I.Betekenis en nut van de mensenrechten
1). De mensenrechten misbruikt
Op 10 december 1948 werd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aangenomen. Zestig jaar na de afkondiging ervan is er nog steeds een schril contrast tussen de prachtige intenties opgenomen in de tekst en de barre realiteit van armoede en ongelijkheid.
En de financiële crisis kondigt niet veel beterschap aan. Er wachten ons massale afdankingen, een zorgwekkende evolutie op vlak van armoede, zelfs in de rijke landen, om maar te zwijgen over de voedselcrisis die de derde wereldlanden teistert.
Wat te denken van het mensenrechten discours in deze context? Mensenrechten op zich zeggen alles en niets. De voorbeelden van presidenten die in naam van de vrede ten oorlog trokken zijn legio. Hoe dikwijls werd de verdediging van de mensenrechten niet gebruikt als rechtvaardiging van een massale schending van de mensenrechten. Denk maar aan het embargo en de oorlogen tegen Irak. Ex VS- President Carter stelde in december 1978 naar aanleiding van de 30ste verjaardag van de Universele Verklaring het volgende: “De mensenrechten zijn de ziel zelf van onze buitenlandse politiek. Ik benadruk dat, want de mensenrechten zijn de ziel van het bestaan van onze natie zelf“(1).
Zijn mensenrechten neutrale basiswaarden die verheven zijn boven het strijdgewoel en waar iedereen zich op elk moment op dezelfde manier kan achter scharen? Allesbehalve. Als iemand zichzelf voorstelt als een voorvechter van de mensenrechten, weet je dan wie je voor je hebt? Allesbehalve.
Toen de Verenigde Staten Korea aanvielen gebeurde dit onder de vlag van de mensenrechten tegen het rode gevaar. In de daarop volgende talrijke militaire acties en aanvallen door de VS was het argument van de mensenrechten nooit ver af. In zowat elke maatschappelijke strijd putten alle betrokken partijen uit de mensenrechten om hun eigen gelijk te bewijzen. Ook de theorie van de humanitaire interventieplicht stoelt op het idee van de verdediging van mensenrechten. Deze theorie heeft tot gevolg, zelfs binnen het traditionele linkse kamp, dat wordt aanvaard dat Westerse legers militair tussenkomen om “Mensenrechtenschendingen te doen ophouden“. Professor Bricmont stelt hierover dat: “de ideologie van de militaire inmenging in naam van de mensenrechten het ideologisch paard van Troje is geworden van de Westerse inmenging, zelfs in die bewegingen die daar in principe tegen gekant zijn”(2). Hij heeft gelijk en hij analyseert haarfijn hoe het mensenrechtendiscours misbruikt wordt om moordende oorlogen en interventies met een heel ander doel te rechtvaardigen. Maar hij voegt er even later aan toe dat de vragen die hij zich stelt bij het misbruik dat gemaakt wordt van de mensenrechten, niet wil zeggen dat de gerechtvaardigde inhoud van de Universele Verklaring volledig over boord moet gegooid worden. Hij stelt verder dat “de realisatie van het geheel van de rechten vervat in de Universele verklaring een ten zeerste gewenst doel is”.
Zelfs de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) scharen zich achter de strijd tegen de extreme armoede en voor het recht op leven. Zij doen zich aldus voor als verdedigers van de mensenrechten.
In feite zal geen zinnig mens zeggen dat hij strijd voert tegen de mensenrechten. In het maatschappelijk en politiek debat over de mensenrechten is het van het grootste belang goed te onderzoeken wie wat verdedigt in een concrete situatie. Zonder een analyse te maken van de concrete tegenstellingen in een conflict en de diepere belangen en intenties van de verschillende partijen kan een gevecht voor dé mensenrechten en dé democratie de belangen van de agressor zelf in een conflict ten goede komen.
De Verenigde Staten zijn niet voor niets zelf grote geldschieters van allerlei zogezegde onafhankelijke mensenrechtenorganisaties die wantoestanden aanklagen maar dan vooral in de niet VS gezinde landen. Velen zwijgen over schandelijke situaties in met de VS bevriende naties.
Wil dit nu zeggen dat de progressieve beweging zich moet afkeren van de mensenrechten? Uiteraard niet. De mensenrechten zijn een belangrijk concept voor de progressieve beweging omdat zij rechten toekennen aan alle mensen en uitgaan van een fundamenteel gelijkheidsdenken. Het huidig wereldsysteem is steeds meer in tegenstelling met de belangen en rechten van de grote meerderheid van de mensheid. Door zich op de mensenrechten te baseren snijden de huidige machthebbers steeds meer in eigen vlees. Men kan niet de mensenrechten prediken en een beleid voeren dat niet de minimumrechten garandeert voor de grote meerderheid van de mensheid. Mensenrechten kunnen een wapen zijn in de maatschappelijke strijd.
