Statewatch en het Transnational Institute publiceerden in oktober een studie van Ben Hayes over de groeiende veiligheidsindustrie binnen de Europese Unie. Daaruit blijkt dat de grote landen binnen de EU, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië, erin slagen om hun visie op globale veiligheid over de rest van de lidstaten te verspreiden. Die visie wordt gekenmerkt door een brede invulling van defensie die een snelle toenadering tussen binnen- en buitenlandse ‘veiligheid’ behelst.
Veiligheidsonderzoek
De Europese Adviesraad voor Veiligheidsonderzoek (‘European Security Research Advisory Board’ – ESRAB) is de plaats waar samen met de ‘veiligheids-producenten’ bepaald wordt in wat voor onderzoek er geïnvesteerd zal worden.
In 2003 werd eerst de Groep van Personaliteiten (GoP) opgericht om het veiligheidsonderzoek te begeleiden. De GoP zou slechts twee keer vergaderen maar liet wel een kader achter waarin de structuur, de doelstellingen en de ideologie van het onderzoeksprogramma werden samengebracht. In de GoP zetleden onder andere de Commissarissen voor Onderzoek en als ‘waarnemers’ de Commissarissen voor Externe Betrekkingen en voor Handel. De groep bestond verder uit Hoogvertegenwoordiger Javier Solana, mensen van de NAVO, de ‘Western European Armament Group’ (een associatie van nationale defensie-industrieën) en het Militaire Comité van de EU. Daarnaast waren er ook acht multinationale ondernemingen in vertegenwoordigd -wapenproducenten en IT bedrijven- en zeven onderzoekscentra, onder andere de Rand Corporation (een denktank voornamelijk rond veiligheidsbeleid). Het was de GoP die de aanbeveling gaf om het Europees onderzoeksprogramma rond veiligheid een gelijkaardig budget te geven als het Amerikaanse programma. De uitgaven voor veiligheid-gerelateerd onderzoek bedragen in de VS 4 dollar per hoofd van de bevolking. Voor de Unie komt dit overeen met een totaalbedrag van 1,8 miljard euro. Het GoP-rapport vroeg uiteindelijk een minimum van 1 miljard voor het Europees programma, om “de kloof te dichten tussen het civiele en het traditionele defensie-onderzoek, om de technologie-omschakeling te bevorderen doorheen de civiele, de veiligheids- en de defensiesector, en om de concurrentiekracht van de Europese industrie te verbeteren”. In de benadering van de GoP is technologie van vitaal belang voor de veiligheid. Bovendien dekt deze technologie verschillende terreinen. “Civiele en defensie-toepassingen vertrekken steeds vaker van dezelfde technologische basis en er is dus een groeiende kruisbestuiving tussen beide gebieden. Dus liggen de technologische basissen voor defensie, die voor veiligheid en die voor civiel gebruik, in elkaars verlengde. Toepassingen in een bepaald gebied kunnen namelijk dikwijls omgevormd worden voor gebruik in andere gebieden.” De GoP wees in haar besluit ook op de sterke economische redenen voor de ontwikkeling van het veiligheids-industriële complex in Europa.
De technologische voorsprong van de Verenigde Staten in de veiligheidssector wordt als problematisch gezien, omdat de VS-norm steeds meer de standaard zou worden, wat de Noord-Amerikaanse ondernemingen een onnoembaar concurrentievoordeel zou opleveren.
Adviesraad
In april 2005 werd dan de Europese Adviesraad voor Veiligheidsonderzoek (ESRAB) aangesteld. Net zoals bij de Groep van Personaliteiten werden er ook nu experten van verschillende betrokken groepen opgenomen: de gebruikers, de industrie en de onderzoeksinstellingen. Het Europees Parlement of de nationale parlementen weden helemaal niet geconsulteerd over de samenstelling van deze Adviesraad. De namen voor de 50 posten in de Adviesraad werden voorgedragen door de EU ambassadeurs (de permanente vertegenwoordiging van de lidstaten), het nieuw opgerichte Europees Defensie Agentschap en andere niet nader genoemde betrokkenen. Zeven van de acht defensie-ondernemingen uit de GoP zetelen in de Adviesraad voor Veiligheidsonderzoek: EADS, BAE Systemes, Thales, Finmeccanica, Ericsson, Siemens en Diehl. Verder zijn er 18 zetels voor de lidstaten, 14 voor de academische en onderzoeksinstellingen, maar ook twee voor ‘burgerrechten’-groepen. Voor de burgerrechten werd beroep gedaan op het Crisis Management Initiative, een instelling opgericht door de voormalige Finse premier en Nobelprijswinnaar Martti Ahtisaari.
