Loïc Wacquant, ‘Straf de armen! Het nieuwe beleid van de sociale onzekerheid’, EPO, Berchem, 2006, 360 blz., 25 euro, ISBN-10 90 6445 402 7.
Met ‘Straf de armen’ richt de Franse socioloog Loïc Wacquant de schijnwerpers op een aspect van de neoliberale revolutie en de huidige mondialisering, waaraan het mediabedrijf (en helaas ook de menswetenschappen) zelden veel aandacht besteden. Het neoliberalisme teert op een strafeconomie (met een explosief stijgend aantal gevangenen en gevangenissen) en vergeet daarbij één van zijn geliefdste dogma’s: ‘minder staat’.
In de Verenigde Staten is deze uiterst verontrustende trend dertig jaar geleden ingezet. West-Europa volgde een vijftiental jaar later en is aan een snelle inhaalbeweging bezig. ‘Minder staat’ zo luidt het neoliberale dogma als het om openbare dienstverlening aan de bevolking gaat, om maatschappelijk beleid, armoedebestrijding, behoud en uitbreiding van de welvaartstaat. Op al deze domeinen onttrekt de staat zich meer en meer aan zijn verantwoordelijkheden. Niet op het vlak van politie en justitie. Daar luidt het devies: ‘steeds meer staat’. Loïc Wacquant noemt dit fenomeen de ‘strafstaat’.
In de Verenigde Staten is de ‘strafstaat’ de derde belangrijkste werkgever (met 708.200 personeelsleden), na het uitzendbureau Manpower (1.610.200 werknemers) en Wal-Mart Stores (728.000), de grootwarenhuisketen met bedenkelijke sociale reputatie. De Amerikaanse gevangenissen telden bij het begin van de eenentwintigste eeuw 1.931.850 ‘inwoners’ en vormden hiermee de vierde grootste ‘stad’ van de VS. Qua ‘bevolkingsaantal’ wordt het gevangeniswezen voorafgegaan door Chicago (2.721.547 inwoners), Los Angeles (3.555.638 inwoners) en New York (7.380.906 inwoners). In 2000 stonden niet minder dan 6,5 miljoen Amerikanen onder gerechtelijk toezicht. 1,3 miljoen Amerikanen zaten toen effectief in de gevangenis (46% van hen zwarten – terwijl de Afro-Americans slechts 12% van de totale bevolking vertegenwoordigen), 621.000 Amerikanen zaten opgesloten in één van de huizen van bewaring (41% zwarten), 3,8 miljoen Amerikanen waren veroordeeld met uitstel (34% zwarten) en 726.000 Amerikaanse staatsburgers waren voorwaardelijk vrij (44% zwarten).
De VS zijn de absolute koploper op het vlak van de massale opsluiting van eigen burgers. Rond de eeuwwisseling zaten er 648 per 100.000 inwoners achter de tralies. ‘The land of the brave and the free’ (dixit Randy Newman) liet zelfs een door George W. Bush verguisde dictatuur en politiestaat als Wit-Rusland ver achter zich (dat land telt 500 gevangenen per 100.000 inwoners – ter vergelijking, op hetzelfde ogenblik zaten in België 82 op 100.000 inwoners in de gevangenis, of een totale gevangenispopulatie van 8.342). Loïc Wacquant, een leerling van de in 2002 overleden Franse socioloog Pierre Bourdieu, analyseert het fenomeen van de neoliberale strafstaat en klaagt het in alle scherpte aan.