2). De positieve rol van mensenrechten
Het interessante aan de rechten die opgenomen werden in de Universele Verklaring is dat het basisrechten zijn die op alle mensen gelijk van toepassing zijn. Het gaat in feite om basiswaarden waar de volkeren van de wereld zich kunnen rond verenigen.
Het is niet altijd zo geweest dat de machthebbers zich hebben moeten akkoord verklaren met basiswaarden waar alle mensen zich kunnen op beroepen. Niet zo lang geleden werd nog gewoon openlijk de ongelijkheid verkondigd door de economische en geestelijke elites.
Het idee van democratie, ontstaan in de Griekse stadstaten, gold bijvoorbeeld enkel voor de vrije burgers. Het idee had niets te maken met universele gelijkheid doch werd als systeem bedacht door de slavenhouders om op de meest efficiënte manier conflicten tussen hen onderling op te lossen.
Een ander voorbeeld is het cijnskiesstelsel in België. In 1832 bij het ontstaan van België hadden slechts zo’n 40.000 mannen stemrecht. Tot 1921 was het in België evident dat diegene met meer economische middelen ook formeel meer stemmen had. Vrouwen kregen in België slechts stemrecht na de tweede Wereldoorlog.
Het recht op leven kwam in de Middeleeuwen niet toe aan iedereen doch slechts aan de koning die hierover besliste “omwille van de macht die hij kreeg van god“. Boeren waren lijfeigenen. Slaven waren slechts bezit van de heer.
Er is dus ontegensprekelijk een vooruitgang in de gangbare internationale waarden. Iedereen is gelijk. Iedereen mag mee beslissen.
Maar het is niet omdat bepaalde rechten verheven worden tot mensenrechten dat deze rechten ook in de feiten kunnen worden afgedwongen. Iedereen heeft het recht op arbeid en vrije tijd. Tot wie kan men zich richten om dit af te dwingen? Iedereen heeft het recht op leven? Tot wie kan de Ethiopische hongerlijder zich richten?
De feitelijke verwezenlijking van de mensenrechten is in grote mate slechts mogelijk door maatschappelijke strijd voor ontwikkeling en door het opbouwen van krachtsverhoudingen in het voordeel van het volk. Essentieel hierbij is de economische vooruitgang die de materiële basis voor ontwikkeling moet creëren. Daarvoor moet de ontwikkeling gestuurd worden door regeringen die het welzijn van het volk voor ogen hebben. De zoektocht naar een eerlijk en duurzaam ontwikkelingsmodel voor de mensheid is de basisvoorwaarde voor de verwezenlijking van de mensenrechten.
In alle geval hebben mensen meer aan rechten dan aan intenties. De evolutie naar steeds meer afdwingbare rechten moet dan ook aangemoedigd worden.
Het opstellen van rechten, hoe fundamenteel ook, heeft nog nooit op zich het lot van mensen verbeterd. Waar het op aankomt is het feitelijk realiseren ervan. Tenzij de maatschappij zodanig ontwikkelt dat iedereen een menswaardig leven kan leiden, zal elke afkondiging van het recht op een waardig leven dode letter blijven. Het bekomen van rechten via rechtbanken en overheidsinstanties zal een illusie blijven zolang de maatschappelijke krachtsverhoudingen er niet zijn om de rechten via strijd af te dwingen.
Toch is de afkondiging van basisrechten nuttig. Op zijn minst geeft het aan welke consensus er op een gegeven moment in de maatschappij bestaat over de basiswaarden. Het geeft een doel aan waar naar kan gestreefd worden.
Doordat mensenrechten een doelstelling formuleren waarover een grote consensus bestaat zijn ze een aanzet om te zoeken naar een maatschappelijk systeem waarin deze rechten maximaal kunnen gerealiseerd worden. De strijd voor de volledige realisatie van de mensenrechten wordt dan een strijd voor een andere maatschappij.
Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van organisatie bijvoorbeeld zijn nodig om te kunnen vechten voor sociale vooruitgang en een maatschappij waarin de mensenrechten integraal kunnen gerealiseerd worden.
3). Ondeelbaarheid van mensenrechten: Individuele, collectieve en volkerenrechten vormen één geheel
Professor Koen De Feyter definieert de ondeelbaarheid als volgt:
“Zoals eerder vermeld, werd het algemene uitgangspunt van de universaliteit van mensenrechten door de Wereldconferentie mensenrechten in Wenen bevestigd. Die universaliteit bestaat echter enkel in zoverre mensenrechten als ondeelbaar worden opgevat. Ondeelbaarheid verwijst in de eerst plaats naar het gelijke belang van burger en politieke rechten, economische, sociale en culturele rechten(3)“.
