pakken. Het is niet toevallig dat in 2003 het Iraanse atoomprogramma een nog altijd durende soap werd. Vanaf 2006, toen e
r zware sancties werd uitgevaardigd tegen Iran, werd er onderhandeld over mogelijkheden dit programma te controleren (foto: installatie voor verrijking van uranium bij Natanz) en aan banden te leggen. Uiteindelijk zou er nu binnen een paar weken een akkoord moeten zijn.
Dit is niet echt naar de zin van de conservatieve monarchieën op het Arabische schiereiland, Nog minder van Israël dat al snel inpikte op de westerse campagne en op momenten zelfs dreigde eenzijdig bombardementen op atoominstallaties in Iran te gaan uitvoeren als het Westen dit niet deed.
Dramatische ommekeer
Inmiddels is de situatie in het Midden-Oosten echter weer dramatisch gewijzigd. In juni vorig jaar veroverde ISIS (Islamitische Staat in Irak en Syrë) plots op in Noord-Irak, veroverde de stad Mosoel, de tweede grootste van Irak, en een groot deel van Noord-Irak. Het stond, bij manier van spreken aan de poorten van de hoofdstad Bagdad en van Erbil, de hoofdstad van de Koerdische Autonome Regio in Irak. Kort nadien veroverde ISIS, inmiddels veranderd in IS, Islamitische Staat, of Daesh, het grootste deel van de door Yezidi’s bewoonde regio Sinjar in Irak. In Syrië slaagde IS erin bijna de hele Koerdische enclave Kobane in te palmen. De stad Kobane zelf stond op het punt volledig in handen van IS te vallen. Zowel de strijd in Sinjar als Kobane dreef honderdduizenden mensen op de vlucht.
Het Westen werd door die dramatische gebeurtenissen, en ook de onthoofdingen van westerse gijzelaars, onder druk van de westerse publieke opinie, tot actie gedwongen. Daarvoor werd het tot een feitelijke samenwerking met Syrië en Iran gedwongen. Zonder Iraanse steun en leiding op het slagveld zou Bagdad al lang gevallen zijn.
Geen wonder dus dat de Amerikaanse president Obama de voorbije maanden veel soepeler is geworden tegenover Syrië en Iran. Zo is het vertrek van president Bashar al-Assad van Syrië geen voorafgaandelijke voorwaarde meer om tot een oplossing te komen. En hij verzet zich hardnekkig tegen de roep in het Congres voor bijkomende sancties tegen Iran.
Ook in Europa gaan er stemmen op om de relaties met Damascus weer aan te halen. De Franse minister van Buitenlandse Zaken, Laurent Fabius, die tot half 2014 nog bijna elke dag aankondigde dat het Syrische regime op punt stond ineen te storten, heeft er zich al bij neergelegd dat president al-Assad niet zomaar zal verdwijnen. Onlangs nog bezocht een Franse parlementaire delegatie – officieel tegen de zin van president Hollande en van het ministerie van Buitenlandse Zaken in -–de Syrische hoofdstad en had er een gesprek met Assad.
Geen zekerheden
Of het allemaal zal lopen zoals Obama hoopt is nog lang niet zeker. Het Republikeins Congres hangt een zeer harde lijn aan. De vraag is of het Obama of Netanyahu zal volgen. In dat laatste geval zal het een buitenlandse regionale mogendheid zijn, die in feite het buitenlands beleid van Washington bepaalt.
Ook een akkoord met Iran is geen zekerheid. Teheran eist onder meer dat een overeenkomst gepaard moet gaan met de opheffing van de sancties. Het wil niet instemmen met de geleidelijke opheffing zoals de Amerikanen het zien. Hier ligt ook een knelpunt: zelfs als Obama op dat punt wil toegeven is het niet zeker dat hij het Congres ertoe kan overhalen.