Samenwerking staat en privé…
De ‘opsluitingsrage’ van de Amerikaanse justitie was de voorbije decennia zo driest dat de federale en lokale overheid over onvoldoende cellen beschikten. De Amerikaanse ‘strafstaat’ zag zich verplicht een deel van zijn gevangeniswezen uit te besteden aan de privé-sector. In 1987 telden de privé-gevangenissen 3.100 ‘bedden’. Dat aantal was vijf jaar later opgelopen tot 20.700 en tegen de eeuwwisseling tot 145.000. Loïc Wacquant: “Zeventien bedrijven, waarvan vijftien Amerikaanse en twee Britse, bieden een totaal beheerspakket aan de gevangenissen aan (full-scale management). Zeven ervan zijn beursgenoteerde bedrijven op de New York Stock Exchange of op de Nasdaq: Correction Corporation of America, Wackenhut, Correctional Services Corporation (vroeger Esmor), Cornell Corrections, Avalon Community Services, Correctional Systems en Securicor (met hoofdzetel in Londen)”. Eind 1998 realiseerden “deze zeven bedrijven een totaal zakencijfer van om en bij de twee miljard dollar.” “Met 83 instellingen en een capaciteit voor 68.300 gedetineerden eind 1999, had Corrections Corporation of America 49% van de markt in handen. Daarop volgde Wackenhut met een aandeel van 27% en 26.700 plaatsen verdeeld over 39 strafcentra. En dan een handvol bedrijven die elk goed waren voor 3 à 6% van de sector”. “Aanvankelijk waren deze bedrijven geconcentreerd in de zuidelijke staten, die om historische redenen (die teruggaan tot de slavernij) veel restrictiever zijn op het vlak van de sociale diensten, maar veel expansiever wat de strafsector betreft. Vandaag breidt de gevangenisindustrie zich uit over heel het land. Zeventwintig van de vijftig lidstaten, plus het district Columbia en Puerto Rico, doen vandaag een beroep op huizen van bewaring en strafinstellingen met winstoogmerk. Eind 1999 bevond het gros van de 156 instellingen (tegen 102 het jaar daarvoor) zich in Texas (waar ze over 30.000 plaatsen beschikken), in Californië (11.500), Oklahoma (10.400), Georgia (9.500), Tennessee (7.300), Arizona (6.900), Florida (5.500), New Mexico (5.300) en Mississippi (4.700). Uiteindelijk is de Amerikaanse gevangenisindustrie ook de internationale toer opgegaan. Wackenhut en Corrections Corporation zijn uitgewaaierd naar de andere Angelsaksische landen, waar regeringen van neoliberale strekking aan de macht zijn. Hun filialen bezitten twee derden van de ‘bedden’ in de vijftien privé-instellingen in Australië (7.500 plaatsen), tien in Engeland (7.200), twee in Schotland (500 plaatsen), twee in Zuid-Afrika (6.000) en telkens één in Suriname en Nieuw-Zeeland (met respectievelijk 700 en 400 plaatsen).
Loïc Wacquant citeert D.R. Crants, de grote baas van Corrections Corporation of America. Hij spiegelde zijn aandeelhouders veel lekkers voor: “Als we moed en creativiteit aan de dag blijven leggen bij de inzet van ons kapitaal en onze mensen, zullen wij de speerpunt blijven van de toename van de privé-gevangenissen en zal de waarde van ons beursaandeel voor onze aandeelhouders blijven stijgen.”
Drijvende gevangenissen
Toch is het de modale Amerikaanse belastingbetaler die diep in de zakken mag tasten voor de ijver van de strafstaat en de goed geoliede samenwerking tussen strafstaat en privé-sector. Wacquant doet het verhaal van de drijvende gevangenissen in New York, de kampioen van het opgeklopte ‘veiligheidsdenken’, die het door alle neoliberalen gekoesterde begrip ‘nultolerantie’ heeft uitgevonden. Tussen 1986 en 1992 verdubbelde het aantal gedetineerden in de achttien New Yorkse gevangenissen. In 1992 zaten er 21.500 mensen in de gevangenis, dat is evenveel als in Scandinavië en de Benelux samen. De stad kampte echt met ‘piekmomenten’ en schafte zich vijf schepen aan, die op de Hudson als drijvende gevangenissen werden gemeerd. Eén van die drijvende bajessen was de in Louisiana gebouwde Vernon C. Bain, een stalen platbodem van 200 meter lengte, 50 meter breedte, met vier dekken, die plaats boden aan 700 gevangenen. Kostprijs: 161 miljoen dollar. Twee andere gevangenisschepen waren omgebouwde ferryboten van de rederij Staten Island en nog twee andere waren afgedankte transportschepen van de Britse marine, die nog tijdens de Falklandsoorlog in 1982 hadden gediend. Al snel bleek dat New York het onderhoud van deze gevangenisschepen niet kon blijven ophoesten. Dus ging de overheid op zoek naar kopers. En dat bleek een haast onmogelijke opdracht. In 1997 legde een van deze schepen, de Bibby Resolution, na een reis van drieduizend kilometer aan in Portland Harbour in de buurt van Cornwall, waar het prompt werd opgedoopt tot ‘Her Majesty’s Prison Weare’. Het voormalige transportschip van de Britse marine werd teruggekocht door het bestuur van het Britse gevangeniswezen. Het schip werd een drijvende gevangenis voor 500 gedetineerden ‘met een laag risico’. “De Bibby Resolution was een godsgeschenk voor de Europese reder die het schip in New York voor minder dan een miljoen dollar had opgekocht om het voor acht miljoen door te verkopen aan de Britten. De echte dupe van deze maritieme-strafrechtelijke farce was de stad New York die het schip had aangekocht en uitgerust voor meer dan 41 miljoen dollar”….