Artikel 1 van de VN Verklaring over het Recht op Ontwikkeling stelt het volgende:
“Het recht op ontwikkeling is een onvervreemdbaar mensenrecht, uit hoofde waarvan elk menselijk wezen en alle volkeren genieten van economische, sociale, culturele en politieke ontwikkeling, waarin alle mensenrechten en fundamentele vrijheden geheel verwezenlijkt kunnen worden“.(A.V. Resolutie 41/128 – 4 december 1986).
Het begrip ondeelbaarheid van de mensenrechten krijgt in de praktijk weinig aandacht. Doorgaans wordt hoofdzakelijk gefocust op de mensenrechten van de eerste generatie, zijnde de politieke en de burgerlijke rechten. De sociale en economische rechten (Tweede generatie) worden dikwijls gemarginaliseerd en zijn ook veel minder afdwingbaar. De oorzaak daarvan is natuurlijk te zoeken in het feit dat onder de huidige economische verhoudingen de volledige realisatie van de mensenrechten onmogelijk is.
Het derde essentiële luik van de “ondeelbare mensenrechten” waar bijna niet over gesproken wordt, zijn de volkerenrechten, met name het grondrecht op onafhankelijkheid en soevereiniteit van de landen en volkeren. Deze rechten mogen niet los gezien worden van de individuele burgerlijke en politieke rechten omdat men moeilijk kan spreken van politieke en burgerlijke vrijheid in een land dat gebukt gaat onder koloniale of neokoloniale uitbuiting. Het is bijvoorbeeld op basis van het loskoppelen van deze grondrechten dat sommigen er in slagen om Israël een democratie te noemen.
In de klassieke visie over mensenrechten worden de 3 soorten rechten (individuele, collectieve en volkerenrechten) los van elkaar gezien. De ondeelbaarheid van de mensenrechten duidt er juist op dat het éne recht niet kan los gezien worden van het andere. In de aandacht die naar elkeen van deze rechten gaat dient er een ander evenwicht gevonden te worden. De sociaal economische rechten moeten evenveel aandacht krijgen als de politieke rechten. En het recht op soevereiniteit en onafhankelijkheid moet opnieuw geherwaardeerd worden als de noodzakelijke voorwaarde om de mensenrechten te kunnen realiseren.
4). Evolutie naar universele mensenrechten
Mensenrechten zijn ontstaan in die maatschappijen waar onderdrukte klassen of onderdrukte groepen genoeg macht konden verwerven om rechten af te dwingen van de machthebbers. Mensenrechtenverdragen zijn de schriftelijke vastlegging van een voorlopig compromis tussen maatschappelijke klassen en groepen.
Er bestaat een fout idee als zouden de mensenrechten ontstaan zijn in Europa als gevolg van de ‘christelijke traditie’ en de ‘liberale waarden van de verlichting’. Het volstaat een eerlijk overzicht te maken van de misdaden die begaan werden ten tijde van de Middeleeuwen, door koningen, de adel en heerlijkheid, de kerken en de burgerij in de opkomende kapitalistische regimes ten tijde van de kolonisatie om te beseffen dat ‘christelijke traditie’ en ‘liberale waarden van de verlichting’ niets te maken hebben met mensenrechten.
In Europa ging de industriële revolutie in de achttiende en negentiende eeuw gepaard met het gewelddadig verdrijven van miljoenen boeren van hun grond, met de gedwongen arbeid van kinderen en vrouwen in mijnen en manufacturen. De Europese staten vochten de Eerste Wereldoorlog uit om over een herverdeling van de kolonies te beslissen. Tien miljoen doden was de prijs die de volkeren betaalden voor de rivaliteit onder koloniale regimes. De manier waarop de ontwikkeling van Europa zich heeft voorgedaan moet volstaan om ons er van te weerhouden andere landen de les te spellen op het vlak van mensenrechten.
Mensenrechten zijn ontstaan waar grotere groepen van de bevolking in strijdbewegingen voldoende macht konden verwerven om tegen de gangbare regels en ideologie van de machthebbers in te gaan om zo voor zich basisrechten vast te leggen. Dat heeft in de eerste plaats te maken met economische ontwikkeling en krachtsverhouding en slechts secundair met morele tradities.
Mensenrechten hebben alles te maken met veranderende krachtsverhoudingen, met de maatschappelijke ontwikkeling en het ontstaan van georganiseerde klassen die de kracht hadden om de rechten die hen toekwamen af te dwingen.