Het ESRAB-rapport van september 2006 hanteert een uiterst brede definitie voor veiligheidsonderzoek, met name “elke onderzoeksactiviteit die gericht is op identificatie, preventie, afschrikking, voorbereiding en bescherming tegen onwettelijke of moedwillig slecht bedoelde daden, die schade berokkenen aan Europese samenlevingen, mensen, organisaties of structuren, materiële en immateriële goederen en infrastructuur, met inbegrip van de verdere operationaliteit na dergelijke aanval, of na natuurlijke of industriële rampen”. Een hele boterham, maar de vijf werkgebieden zijn dan concreet: 1. grensbeveiliging, 2. bescherming tegen terrorisme en georganiseerde misdaad, 3. bescherming van essentiële infrastructuur, 4. herstel van de veiligheid in geval van crisis, en 5. het drieluik integratie, samenhang en onderlinge samenwerking.
Voor elk van deze verschillende werkgebieden stelde ESRAB hetzelfde advies voor: het opleggen van een totaal-toezicht, waarbij elke op de markt beschikbare controletechnologie gebruikt mag worden.
Onderzoeksprogramma’s
Het Europees Veiligheidsonderzoek Programma draait jaarlijks zo’n 200 miljoen euro. Maar een aantal neven-budgetten hebben eveneens onderzoeksprogramma’s rond veiligheid lopen. Kijken we naar de toewijzingen van fondsen voor 2007 dan stellen we vast dat 37% van de veiligheidsprogramma’s onder leiding staat van ondernemingen uit de veiligheidssector, terwijl zo’n 10% uit de specifieke defensieindustrie komt.
Van de Europese groten uit de defensiewereld zijn het Franse Thales en het Italiaanse Finmeccanica bijzonder goed vertegenwoordigd. Daarnaast ook EADS (Frans-Duits-Brits), en vervolgens Saab (Zweeds); Sagem (Frans) en BAE System (Brits). De Zweedse en Nederlandse defensie-agentschappen hebben ook verschillende projecten goedgekeurd gekregen, hetzij als leidende hetzij als medewerkende instelling.
Wie enigszins verwonderd zou zijn door deze aanwezigheid van de wapenindustrie in het veiligheidsonderzoek moet beseffen dat sedert de aanslagen op de New Yorkse Twin-towers, de klassieke wapenproducenten heel wat inspanningen hebben geleverd om hun kernactiviteit (het produceren van wapens) te heroriënteren op de veiligheidsmarkt waar nieuwe en grote budgetten ter beschikking kwamen. Vóór 2001 was de term ‘home land security‘ (letterlijk: thuisland veiligheid) zo goed als onbekend, maar de Europese wapen-industriëlen waren bijzonder goedleers in het volgen van hun Amerikaanse collega’s in die richting. Hetzelfde geldt voor de industrie in Israël, dat uiteraard al langer over een ‘home land security’-markt beschikt. Israëlische ondernemingen participeren in 10 van de 46 eerste EU-veiligheidsprojecten, en hebben de leiding over vier ervan.
Defensie wordt veiligheid
De omschakeling van de klassieke defensie naar het nieuwe concept ‘veiligheid’ is duidelijk terug te vinden in de beleidsnota’s van de grote EU-landen, die wonderwel heel veel gelijkenissen vertonen. In het nieuwe witboek van de Britse Defensie van 2003 (‘Delivering Security in a Changing World’) wordt er gepleit voor een radicale herstructurering van de traditionele veiligheid om tegemoet te kunnen komen aan de “nieuwe bedreigingen en uitdagingen van het internationaal terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens, en problemen met zwakke en mislukte staten”. Hier wordt letterlijk gezegd dat defensie een waardevolle bijdrage kan leveren tot de binnenlandse veiligheid. De Veiligheidsstrategie van de Europese Unie (december 2003) riep op om de militaire en niet-militaire capaciteit van de Unie verder te ontwikkelen zodat ze aan dezelfde bedreigingen het hoofd kunnen bieden. De Britse Nationale Veiligheidsstrategie van 2008 voegt hier nog enkele andere veiligheidsaspecten aan toe: “grensoverschrijdende criminaliteit, pandemieën, overstromingen,… behoren niet direct tot het traditionele spectrum van nationale veiligheid, maar vormen duidelijke uitdagingen, die betrekking kunnen hebben op grote delen van de bevolking, en die gelijkaardige antwoorden vergen als de meer traditionele veiligheidsbedreigingen, met inbegrip van het terrorisme”.