‘Veiligheidsdenken’ en strafstaat
Loïc Wacquant noemt de VS het laboratorium van de neoliberale revolutie. En een van de rechtstreekse gevolgen van deze revolutie is het ongebreidelde, ongenuanceerde en eenzijdige ‘veiligheidsdenken’, dat inmiddels naar Europa is overgewaaid. “De ervaring van de Verenigde Staten met hun ‘oorlog tegen de misdaad’ is het voorbije decennium het onontkoombare referentiepunt geworden voor alle regeringen van de Eerste Wereld,” aldus Wacquant, “de theoretische bron en de praktische inspiratie van een overal strenger wordende strafwetgeving. In alle ontwikkelde landen is die evolutie tastbaar: het aantal gevangenen is zowat overal spectaculair toegenomen.” De opkomst van de “Amerikaanse strafstaat tijdens de drie voorbije decennia is echter geen antwoord op de stijgende misdaad – die globaal constant bleef en op het einde van deze periode zelfs wat daalde – maar wel op de algemene ontwrichting van de maatschappij. Die wordt veroorzaakt door een staat die aan al zijn sociale verplichtingen en zijn verantwoordelijkheid voor de grootstedelijke problematiek verzaakt en door de verplichte bestaansonzekere arbeid, die voor de arme Amerikanen de nieuwe norm van burgerschap is geworden.”
Loïc Wacquant herinnert ons aan de definitie die Max Weber in zijn ‘Wirtschaft und Gesellschaft’ gaf van een moderne staat. “Weber omschreef de ‘basisfuncties van de staat als volgt: wetten opstellen, respect afdwingen voor veiligheid en verworven rechten, gewapende verdediging tegen buitenlandse agressie, het beheer van volksgezondheid en onderwijs, de behartiging van de sociale en culturele belangen van de burgers.” De strafstaat naar Amerikaans model met zijn ‘veiligheidsdenken’ geeft absolute prioriteit aan de taken van politie en gerecht en aan de bevoegdheid van de openbare macht om ‘onaangepaste’ en ‘ongehoorzame’ bevolkingsgroepen en stadswijken in het gareel te krijgen. En “de op straf gerichte aanpak van de straatcriminaliteit in de achterstandswijken, die geacht wordt de misdaad stap voor stap terug te dringen met een algemene mobilisatie van het strafapparaat, krijgt veel applaus, niet alleen op de banken van de rechtse partijen, maar ook, en met verbazend enthousiasme, van linkse politici…”
Wacquant vat de essentie van de strafstaat zo samen: “Onderaan de sociale ladder dient opsluiting om de overtollige delen van de arbeidersklasse op te slaan en fysiek te neutraliseren, met name de leden van gestigmatiseerde groepen die in de armoede zijn beland en volharden in de ‘openlijke rebellie’ tegen hun sociale omgeving – een definitie van W.E.B. Du Bois in The Philadelphia Negro, een eeuw geleden. Een sport hoger vervult het netwerk van de staat met zijn politie, gerecht en strafinstellingen een functie die tegelijk economisch en moreel is. Het legt de discipline van de gedesocialiseerde loonarbeid op aan de betere lagen van de arbeidersklasse en aan die delen van de middenklasse, die het moeilijk hebben en in de bestaansonzekerheid terechtkomen. Dat gebeurt meer bepaald bij jonge mannen uit de lagere klassen. De prijs die zij betalen voor een ontsnappings- of verzetsstrategie wordt alsmaar hoger en daardoor belanden ze in de illegale sectoren van de straateconomie. Tot slot en vooral, want dit geldt voor de samenleving in zijn geheel, vervult het eindeloze en ongebreidelde activisme van het strafinstituut een symbolische missie: een nieuwe bevestiging van het gezag van de staat en de hervonden wil van de politieke elite om duidelijk de heilige grens af te bakenen (en er respect voor af te dwingen) tussen verdienstelijke burgers en groepen met afwijkend gedrag, tussen ‘goede’ en ‘slechte’ armen, tussen degenen die het ‘verdienen’ om ‘gered’ of ‘geïntegreerd’ te worden (via aanmoediging of onder dwang) in het circuit van precaire loonarbeid en degenen die voortaan en voor eens en altijd op de index terechtkomen en worden uitgesloten.”