Friedrich Engels gaf in 1884 in zijn boek “De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat”, een definitie van de staat die klinkt als volgt:
“De staat is dus volstrekt geen macht die de maatschappij van buiten is opgedrongen; evenmin is hij ‘de werkelijkheid van de zedelijke idee’, ‘het beeld en de werkelijkheid van de rede’, zoals Hegel beweert. De staat is veeleer een product van de maatschappij op een bepaalde trap van ontwikkeling; hij is de erkenning van de onoplosbare tegenspraak met zichzelf waarin deze maatschappij verward is geraakt, van de onverzoenlijke tegenstellingen waarin zij zich heeft gesplitst en die zij niet bij machte is te bezweren. Opdat echter deze tegenstellingen, klassen met tegenstrijdige economische belangen, zichzelf en de maatschappij niet in een vruchteloze strijd vernietigen, is een in schijn boven de maatschappij staande macht nodig geworden, die het conflict moet temperen, het binnen de perken van de ‘orde’ moet houden; en deze macht, die uit de maatschappij is voortgekomen, maar zich boven haar stelt en meer en meer van haar vervreemdt, is de staat”(4).
Engels stelt dus dat de staat geen product is van de redelijkheid maar van de strijd tussen verschillende klassen in de maatschappij op een bepaald niveau van ontwikkeling. Het zijn deze staten die het in 1948 nodig geacht hebben om een Universele Verklaring van de Rechten van de Mens op te stellen. Het opstellen van deze Verklaring was een reactie tegen het nazisme en een gevolg van de na de Tweede Wereldoorlog ontstane krachtsverhoudingen in de wereld. De verklaring was een toegeving aan de onderdrukte en gekoloniseerde volkeren en aan het onderdrukte deel van de bevolking in de koloniserende landen.
De toenmalige machthebbers hebben het nodig geacht om een aantal rechten als universeel te verklaren om de maatschappelijke orde te redden. De rechten werden gedefinieerd als zijnde universeel en ondeelbaar en werden gesteld als rechten van mensen tegenover de staatsinstellingen en als levensomstandigheden waarop de mensen recht hebben in de wereld waarin ze leven.
De mensenrechten zijn dus een compromis tussen de toenmalige machthebbers en de strijdende volkeren. Bij de afkondiging van de Universele Verklaring was geen enkel recht afdwingbaar.
Naar analogie met de definitie van Engels van de staat kunnen we stellen dat naarmate de maatschappij zich ontwikkelt en de staat zich van haar vervreemdt, de kloof groeit tussen de mensenrechten en de realiteit van armoede, oorlog en ongelijkheid. Er zijn door de technische ontwikkelingen in onze maatschappij steeds grotere mogelijkheden om de mensenrechten universeel te realiseren. De kloof tussen de realiteit en de geformuleerde mensenrechten maakt het steeds duidelijker dat de maatschappij fundamenteel moet veranderen om de mensenrechten werkelijk te kunnen realiseren.
Toch was het opstellen van de mensenrechten een belangrijke stap vooruit in de evolutie van de maatschappij. In de preambule van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens lezen we het volgende: “Overwegende dat de erkenning van de inherente waardigheid en de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap de grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld”. De mensenrechten zijn universeel en geven dus aan waar iedereen zonder onderscheid recht op heeft. Het is een mooi streefdoel. En in het gevecht voor dit streefdoel wordt het duidelijk dat het huidige maatschappelijke systeem, geteisterd door de financiële en economische crisis, een hinderpaal vormt voor de verwezenlijking ervan voor iedereen.
II. Mensenrechtenwerk en maatschappijvisie
1). De realiteit van enkele belangrijke mensenrechten
In dit deel willen we 3 rechten bespreken die opgenomen zijn in de fundamentele verklaring. Met name het recht op leven, de fundamentele gelijkheid en het recht op maatschappelijke zekerheid. We bespreken hier bewust 3 rechten die onder te brengen zijn onder de economische en sociale rechten en niet één van de fundamentele politieke en burgerlijke rechten. Niet omdat deze laatste niet belangrijk zijn, integendeel, maar omdat de problematische (niet) realisatie van de 3 besproken rechten het belang van het debat over de maatschappij aantoont.
Het recht op leven
Artikel 3 van de Universele Verklaring stelt: “Elk individu heeft het recht op het leven, de vrijheid en de veiligheid van zijn persoon“. Het lijkt de evidentie zelf. Maar de realiteit blijft wat betreft de feitelijke realisatie van dit mensenrecht de meest schrijnende schending van de mensenrechten op onze aardbol.
Op vraag van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WGO) berekende een groep onderzoekers dat elk jaar 10,6 miljoen kinderen onder de vijf jaar sterven aan eenvoudig geneesbare ziektes zoals luchtwegeninfecties en diarree. Dat aantal komt overeen met het aantal kinderen onder de vijf jaar die leven in Frankrijk, Duitsland, Griekenland en Italië. Die ziektes zijn nochtans gemakkelijk te voorkomen en te genezen. Minstens 6 miljoen kinderen per jaar sterven dus een absoluut absurde dood. De onderzoekers stellen dat 2/3 van deze kinderen gered zouden kunnen worden door middel van eenvoudige maatregelen(5).