In 2006 sprak de nieuwe Duitse beleidsverklaring over twee gecombineerde defensiedoelstellingen: de soevereiniteit en integriteit van het Duitse grondgebied, en een pro-actieve buitenlandse politiek die de globale uitdagingen aangaat en vooral de bedreiging van het internationaal terrorisme en de verspreiding van massavernietigingswapens. Dit alles in het kader van een open wereldhandel als basis van de Duitse welvaart. Veiligheid kan niet door een land alleen of ook niet door het leger alleen worden bereikt, heet het. “Er is nood aan een allesomvattende benadering die gelinkte veiligheidsstructuren vergt binnen een algemene nationale en globale veiligheidsfilosofie. Het onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse politiek is onwerkbaar geworden in een wereld waar de globalisering de binnenlands veiligheidsuitdagingen nog vergroot, maar tegelijkertijd nieuwe kansen biedt om de problemen aan te pakken.” Daarenboven wil men ‘risicovergroters’ aanpakken zoals klimaatverandering, concurrentie voor energiebevoorrading, armoede, ongelijkheid en slecht bestuur. Dat zegt ook de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Javier Solana, in het document ‘Klimaatverandering en internationale veiligheid’: “Klimaatverandering wordt best bekeken als een vermenigvuldiger van bedreigingen die bestaande trends, spanningen en instabiliteit verergeren, zoals grensgeschillen, migratie door milieudegradatie, conflicten over natuurlijke rijkdommen, toestanden van broosheid en radicalisering in staten en regio’s die nu al labiel en conflict-gevoelig zijn”.
Het is opvallend hoe snel al deze risico’s en de allesomvattende definitie van nationale veiligheid, hun weg vinden in beleidskringen. Even opvallend is de geringe oppositie tegen de trend om bijvoorbeeld zaken van sociale beleid of van openbare gezondheid tot het werkgebied van de ‘nationale veiligheid’ te rekenen. In Duitsland spreekt het ‘groen boek’ van 2008 over ‘Risico’s en uitdagingen voor Duitsland’ over een “nieuw concept van transnationale openbare veiligheid dat terrorisme omvat, georganiseerde misdaad, informatietechnologie, infectieziektes, en de beveiliging van basisdiensten”. Deze nieuwe definitie moet “de complexe processen en veiligheidssystemen op lokaal, nationaal en transnationaal niveau zo vlot mogelijk laten verlopen”.
In een rapport van de Nationale Veiligheidscommissie van Groot-Brittannië wordt dezelfde open definitie gebruikt voor veiligheid. Men spreekt daarbij over een “extensief binnenlands partnerschap met de privé-sector, met gemeenschappen, met lokale besturen en burgers. Daartoe heeft het Verenigd Koninkrijk nood aan soepele en goed gecoördineerde nationale middelen om de brede waaier aan beleidsinstrumenten, militaire en niet-militaire, tot een coherent geheel te smeden.”
Praktisch
Terwijl de strategieën van de Britse en Duitse regeringen focussen op de uitbreiding van het concept nationale veiligheid, spreekt het Franse ‘Livre blanc pour la défense et la sécurité nationale’ van 2008 voornamelijk over de operationele maatregelen die nodig zijn om een gecoördineerd nationaal veiligheidsinstrumentarium te ontwikkelen. Men spreekt er over de ‘operationele superioriteit’ wanneer men de zoektocht omschrijft naar full spectrum dominantie (dominantie te land, ter zee, in de lucht en in de ruimte). Men moet er naar streven “die technologie te beveiligen die ons een operationeel voordeel biedt tegenover mogelijke tegenstanders”. Men denkt hierbij aan middelen ter vergaring van informatie, (tele-)communicatie, aan het gebruik van de ruimte, aan de bescherming van het leger specifiek tegen chemische-, biologische-, radiologische- en nucleaire bedreigingen, aan precisie-aanvallen van op lange afstand, aan de operationaliteit in stedelijk gebied, en aan superioriteit van de zeemacht voornamelijk in kustwateren, alsook aan mobiliteit en superioriteit in de lucht. Cruciaal in dit geheel is dat heel deze architectuur gebruikt moet kunnen worden voor zowel binnenlandse als buitenlandse defensie tegen alle mogelijke hierboven beschreven bedreigingen.