‘Veiligheidsdenken’ en sociale onveiligheid
Hoe valt de steile opmars van het ‘veiligheidsdenken’ te verklaren? Wie nagaat wat er de voorbije tien jaar in de ontwikkelde landen ‘strafbaar’ wordt gesteld, ziet zoals Loïc Wacquant aantoont, dat er een nauw verband bestaat tussen de opkomst van het neoliberalisme als ‘ideologisch project en regeringspraktijk’, dat alles onderwerpt aan ‘de vrije markt’ en de ‘individuele verantwoordelijkheid’ en een ‘strafgericht veiligheidsbeleid’. Dat strafbeleid is “toegespitst op de straatcriminaliteit en op bevolkingsgroepen die uit de boot vallen van de nieuwe economische en morele orde, die ontstaat onder het imperium van het financierskapitaal en de flexibele loonarbeid”. Wacquant onderscheidt in de Verenigde Staten en ook in Europa een zestal gemeenschappelijke kenmerken van het ‘veiligheidsdenken’ en de expansieve groei van de strafstaat. Ten eerste wil dit beleid komaf maken met ‘het tijdperk van de tolerantie’. Er wordt een frontale aanval ingezet op ‘straatcriminaliteit’, “dingen die net niet strafbaar zijn, waarvan men de oorzaken bewust buiten beschouwing laat” en waarbij in één adem wordt gezegd “dat de overheid haar vermogen heeft hervonden of hernieuwd om de zogenaamde ‘probleembevolking’ en ‘risicowijken’ voor eens en altijd te doen plooien voor de gemeenschappelijke norm.” Ten tweede wordt er een hele resem wetten goedgekeurd en worden alle mogelijke technologische spitsvondigheden uit de kast gehaald: buurtbewakingscomités, privébewakingsfirma’s, een strakke hervorming en modernisering van de politiediensten (met nieuwe samenwerkingsverbanden tussen de strafstaat en andere overheidsdiensten zoals scholen, ziekenhuizen, sociale diensten), nieuwe gesofisticeerde wapens voor de politie, invoering van het snelrecht, daderprofilering, elektronische armbanden, databanken met vingerafdrukken en genetische gegevens, computergestuurde gevangenissen en detentiecentra voor specifieke doelgroepen (uit te wijzen buitenlanders, jongeren…), enzovoort. Ten derde is er de grote consensus tussen media, politieke partijen en ordehandhavers. “Zij gooien alles schaamteloos op één hoop en dikken het strafbeleid telkens weer aan met paniekzaaierij en catastrofale berichten over ‘onveiligheid’.” Ten vierde is er het complexloze pleidooi voor steeds meer repressie. Dat “stigmatiseert jongeren uit verkommerde volkswijken, werklozen, bedelaars, drugsverslaafden, daklozen, straatprostituees, migranten uit de vroegere kolonies van het Westen en uit het tot puin herleide sovjetimperium. Ze worden allemaal gedoodverfd als de natuurlijke verspreiders van de epidemie van kleine overtredingen die het dagelijks leven verpesten. Ze zijn de dragers van het ‘stedelijk geweld’ dat ons naar de rand van de chaos voert.” Ten vijfde leidt dit ‘veiligheidsdenken’ tot een heel andere opvatting van het gevangeniswezen. De gevangenis is niet langer gebaseerd op een op “reïntegratie gerichte, therapeutische filosofie”, ze is een gigantische opslagplaats voor ‘sociaal afval’. En steeds meer mensen vliegen achter de tralies.