Aan al deze kinderen die een absurde dood sterven wordt het recht op leven ontnomen. Een dergelijke schending van de mensenrechten is hallucinant en kent toch uitzonderlijk weinig aandacht. Filosoof Marc Vandepitte maakt volgende vergelijking: “Dat is om de twee dagen een stad als Gent, elke seconde een slachtoffer. De Tweede Wereldoorlog maakte op vijf jaar tijd naar schatting 50 miljoen slachtoffers. Nu wordt dit getal om het anderhalf jaar bereikt. Het zou dus juister zijn om dit wereldsysteem te benoemen als een oorlog, een verschrikkelijke oorlog tegen de armen van deze planeet“(6).
Hoewel het recht op leven reeds in 1948 als eerste mensenrecht werd afgekondigd is het spijtig genoeg slechts bij een theoretische afkondiging gebleven. Het wordt dagelijks in de feiten met de voeten getreden door de maatschappelijke werkelijkheid waarin mensen in grote delen van de wereld moeten leven.
Gelijkheid
Artikel 7 van de Universele Verklaring stelt: “Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder onderscheid aanspraak op gelijke bescherming door de wet. Allen hebben aanspraak op gelijke bescherming tegen iedere achterstelling in strijd met deze Verklaring en tegen iedere ophitsing tot een dergelijke achterstelling“.
Dit artikel spreekt terecht niet enkel van gelijkheid voor de wet. Dat is immers het gedoodverfde argument van neoliberale denkers om de feitelijke ongelijkheid te verklaren en zelfs te rechtvaardigen. “Iedereen begint met gelijke rechten en gelijke kansen. Wat éénieder er van maakt, dat is zijn eigen verantwoordelijkheid”. Leg dat maar eens uit aan de straatjongens in Brazilië. Artikel 7 geeft het recht aan éénieder op een gelijke bescherming “tegen iedere achterstelling in strijd met deze Verklaring“. Is iemand armer dan een ander, en dus ongelijk, en worden hierdoor zijn mensenrechten geschonden (recht op leven, maatschappelijk welzijn, onderwijs, … ) dan heeft hij recht op bescherming tegen deze achterstelling. De Universele Verklaring ijvert voor het feitelijk gelijk zijn, opdat alle mensen de minimumgaranties genieten, verwoord in het Verdrag.
Hoe is het gesteld met deze gelijkheid tot het realiseren van de rechten opgesomd in de Verklaring?
In 1997 verdiende de rijkste twintig procent van de wereldbevolking 74 keer zoveel als de 20 procent armsten van de wereldbevolking. En deze coëfficiënt stijgt elk jaar. In 1990 was de verhouding nog 60 keer en in 1930 30 keer zoveel. De kloof tussen rijk en arm stijgt elk jaar zowel in de derde wereldlanden, als in de industrielanden. Ook tussen de derde en de geïndustrialiseerde wereld neemt de kloof toe. Een concreet gevolg van dit laatste zijn de economische vluchtelingen die hier als mensen zonder papieren opduiken(7).
De 500 rijkste personen op onze aardbol bezitten samen een groter inkomen dan de 416 miljoen armste inwoners van de planeet.
De levensverwachting ligt in Sierra Leone op 34 jaar. De mensen worden er dus gemiddeld 34 jaar oud. In Japan is dat 82 jaar. In Sierra Leone sterven bijna 1/3 van de kinderen voor ze de leeftijd van 5 jaar bereikt hebben (316 op 1000).(8)
De onevenwichten van vandaag zijn moreel onaanvaardbaar en politiek onhoudbaar.
Deze situatie van ongelijkheid is niet enkel onaanvaardbaar wanneer we rijke met arme landen vergelijken maar ook wanneer we de verdeling van het vermogen binnen een rijk land als België bekijken. België behoort tot de 10 rijkste landen van de wereld. Toch slaagt het systeem er niet in om de armoede in België uit te roeien.
Gelijkheid betekent ook dat mensen in het zuiden recht hebben op een even hoge levensstandaard als de mensen in de geïndustrialiseerde landen. Iedereen weet dat indien de volkeren in de derde wereld hetzelfde consumptiepatroon aannemen als in landen van Europa, de VS en Japan de wereld vrij snel zal opgesoupeerd zijn.
Ook gelijkheid is dus een mensenrecht dat mooi staat op papier maar dat in de realiteit steeds minder werkelijkheid is. Er is een herverdeling nodig tussen rijk en arm en tussen kapitaal en arbeid om meer gelijkheid te kunnen bekomen.
