De verkiezingen voor een nieuw parlement in Nederland van 12 september 2012 zijn ook van bijzondere betekenis voor België. Vooreerst is het voor een land altijd van belang welke beleidslijnen de onmiddellijke buren uit zullen werken, maar door de onderlinge samenwerking op militair vlak bepaalt Nederland bijvoorbeeld mee of de Belgische luchtmacht nog atoombommen zal kunnen uitgooien of niet.
Er bestaat al een vlot lopende geïntegreerde samenwerking van de Nederlandse en Belgische marine: operationaliteit en onderhoud van de schepen, opleiding van het personeel, een eengemaakte bevelvoering. Begin van dit jaar hebben de Ministers van defensie van beide landen gesprekken gevoerd om ook op het vlak van de luchtmacht een gelijkaardige integratie te zoeken: een gezamenlijke ‘quick reaction force’ met jachtvliegtuigen. Ze denken er trouwens aan om samen op te trekken in het dossier van de vervanging van de F-16. Dat is een antwoord op de vraag van de EU naar ‘pooling and sharing’ van de militaire middelen, of nog de directe toepassing van wat de NAVO als ‘smart defense’ omschrijft.
De F16 zal als jachtvliegtuig vanaf 2023 in fases uit dienst worden genomen, aldus minister De Crem. De overgang naar een nieuwe generatie vliegtuigen vergt een voorbereidingstijd van zo’n 8 à 10 jaar. De keuze over de opvolging komt dus echt dicht bij. Nederland heeft zich ingeschreven in ontwikkelingsfase van de Joint Strike Fighter samen met de VS en enkele andere Europese landen. België deed dat niet. Echter, op 6 juli 2012 stemde een meerderheid van de Tweede Kamer – SP, PvdA, PVV, GroenLinks en Partij voor de Dieren – een motie die wil dat Nederland uit het project van de Joint Strike Fighter (JSF) stapt.
Los van het financiële kostenplaatje en de economische impact via compensatie-bestellingen heeft de beslissing over de vervanging uiteraard ook militaire consequenties. De dominantie van de NAVO op vlak van materieel en technologie is zo overweldigend dat de vraag rond de noodzakelijkheid van de vervanging op zich wel hier en daar naar voor zal komen, zeker in tijden van aanhoudende crisis. Sommigen zullen wellicht menen dat er beter ingezet wordt op de onbemande vliegtuigen (drones). Anderen zullen voor goedkopere alternatieven pleiten. In dit alles speelt ook de vraag of de luchtmacht van een niet-kernwapenstaat sowieso wel uitgerust moet/mag/kan zijn om kernbommen uit te werpen. Het type atoombom van Kleine Brogel en Volkel (B61) is onderwerp van een heuse modernisering in de Verenigde Staten – bunkerbuster capaciteit en staartbesturing. Indien deze nieuwe B61 in de toekomst vervoerd kan worden door een vliegtuig met een zeer grote actieradius verandert ze van een tactisch in een strategisch wapen, waardoor het militaire ‘nut’ plots enorm toeneemt. Er bestaat nu immers een consensus om te stellen dat de huidige B61 als bom onder een F16 van geen enkel militair nut is, aangezien deze vliegtuigen vanuit hun huidige basissen niet ver genoeg kunnen vliegen om een vijand-met-nucleaire-capaciteit te bereiken.
Mocht Nederland deze parlementaire motie van 6 juli 2012 negeren en blijven kiezen voor de JSF dan wordt eigenlijk meteen beslist wat België als keuze zal maken aangezien Belgisch defensieminister De Crem voor een geïntegreerde luchtmacht van de beide landen wil gaan. Dat dit dan overeenstemt met zijn persoonlijke voorkeur is dan ‘mee genomen’, zoals dat heet.
In het geval de verkiezingen van 12 september 2012 de partijen die tegen de JSF hebben gestemd een duidelijke meerderheid zouden opleveren dan ontstaat er wellicht een goede uitgangspositie om die Amerikaanse kernwapens uit Volkel en Kleine Brogel te verwijderen.
Uitkijken dus hoe 12 september de krachtsverhoudingen in Nederland al dan niet zal veranderen.
(dit is een ingekorte variant van een langer artikel dat in het tijdschrift Vrede van september zal verschijnen)