“Of daardoor het aantal overtredingen afneemt wordt nooit aangetoond,” stelt Loïc Wacquant, “tenzij in ronkende verklaringen. En hoe hoog het financiële en maatschappelijke kostenplaatje is en welke gevolgen dit alles heeft voor de burgers, vraagt men zich liever niet af.” En ten zesde is er de cultus van de angst, die vertaald wordt in de manie (van media en politiek) om alles door elkaar te halen: criminaliteit, armoede en immigratie zijn stilaan synoniemen. “Constant heerst er verwarring tussen onveiligheid en ‘het gevoel van onveiligheid’. Dat is handig om angsten te kanaliseren naar de figuur van de straatdelinquent (met donkere huid). Die angsten worden veroorzaakt door verschillende factoren: de ontwrichting van het systeem van de loonarbeid, de crisis van het patriarchale gezin, de erosie van de traditionele machtsverhoudingen tussen de geslachten en leeftijdscategorieën, de ontmanteling van de arbeiderswijken en een veralgemeende competitie op school. Tegen deze achtergrond kan het strafbeleid niet alleen rekenen op een nooit geziene politieke consensus, maar ook op een ruime instemming van de publieke opinie, over alle klassengrenzen heen. Hoe kan dat ook anders als de linkse regeringspartijen van alle postindustriële landen zich bekeerd hebben tot een rechtse behavioristische en moraliserende visie op het probleem?”
“Wie nog vragen durft te stellen bij de ‘zekerheden’ van het allesoverheersende eenheidsdenken over veiligheid, krijgt onvermijdelijk het etiket opgeplakt van halfzachte dromer of medeplichtige ideoloog die de harde realiteit van het hedendaagse stadsleven niet onder ogen wil zien.”
De realiteit is echter anders en dat is precies de sterkte van ‘Straf de armen’. De auteur toont glashelder aan dat het ‘veiligheidsdenken’ nauwelijks wat vandoen heeft met ‘misdaadbestrijding’, maar alles met een ‘nieuw beleid van sociale onzekerheid’.
Oorlog tegen de armen
De Verenigde Staten en bij uitbreiding het neoliberalisme hebben de ‘oorlog tegen de armoede’ vervangen door een ‘oorlog tegen de armen’. “De armen zijn de zondebokken van alle kwalen van het land,” schrijft Loïc Wacquant. “Zij moeten nu maar voor zichzelf instaan, anders worden ze gestraft en vernederd. Van hen wordt verwacht dat ze terugkeren naar het rechte pad van de precaire arbeid. Ze moeten hun sociale eisen afzwakken, zodat ze minder belastinggeld afromen.”
Een en ander zit ingebakken in het Amerikaanse staatsbestel. De VS hebben een duale staat met een maatschappelijk beleid dat is opgesplitst in twee streng afgebakende terreinen. Aan de ene kant is er de social insurance, die de werkloosheid, ziekte en pensioen regelt voor al wie een vaste (en goed betaalde) baan heeft. Het tweede terrein wordt aangeduid met de smadelijke term welfare: noodlijdende individuen en gezinnen kunnen een beroep doen op steun van de staat, maar moeten zich dan wel onderwerpen aan zeer strenge voorwaarden. En de welfarestaat wordt stelselmatig afgebouwd. Wacquant: “De Amerikaanse staat is het schoolvoorbeeld van de ‘minimale welvaartstaat’. De overheid verleent slechts steun als gevolg van het in gebreke blijven van de arbeidsmarkt of van het gezin” “De staat komt geval per geval tussenbeide, via programma’s die alleen voorbehouden zijn aan bestaansonzekere categorieën van wie men vindt dat ze steun ‘verdienen’: ex-werknemers die momenteel buiten de arbeidsmarkt vallen, zwaar gehandicapten en invaliden, en onder welbepaalde en heel beperkte voorwaarden moeders met jonge kinderen. Het officiële cliënteel bestaat dus hoofdzakelijk uit ‘afhankelijke’ mensen uit de volksklassen, arbeiders, werklozen, bestaansonzekere werknemers en gekleurde gezinnen die geen impact hebben op het kiessysteem en dus geen middelen hebben om hun schamele rechten te beschermen. De VS kampen met een paradox. Ze doen zich graag voor als een samenleving waar kinderen verafgood worden, maar ze hebben geen gezinsbeleid of onderwijspolitiek, zodat één kind op vier (en één zwart kind op twee) onder de officiële ‘armoededrempel’ leeft. De VS beweren meer dan elke andere samenleving veel uit te geven aan gezondheidszorg, terwijl 45 miljoen mensen (van wie 12 miljoen kinderen) geen ziekteverzekering hebben. De VS zijn een samenleving waar arbeid heilig is, terwijl ze over geen enkele nationale instelling beschikken voor opleidingen of arbeidsbemiddeling. Dit komt doordat de ‘liefdadigheidsstaat’ zich als eerste doel stelt de mechanismen van de markt te versterken, met name door de marginale bevolkingslagen de strenge arbeidsdiscipline van de gedekwalificeerde loonarbeid op te leggen.”