Het recht op maatschappelijke zekerheid
Artikel 22 van de Universele Verklaring stelt: “Eén ieder heeft als lid van de gemeenschap recht op maatschappelijke zekerheid en heeft er aanspraak op, dat door middel van nationale inspanning en internationale samenwerking, en overeenkomstig de organisatie en de hulpbronnen van de betreffende Staat, de economische, sociale en culturele rechten, die onmisbaar zijn voor zijn waardigheid en voor de vrije ontplooiing van zijn persoonlijkheid, verwezenlijkt worden”.
Artikel 23 stelt: “Een ieder heeft recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtmatige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid….”.
Het behoeft niet veel uitleg om te begrijpen dat deze mensenrechten verre van verwezenlijkt zijn op dit moment in de wereld waarin we leven. Welke maatschappelijke zekerheid heeft de Afrikaanse boer, de Indische textielarbeider of de dakloze in Amerika? Voor de overgrote meerderheid van de wereldbevolking zijn die mensenrechten met moeite een mooie droom.
De formulering van artikel 22 is interessant. Elkéén heeft het recht ten opzichte van de staat, ondertekenaar van de verklaring, aanspraak te maken op hulpbronnen en nationale inspanningen om te genieten van maatschappelijke zekerheid. Hoe meer middelen een staat ter beschikking heeft, hoe groter zijn verplichting is om deze maatschappelijke zekerheid voor elke burger te garanderen. Het is evident dat men van een arme staat in Afrika niet hetzelfde kan eisen als van een welvarende staat in het Westen. Het feit dat mensen in armoede moeten leven in rijke staten is dus een grotere aanfluiting van de mensenrechten dan het feit dat mensen in armoede leven in arme staten.
Interessant is ook dat elkéén aanspraak kan maken op de nodige internationale samenwerking om zijn rechten te verwezenlijken. Het nakomen van dit recht wordt in de mensenrechtenraad in Genève opgevolgd maar de formulering is spijtig genoeg te algemeen om afdwingbaar te zijn. Maar het moet ons tot nadenken stemmen. Zouden de mensen in de derdewereldlanden geen vordering kunnen stellen tegen de rijke landen wegens schending van artikel 22 van de Verklaring, met name het niet uitvoeren van hun internationale solidariteitsverplichting?
2). Mensenrechten en maatschappelijke context
De grote en meest bekende mensenrechtenorganisaties focussen vooral op de eerste generatie mensenrechten. Het gaat dan over de vrijheid van meningsuiting, de organisatievrijheid, godsdienstvrijheid, het verbod van marteling … enz. Het zwaartepunt ligt in de meeste “mission statements” bij de burgerrechten en politieke rechten. Hoewel deze laatste rechten ook van groot belang zijn opdat mensen kunnen strijden voor maatschappelijke ontwikkeling zijn de sociale en economische rechten voor tientallen miljoenen mensen, verwikkeld in de dagelijkse strijd tot overleven, dikwijls van directer belang. Toch krijgen de sociale en economische rechten minder aandacht.
Andere organisaties focussen wel op bijvoorbeeld het recht op voedsel en leven. Er kan verwezen worden naar FIAN(9) (Face It Act Now) met als slagzin “Fighting hunger with Human Rights” of naar de Zwitserse organisatie CETIM(10) (Centre Europe –Tiers Monde). Maar deze organisaties zijn veel minder bekend.
Wat doorgaans volledig ontbreekt is de band tussen de (niet) realisatie van de mensenrechten en de maatschappelijke context.
Naomi Klein klaagt in haar boek, “De Shock Doctrine. De opkomst van rampenkapitalisme” de oogkleppen van de ‘Mensenrechten’ aan. Zij beschrijft de terreurdaden van Pinochet in Chili en stelt dat in de meeste gevallen deze terreurdaden ingekaderd werden als loutere ‘schendingen van de mensenrechten’ en niet als instrumenten die duidelijke politieke en economische doeleinden dienden. Mensenrechtenorganisaties gaan dikwijls niet zoeken naar waarom mensenrechten worden geschonden maar documenteren enkel wat er precies gebeurde.