Frankrijk spreekt hier openlijk over de nood aan een Europese aanpak. “De Europese ambitie is een prioriteit. Een van de belangrijke pijlers van onze Franse veiligheidspolitiek is de Europese Unie tot een belangrijke actor in crisismanagement en internationale veiligheid te laten uitgroeien. Frankrijk wil dat de Unie uitgerust wordt met de nodige militaire en civiele capaciteit.” Het Franse beleidsdocument definieert vier prioriteiten voor de bescherming van de Europese burgers. Primo, een verbeterde samenwerking in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad. Secundo, de ontwikkeling van de Europese civiele bescherming. Tertio, de coördinatie van de bescherming tegen cyber-aanvallen. En quarto, het veilig stellen van de bevoorrading wat energie en strategische grondstoffen betreft. De Fransen pleiten dan ook voor het opstellen van een Europees witboek voor defensie en veiligheid.
Dit hele ‘homeland security’-concept vertrekt van het idee dat de westerse naties en hun manier van leven onder een nooit geziene bedreiging staan. Of het nu ziektes zijn, politiek geweld of protest, elk ‘probleem’ wordt als een ernstig gevaar gezien en de oplossing wordt gezocht in de verschuiving van de burgerlijke en gerechtelijke aanpak naar de militaire aanpak. Dit alles wordt gestuurd door een stel ‘securocraten’ en het Europees militair-industrieel complex met een angstaanjagend discours dat mensen voortdurend inpepert dat we in staat moeten zijn om onze ‘way of life’ te beschermen en te verdedigen. Deze veiligheidslogica wordt kennelijk de nieuwe politieke consensus.
(Uitpers nr. 115, 11
de jg., december 2009)Dit artikel verscheen eerder in het ‘Vrede. Tijdschrift voor Internationale Politiek’, nr 400, nov/dec 2009
Bronnen:
Ben Hayes, ‘Neo-Conopticon. The Eu Security-Industrial Complex’, Transnational Institute & Statewatch, 2009.
Ben Hayes, Hoe Big Brother groot wordt, Vredescahier 4/2006.
Over de noodzaak tot militarisering
Een deel van de wereld leeft in overvloed. Enkele superondernemingen bepalen hoe de wereldeconomie voortschrijdt, wat hen enorme winsten oplevert. Maar er komt concurrentie. In bepaalde landen van het ‘Zuiden’ kan men belangrijke middelen mobiliseren om zich op te dringen in de grondstoffenmarkten. Dit is een regelrechte bedreiging voor de huidige situatie: het ‘Noorden’ (dwz het driespan de Verenigde Staten, Europa en Japan) heeft dan alleen nog zijn militaire superioriteit om zijn positie te handhaven. Het is duidelijk dat de VS haar militair overwicht ook politiek wil laten doorwegen in haar eigen voordeel en de ondergeschikte bondgenoten zijn maar wat blij met de Amerikaanse controle over de planeet. Het Atlantisme van de Europeanen, noch de volgzaamheid van Tokyo tegenover de Amerikaanse concepten in verband met de Stille Oceaan en Azië, worden voor het ogenblik in vraag gesteld. Uiteraard zullen de ‘missies’ (preventieve oorlogen, strijd tegen het terrorisme) van het VS-leger en de NAVO-bondgenoten verpakt blijven in het discours van ‘de strijd voor (de verspreiding van) de democratie’, ‘de verdediging van de mensenrechten’ of de ‘verdediging van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren’ (althans van sommigen). Deze verpakking verstopt echter de werkelijke bedoeling, met name de controle over de grondstoffen. Daarin is het behoud van de huidige constellatie cruciaal en wordt de hoofdtegenstelling van deze globalisering het Noord-Zuid conflict.
Samir Amin: Sur la crise. Editions Le temps des cerises, 2009 (p.45-48)