Een raciale en een klein restje ‘sociale’ staat
En tenslotte hebben de VS een raciale staat. “De structuur en de werking van de overheid zijn van onder tot boven doordrongen van de absolute noodzaak om de streng bewaakte sociale en symbolische grens tussen ‘blanken’ en ‘zwarten’ te bestendigen en te vrijwaren. De grens dateert nog uit de tijd van de slavernij, werd nadien verankerd in het systeem van de segregatie op het platteland in het Zuiden en later in de gettovorming in de grote industriële steden van het Noorden. Het begrip ‘ras’ heeft een verpletterend gewicht en is ontdaan van de notie ‘etniciteit’. Het ‘ras’ fungeert als sociaal principe, als een visie die verdeelt en het mogelijk maakt de onoplosbare tegenstelling tussen het democratisch ideaal van de natuurlijke rechten van het individu en het voortduren van een kasteregime ideologisch en praktisch weg te werken.” Dit zijn voor Loïc Wacquant allemaal elementen, die verklaren waarom de ‘sociale staat’ zo snel ontmanteld wordt en de ‘strafstaat’ zich nog sneller ontwikkelt op de puinhopen van de sociale staat.
Loïc Wacquant wijdt twee van de negen hoofdstukken van zijn boek ‘Straf de armen’ aan de ontmanteling van het kleine restje ‘sociale staat’ in de Verenigde Staten. Het leger van de working poor (mensen met een baan, vaak zelfs twee banen, die er toch niet in slagen aan de armoede te ontsnappen) is de voorbije drie decennia constant groter geworden, terwijl op de hulpprogramma’s voor armen, behoeftigen en werklozen steeds meer werd beknibbeld. Deze trend werd ingezet door de aartsreactionaire, republikeinse president Ronald Reagan die in 1981 aan de macht kwam en werd ook een uiterst belangrijke factor voor het succes van de ‘neodemocraten’ onder president William Jefferson Clinton (1993-2001).
Enkele frappante cijfers. De AFDC-uitkering is bestemd voor behoeftige moeders. Alhoewel het AFDC-programma nauwelijks 1% van de federale begroting vertegenwoordigde, heeft elke regering sinds de democratische president Jimmy Carter (1977-1981) telkens weer gesnoeid in deze uitkering. In 1970 kreeg een gezin van vier personen zonder een ander inkomen een AFDC-uitkering van 221 dollar per maand. In 1996 was de reële waarde hiervan gedaald tot 110 dollar. In 1973 kon 81% van de arme kinderen in de VS terugvallen op een maandelijkse AFDC-uitkering. Vijftien jaar later kreeg nog slechts 40% van hen de financiële bijstand waar ze recht op hadden en in 1996 kreeg één arm gezin op twee niet langer deze uitkering.
In het begin van de jaren ’90 stopten verschillende vroegere industriestaten (Pennsylvania, Ohio, Illinois en Michigan) van de ene dag op de andere met het General Assistance-programma. Meer dan een miljoen steuntrekkers kwamen in de totale armoede terecht. In Michigan was dit sociale uitkeringsprogramma in 1985 nog goed voor 342 miljoen dollar. In 1991 was dit nog maar 217 miljoen dollar en in 1993 schafte de Republikeinse gouverneur John Engler het programma in één klap af. Ter vergelijking: de staat Michigan betaalt jaarlijks 1,32 miljard dollar voor de opsluiting van 44.000 gevangenen.