Naomi klein geeft het volgende voorbeeld:
“Het beperkte bereik is het meest problematisch in het rapport van Amnesty lnternational uit 1976 over Argentinië, een baanbrekend verslag over de gruweldaden van de junta dat zijn Nobelprijs zeker had verdiend. Maar ondanks alle grondigheid ervan werpt het rapport geen licht op de vraag: waarom het geweld zich voordeed. Wel wordt de vraag gesteld ‘in welke mate de schendingen verklaarbaar of noodzakelijk zijn’ om voor ‘veiligheid’ te zorgen – het officiële motief van de junta voor de ‘vuile oorlog’. Nadat de bewijzen zijn onderzocht, concludeert het rapport dat het gevaar dat de linkse guerrillastrijders vormden op geen enkele wijze in verhouding stond tot de mate van onderdrukking door de regering. Maar was er een ander doel dat het geweld ‘verklaarbaar of noodzakelijk’ maakte? Amnesty zei er niets over. In feite vermeldt de organisatie in het rapport van tweeënnegentig bladzijden nergens dat de junta bezig was het land langs radicaal kapitalistische lijnen te reconstrueren. Het rapport gaf geen commentaar op de toenemende armoede of de drastische herziening van programma’s voor de herverdeling van rijkdom, al waren dit de belangrijkste aspecten van de juntaheerschappij. Ook al werden in het rapport alle wetten en decreten van de junta die burgerlijke vrijheden schonden zorgvuldig opgesomd, toch bevatte het geen enkele van de economische decreten waarmee lonen werden verlaagd en prijzen verhoogd, die toch inhielden dat het recht op voedsel en onderdak – eveneens in de verklaring van de Verenigde Naties vastgelegd – werd geschonden. Als het contrarevolutionaire project van de junta’s ook maar oppervlakkig was onderzocht, zou duidelijk zijn geweest waarom zulke buitengewone onderdrukking noodzakelijk was, en dit zou eveneens hebben verklaard waarom zo veel gewetensgevangenen van Amnesty vreedzame vakbondsmensen en sociale werkers waren”.(11)
Amnesty International onderzoekt dus niet het doel dat gediend werd door de terreurdaden. Het feit dat de Chileense generaal Pinochet de terreur organiseerde in het belang van de grootgrondbezitters en grote bedrijven aanwezig in Chili, en dit op vraag van de CIA en de Amerikaanse regering, wordt niet uit de doeken gedaan. Amnesty International documenteert de schendingen alsof het om willekeurig ongegrond geweld ging “dat in de politieke dampkring” zweefde.
Het documenteren van mensenrechtenschendingen is natuurlijk uiterst belangrijk en nuttig en het doel van de schendingen is schijnbaar minder belangrijk. Nochtans kon er in Chili maar een einde komen aan de terreur en de mensenrechtenschendingen als er een einde kwam aan het bewind van Pinochet. De vraag diende gesteld te worden: waarom en in wiens belang vond het geweld plaats?
Het is ook niet normaal dat mensenrechtenorganisaties dikwijls weinig te zeggen hebben over de radicale transformaties op economisch gebied. Niet enkel omdat sociale en economische rechten ook mensenrechten zijn, maar ook omdat de terreurdaden en de schendingen van de democratische rechten (de mensenrechten van de eerste generatie) meestal gepleegd worden om een beleid te realiseren dat desastreus was voor de tweede generatie mensenrechten. Het inzicht dat de onderdrukking van de mensenrechten en de installatie van een ongelijk en onderdrukkend economisch systeem in feite één enkel project is, ontbreekt veelal.
Naomi Klein haalt in haar boek een mensenrechtenrapport aan, dat niet toevallig het enige was dat los van de regering of buitenlandse stichtingen tot stand kwam, waarin de vraag naar het waarom van het geweld gesteld wordt. Het antwoord is duidelijk: “Aangezien het economische beleid uiterst impopulair was onder de grootste sectoren van de bevolking, moest het met geweld ten uitvoer worden gebracht“.
