Niet alleen de Franse kiezers lusten de neoliberale saus niet. Ook de Duitse zien de neoliberale "Agenda 2010" van premier Gerhard Schröder niet zitten. Zijn Sociaal-democratische Partij (SPD) is in de opiniepeilingen teruggevallen tot zowat 25% van de kiezers. En ook de militanten haken af: in 2003 zegden 40.000 leden hun partijlidmaatschap op.
In 2002 zag het er met de parlementsverkiezingen in aantocht niet goed uit voor bondskanselier Schröder. Maar de oorlogszucht van de Amerikaanse president George Bush was een godsgeschenk. De Duitsers waren, zoals in heel Europa en de rest van de wereld, massaal tegen een oorlog tegen Irak. Schröder speelde daar handig op in. Hij werd in Europa de voortrekker van een anti-oorlogscoalitie met Frankrijk (en ook met het dubieuze en dubbelzinnige België in een bijrol). en wist op die manier de "oorlogszuchtige" christen-democraten (CDU/CSU) alsnog van hun verwachte zege te houden.
Maar eens gekozen ging Schröder kordaat de neoliberale toer op. Hij duwde zijn eigen partij, ondanks alle weerstand, op een congres een neoliberale "Agenda 2010" door de strot. Prominent daarop staan bezuinigingen – "hervormingen" is een eufemisme – in de gezondheidszorg, op de pensioenbetalingen, de werkloosheidsuitkeringen enz. Bezuinigingen die niet werden gesmaakt door de achterban.
Het neoliberalisme van Schröder was geen echte nieuwigheid. Al in 1999 trad Oskar Lafontaine, minister van Financiën onder Schröder en tevens SPD-voorzitter, af uit onvrede met de te liberale koers van de bondskanselier. Deze laatste nam toen ook het voorzitterschap op zich. En ging nog verder op het ingeslagen pad.
Maar zijn "hervormingen" bleken alles behalve populair bij de eigen achterban. Wat hij maar te goed besefte. Daarom nam hij "wegens communicatieproblemen" op 6 februari 2004 ontslag als partijleider. Hij gaf toe dat hij niet geslaagd was in zijn opzet zijn plannen te verkopen. Dus werd de voorzitter van de SPD-fractie in de Bondsdag, Franz Müntefering, opgezadeld met het voorzitterschap én de taak de plannen alsnog te verkopen. Schröder zou zich nog enkel bezig houden met de uitvoering ervan.
Schröder reduceerde het verzet tegen zijn neoliberale agenda tot een "communicatieprobleem". Door zijn ontslag als "communicator" en partijvoorzitter probeerde hij zich meteen uit de wind te zetten voor eventuele tegenslagen in de vijf deelstaatsverkiezingen, de Europese verkiezingen, de presidentsverkiezingen en nog een reeks lokale verkiezingen in 2004.
Op 29 februari werd de eerste van de reeks ingezet met verkiezingen in de traditioneel rode deelstaat Hamburg. Het resultaat was catastrofaal. De partij van de bondskanselier haalde er nauwelijks 30% van de stemmen, zes procent minder dan in 2001, toen de SPD voor het eerst in 44 jaar de macht verloor in Hamburg. Schröder verkondigde dapper dat hij zijn "hervormingsbeleid" zou doorzetten. Veel minder gelukkig was Franz Müntefering, wiens communicatie-opdracht duidelijk was mislukt. De Bondsdagverkiezingen van 2006 beginnen gevaarlijk – letterlijk dan – dichterbij te komen.
In het beste geval begint Schröder aan een "bijsturing", zoals men dat zo mooi kan zeggen, van zijn programma, of mag hij langzamerhand zijn nationale ambities vergeten. Maar dat is niet zo erg. Als goede neoliberale beleidsman ligt er nog wel een "schitterende" carrière weggelegd in ondemocratische – om niet te zeggen antidemocratische – instellingen zoals de Europese nie, de Wereldbank, het Internationaal Muntfonds enz.
En de Duitse sociaal-democraten? Dat zal Schröder worst wezen. Ook in andere landen gaat de carrière van veel politici voor op het belang van de partij, om nog niet te spreken van de achterban: die telt uiteraard in het geheel niet mee.
Maar, om op een positieve noot te eindigen, misschien komt er na de "tegenslagen" in Frankrijk en Duitsland uiteindelijk een reactie op gang tegen het neoliberalisme, dat in feite een terugkeer naar de ellende van de 19de eeuw wil, een eeuw met een kleine rijke klasse en een uitgebuite, verpauperde massa.
(Uitpers, nr. 52, 5de jg., april 2004)