In 1975 dekte de werkloosheidsverzekering (dank zij de Social Security Act uit 1935) 76% van de werknemers die hun baan kwijt raakten. In 1990 was dit gedaald tot één op twee. De jaren negentig werden het decennium van de algemene doorbraak van de precaire loonarbeid (de hamburgerjobs) en een niet te stuiten toename van het aantal daklozen. In 1995 had één op drie werknemers in de VS een deeltijdse, precaire baan. Eén op drie Amerikaanse gezinnen behoorde tot de housing poor (werkende mensen, die niet in staat zijn hun huishuur en basisbehoeften te betalen) en het aantal daklozen was opgelopen tot vier miljoen. In 1994 bedroeg het officiële aantal armen in de VS 40 miljoen of 15% van de bevolking. Eén blank gezin op tien en één Afro-Amerikaans gezin op drie zaten in de armoede. Dit is een officieel cijfer dat de echte omvang van het fenomeen verhult. De door de federale overheid vastgelegde ‘armoedegrens’ wordt berekend op basis van een bureaucratische formule uit 1963, die gebaseerd blijkt te zijn op gegevens over de gezinsconsumptie uit 1955…
Gevangenis vervangt het getto
Loïc Wacquant toont aan dat vooral de Afro-Amerikanen verstrikt geraken in de netten van de strafstaat. De etnische samenstelling van de gevangenispopulatie is op een halve eeuw tijd volkomen omgekeerd. Na de Tweede Wereldoorlog was het aantal gevangenen in de VS voor 70% blank. Vandaag is dat minder dan 30%. En het toenemend aantal zwarte gevangenen is een recent fenomeen. De verhouding tussen blanke en zwarte gevangenen werd pas de jongste vijfentwintig jaar drastisch omgegooid. In 1980 was één op vier gevangenen een blanke, rond de eeuwwisseling was dat één op acht. “Het aantal gevangenen wordt duidelijk bepaald door een klassenverhouding.” aldus Wacquant. “Uit de cijfers blijkt alvast dat een meerderheid van Afro-Amerikanen uit het (sub)proletariaat op een bepaald ogenblik in hun leven een celstraf zal oplopen van langer (en vaak véél langer) dan een jaar.”
“Met alle gevolgen vandien: ontwrichting van gezinnen, geknakte loopbanen, juridische problemen, zoals de opschorting van sociale rechten en burgerrechten, tijdelijk of blijvend verlies van stemrecht”. Zo kon in 1997 zowat één op zes zwarte mannen niet aan de verkiezingen deelnemen omdat ze veroordeeld waren voor een misdrijf waarop minimum één jaar gevangenisstraf staat. In Alabama, Connecticut, Florida, Iowa, Mississipi, Nieuw-Mexico, Texas, Washington en Wyoming had één op vijf zwarten geen stemrecht meer. “Amper vijfendertig jaar nadat de burgerrechtenbeweging de zwarte Amerikanen eindelijk toegang had verschaft tot het stemhokje en een hele eeuw na de afschaffing van de slavernij, ontneemt het strafsysteem hen dit recht op grond van juridische beslissingen, waarvan de grondwettelijkheid uiterst twijfelachtig is, ” stelt Loïc Wacquant. “In de tien staten waar veroordeelden levenslang hun stemrecht kunnen verliezen, gaat het om een flagrante overtreding van internationale, door de Verenigde Staten geratificeerde mensenrechtenconventies.”
Getto en gevangenis vertonen sterke gelijkenissen. “Het getto is een ‘sociale gevangenis’, terwijl de gevangenis als een ‘gerechtelijk getto’ functioneert. Bei!de hebben ze als taak een gestigmatiseerde bevolking op te sluiten om zo hun materiële en/of symbolische dreiging voor de samenleving te neutraliseren. Vandaar dat het getto en de gevangenis sociale verhoudingen en culturele vormen ontwikkelen die verbazend veel gelijkenissen en parallellen vertonen.”
