Hetgeen al voorspeld werd bij het uitbreken van de protesten tegen president Hosni Mubarak in januari 2011, nl. dat de moslimbroeders en het leger uiteindelijk de macht in Egypte zullen delen, lijkt bewaarheid te zullen worden. Dit kan worden afgeleid uit de resultaten van de eerste ronde van de presidentsverkiezingen op 23 en 24 mei 2012. Die leverden twee verrassende winnaars op die het op 16 en 17 juni tegen elkaar zullen opnemen in de tweede ronde.
In de eerste ronde behoorden Abdel Moneim Aboul Fotouh en Amr Mousa tot de favorieten. De eerste is een dissidente en hervormingsgezinde moslimbroeder, die door de moslimbroederschap werd uitgestoten wegens zijn gematigdheid. Amr Mousa was, van 1991 tot 2001 minister van Buitenlandse Zaken van president Mubarak. Hij werd toen, wegens zijn te grote populariteit, weggepromoveerd tot secretaris-generaal van de Arabische Liga, een job waaruit hij vorig jaar ontslag nam met de bedoeling een nieuwe politieke carrière te beginnen.
Maar ze werden beide tot veler verbazing in de eerste ronde geklopt door de kandidaat van de moslimbroederschap, Mohammed Mursi, en door de kandidaat van het oud-regime, Ahmed Shafiq.
Dit gebeurde zonder misleiding van de kiezer. Ahmed Shafiq, 71, een militair die het onder Mubarak tot hoofd van de luchtmacht en minister van luchtvaart, bracht, betreurde openlijk dat de revolutie in Egypte was geslaagd. Hij wierp zich op als de man die straatprotest zal onderdrukken, wet en orde zal herstellen en de macht van de islamisten zal inperken.
Mursi, 60, van zijn kant liet er van zijn kant geen twijfel aan bestaan dat hij Egypte verder zal islamiseren en de islamitische wetgeving zal invoeren. Hij haalde ongeveer 25% van de stemmen, terwijl de Partij voor Vrijheid en Gerechtigheid, de partij die de steun heeft van de moslimbroederschap, bij de parlementsverkiezingen van eind vorig en begin dit jaar 37,5% van de stemmen oogstte. Die achteruitgang kan worden verklaard door het feit dat hij slechts een kandidaat tweede keus was omdat de aanvankelijke kandidaat, de steenrijke zakenman Khairat al-Shater niet mocht deelnemen omdat hij in de gevangenis had gezeten tot 2011 en wettelijk gezien niet kon opkomen.
In de tweede ronde zal dus beslist worden of er een islamist of een contrarevolutionair het hoogste ambt in handen zal krijgen. We zijn dus ver af van de illusies die de “Arabische lente” schiep, zoals ook in Tunesië en in Jemen. Libië is een apart geval omdat daar het regime werd omver geworpen door de NAVO, ten koste van 50.000 doden. Maar Libië, dat nu in chaos is, dreigt eveneens in handen te vallen van islamisten. Nu al spelen oud(?)-Al Qaeda-leden en andere islamitische extremisten een hoofdrol. Het wordt dus uitkijken naar de resultaten van de verkiezingen voor een Nationaal Congres op 19 juni.
Sedert president Mubarak in februari 2011 moest opstappen is de macht in handen van de Hoge Raad van de Strijdkrachten, van het leger dus, waaruit ook Mubarak voortkwam. De militairen hebben al meermaals laten horen dat ze geen pottenkijkers willen en ook niets van hun privilegies willen afstaan. Zoals in Turkije, waar premier Recep Tayyip Erdogan het leger uiteindelijk wel heeft klein gekregen, beheren de militairen in Egypte een belangrijk aantal commerciële en industriële ondernemingen. Wat hogere officieren belangrijke bijkomende inkomsten, macht en invloed oplevert.
Als Mursi het uiteindelijk haalt, wat waarschijnlijk het geval zal zijn – in het parlement hebben de islamisten, moslimbroeders en rivaliserende salafisten, samen een tweederde meerderheid behaald – is er een probleem voor het leger, dat de kern is van het oud regime. Het heeft echter nog een belangrijke troef achter de hand: de nog op te stellen nieuwe grondwet. Een commissie die werd opgericht om een tekst te schrijven, werd door het gerecht teruggefloten omdat er een duidelijke islamistische meerderheid in was. Sedertdien is er nog altijd geen akkoord over een nieuwe samenstelling. De vraag is of het leger de zaken zal kunnen forceren en de president in de nieuwe grondwet alleen maar minimale bevoegdheden zal kunnen doen toekennen. Dit terwijl het in geval van een zege van Shafiq, die kan rekenen op steun van iedereen die bang voor een islamistische machtsgreep, zoals kopten, seculieren en linkse partijen, men er zeker van kan zijn dat het leger er zal proberen voor te zorgen dat de president de echte machthebber zal blijven zoals dat was onder de presidenten Gamal Abel Nasser (1956-1970), Anwar al-Sadat (1970-1981) en Mubarak (1981-2011).
Onder Nasser werd de moslimbroederschap vervolgd en buiten de wet gesteld na een aanslag op zijn leven. Sadat, die banden had met de broederschap, liet de moslimbroeders vrij toen hij president werd om het linkse, nasseristische politieke establishment uit het zadel te lichten – wat ook lukte. De broederschap bleef echter officieel verboden, maar kreeg de publieke ruimte om de maatschappij te islamiseren. Er was dus een officieuze samenwerking, die ook onder Mubarak werd voortgezet ondanks het feit dat Sadat door islamisten, die voortkwamen uit de broederschap, werd vermoord. In de nasleep van de moord en de terreurdaden die erop volgen door islamisten verdwenen ook moslimbroeders geregeld in de gevangenissen, maar dat hoorde tot het spel. Die politiek van samenwerking heeft geleid tot een verregaande islamisering van de Egyptische maatschappij, zoals cafés zonder bier, en tot toenemende vervolging van de koptische, christelijke minderheid van zo’n 10 miljoen mensen door moslimextremisten zonder dat politie en gerecht echt ingrijpen.
Het ziet er naar uit dat na de tweede ronde van de presidentsverkiezingen de samenwerking tussen het leger en de broederschap zal worden voortgezet. De broederschap zal kunnen doorgaan met haar geleidelijke islamisering, met als einddoel een islamitische staat. In ruil zal ze het leger zijn gang laten gaan. Het is altijd al, vanaf haar stichting eind de jaren 1920, de politiek van de broederschap geweest het op een akkoordje te kunnen gooien met de machthebbers om haar islamiseringdoel vooruit te helpen, ook al kwam met het die machthebbers soms tot zware en gewelddadige botsingen. Dat was zo met de Britse bezetters en met het koningshuis, dat in 1952 ten val werd gebracht door een staatsgreep van Vrije Officieren, onder wie Nasser en ook Sadat. Deze laatste was een informele verbindingsman tussen beide.
En de “Arabische Lente”? Vergeet die maar. Of hoop, zoals sommige optimisten, dat die “Lente” een eerste stap is in een lange evolutie naar democratie, want de mensen hebben nu gezien dat ze in staat zijn regimes omver te werpen en zouden dat in de toekomst nog kunnen proberen.
(Uitpers nr. 143, 13de jg., juni 2012)