De Verenigde Staten hebben in hun geschiedenis meerdere ‘bijzonder instellingen’ (peculiar institutions) gehad om de Afro-Amerikanen van een identiteit te voorzien, ze in toom te houden en te controleren. De eerste was de slavernij (de methode van de plantage-economie). Daarna kwam het Jim Crowsysteem met zijn legaal regime van discriminatie en segregatie (de methode van de landbouweconomie in het Zuiden) en tenslotte was er het zwarte getto (de methode van het industriële Noorden). Deze drie peculiar institutions hadden tenminste nog een positieve economische functie: ze disciplineerden en wierven zwarte arbeidskrachten aan. De gevangenis heeft die functie niet eens. Gevangenissen zijn een opslagplaats voor weerspannige, onhandelbare, bestaansonzekere delen van de zwarte arbeidersklasse. Loïc Wacquant: “Het komende decennium zal ons zeggen of de gevangenis een aanhangsel of een bijgebouw van het getto wordt, dan wel de rol van het getto zal overnemen om zo de vierde ‘peculiar institution’ van de Verenigde Staten te worden.”
Een Europese kopie
De ‘veiligheidsneurose’ die de VS al drie decennia in de ban houdt is inmiddels ook gemeengoed in Europa geworden, net zoals de eenzijdige strafgerichte, repressieve aanpak van politie en justitie. ‘Veiligheid’ (security, sécurité, seguridad, Sicherheit) heeft alleen nog maar een criminele betekenis. In het laatste deel van zijn boek beschrijft Loïc Wacquant hoe het Amerikaanse ‘veiligheidsdenken’ ook Europa heeft veroverd en hoe ‘rechtse’ en ‘linkse’ neoliberale regeringen in de Oude Wereld de Amerikaanse recepten klakkeloos overnemen. Wacquant is Fransman en brengt dan vooral de evolutie in Frankrijk gedetailleerd in beeld. Bijzonder boeiend is het hoofdstuk ‘Wetenschappelijke mythes van het nieuwe veiligheidsdenken’. Daarin toont hij aan dat de moderne ‘criminologische’ begrippen als nultolerantie of politietheorieën als de ‘Broken Windows Theory’ of de ‘Breaking Balls Theory’ gebaseerd zijn op mythen die de toets van de wetenschap niet kunnen doorstaan. Nochtans worden ze in landen als Groot-Brittannië en Frankrijk gretig overgenomen. En in Frankrijk gebeurde dat onder impuls van zeer dubieuze, extreemrechtse figuren, die zich als veiligheidsexperts en zelfs als criminologen voordoen en niet één diploma op zak hebben. Deze lui monopoliseren het debat en zelfs ernstige kranten als Le Monde vallen ervoor in katzwijm. Deze adepten van het Amerikaanse veiligheidsdenken worden op handen gedragen door extreemrechts en rechts, maar ook door neoliberaal ‘links’, zoals dat zich vandaag bijvoorbeeld voordoet in de gedaante van de Britse premier Tony Blair of de Franse en Duitse sociaal-democratie. Loïc Wacquant besluit zijn boek met een indrukwekkend pleidooi om “de valstrik van het veiligheidsdenken te vermijden”.
“Criminaliteit is in alle samenlevingen een te ernstig probleem om het over te laten aan valse specialisten en echte ideologen of erger nog aan politie en politici die snel munt willen slaan uit het probleem zonder het correct te beoordelen of echt te beheersen. De veranderende criminaliteit maakt de sociologie allesbehalve overbodig, integendeel ze vereist een nieuwe sociologische benadering.”
Of nog: “de gedereguleerde loonarbeid wordt door sommigen voorgesteld als een soort natuurlijke noodzaak (ook overgewaaid uit de VS), als een dochter van een ‘globalisering’ die niet altijd wenselijk maar hoe dan ook onontkoombaar is. Maar het gaat hier allerminst om een fataliteit.”
“Het echte alternatief voor het afglijden naar de – zachte of harde – bestraffing van de armoede, blijft de opbouw van een Europese sociale staat die naam waardig. Drie en een halve eeuw na het ontstaan van de eerste gevangenissen blijft de vooruitgang van de sociale en economische rechten nog steeds het efficiëntste middel om ze weer naar de achtergrond te dringen…”
(Uitpers, nr. 84, 8ste jg., maart 2007)
Loïc Wacquant is één van de centrale sprekers op het colloquium ‘Veiligheidsbeleid: meer strafstaat, minder sociale staat?’ op vrijdag 16 maart (9 tot 17 uur).
Maisons des Associations internationales, Washingtonstraat 40, 1050 Brussel.
Inlichtingen en inschrijvingen : Progress Lawyers Network : www.progresslaw.net
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=433092&refsource=uitpers