Naomi Klein sluit haar hoofdstuk af met een getuigenis van een Argentijnse boerenleider:
“Eén van de meest ontroerende getuigenissen over deze vraag is afkomstig van Sergio Tomasella, tabaksplanter en secretaris-generaal van de Argentijnse boerenbonden, die werd gemarteld en vijf jaar lang gevangen heeft gezeten, net als zijn vrouw en vele vrienden en familieleden. In mei 1990 nam Tomasella vanuit de plattelandsprovincie Corrientes de nachtbus naar Buenos Aires om ook zijn stem te laten horen in het Argentijnse Tribunaal tegen Straffeloosheid, waar getuigenverklaringen werden afgelegd tegen schendingen van mensenrechten tijdens de dictatuur. De getuigenverklaring van Tomasella was anders dan die van de anderen. Hij stond in zijn boerenkleren en werklaarzen voor het stadse publiek en verklaarde dat hij het slachtoffer was van een langdurige oorlog, namelijk die tussen arme boeren die stukken land wilden hebben om coöperaties te vormen en de almachtige veehouders die de helft van het land in zijn provincie in eigendom hadden. ‘Het is een doorgaande lijn – degenen die het land van de indianen hebben afgepakt, blijven ons met hun feodale structuren onderdrukken’. Hij hield staande dat het geweld dat hij en zijn medeleden van de boerenbonden hadden ondergaan, niet los kon worden gezien van de enorme economische belangen die werden gediend door het kapotmaken van hun lichaam en de vernietiging van hun activistische netwerken. Dus in plaats van de namen te noemen van de soldaten die hem hadden mishandeld, koos hij ervoor de ondernemingen, nationale en internationale, op te sommen die profiteren van de nog steeds bestaande economische afhankelijkheid van Argentinië. ‘Buitenlandse ondernemingen bepalen voor ons wat we moeten verbouwen, ze dwingen ons chemicaliën te gebruiken die ons land vervuilen, ze leggen ons een technologie en een ideologie op. Dit alles gebeurt door middel van de oligarchie die het land bezit en de politiek bepaalt. Maar we moeten niet vergeten dat de oligarchie ook wordt gecontroleerd, door dezelfde monopolies, dezelfde Ford Motors, Monsanto, Philip Morris. We moeten de structuur veranderen. Ik ben gekomen om dit aan de kaak te stellen. Dat is alles’. Het publiek gaf een daverend applaus. Tomasella besloot zijn getuigenis met de volgende woorden: ‘Ik geloof dat waarheid en recht uiteindelijk zullen zegevieren. Het zal generaties duren. Als ik in dit gevecht moet sterven, het zij zo. Maar op een dag zullen we winnen. Ondertussen weet ik wie de vijand is, en de vijand weet ook wie ik ben'”(12).
Door mensenrechtenschendingen los te zien van de economisch-politieke context waarin ze plaats vinden, blijft de structuur en de oorzaak ervan onaangeroerd. De ideologie en het economisch systeem die in de ogen van de daders de schendingen noodzakelijk maken, gaan vrijuit.
Het lijkt ons noodzakelijk de neutraliteit ten opzichte van de economische uitbuiting op te geven.
Onder het motto van politieke neutraliteit spreken mensenrechtenorganisaties zich meestal niet uit over het bestaande economisch wereldsysteem waarin we leven. Nochtans is economische ontwikkeling de eerste hefboom in het scheppen van krachtsverhoudingen die de verwezenlijking van mensenrechten kan bespoedigen. De zwaarste mensenrechtenschendingen vinden hun oorzaak in de economische uitbuiting van het grootste deel van de wereldbevolking. Door zich niet uit te spreken over de fundamentele basis van de maatschappij aanvaarden de meeste mensenrechtenorganisaties stilzwijgend de ongelijkheid en de bestaande economische situatie die een verwezenlijking van de mensenrechten onmogelijk maakt. Op die manier wordt er gedweild met de kraan open, of erger nog, worden de oorzaken van veel mensenrechtenschendingen eigenlijk stilzwijgend aanvaard.
Ook de houding ten opzichte van bijvoorbeeld de oorlog tegen Irak stemt tot nadenken.
Op 12 december 2003 publiceert Human Rights Watch een uitgebreid rapport over de oorlog in Irak. In het persbericht(13) op de site dat dit rapport aankondigt lezen we het volgende:
“Afin de préserver sa neutralité dans l’évaluation de l’adhésion au droit de la guerre dans le conflit irakien, Human Rights Watch n’a pas pris position sur la question de savoir si la guerre elle-même était justifiée ou légale”.
Nochtans is het evident en aangeklaagd door elke eerlijke jurist dat deze oorlog niet conform het internationaal recht werd gestart. In het rapport van HRW worden vervolgens terechte kritieken geformuleerd op de wijze waarop de oorlog gevoerd wordt maar de bezetting als dusdanig wordt niet in vraag gesteld. We lezen bijvoorbeeld in het zelfde persbericht:
“Des centaines de morts civils survenus au cours de l’invasion de l’Iraq menée par les Etats Unis auraient pu être évités en abandonnant deux tactiques militaires malavisées”.
Toen de oorlog begon riepen A.I., H.R.W. en andere organisaties de “oorlogvoerende partijen” op het oorlogsrecht te respecteren. Dit is goed maar er werd niets gezegd over de illegaliteit van de oorlog zelf, noch over de ultieme misdaad volgens het internationaal recht, zijnde de daad van agressie tegen een andere staat. Dit brengt Professor Bricmont tot de volgende bedenking: “Ces organisations sont dans la situation de gens qui recommanderaient à des violeurs d’utiliser des préservatifs“(14).
3). De armoede én de rijkdom in de wereld zijn onhoudbaar
De kapitalistische economie kent als enige drijfveer de winst. Nu de Europese economie niet meer groeit panikeert de heersende klasse en groeit de armoede en de werkloosheid. De sociale relaties worden gespannen. In de VS heeft de financiële crisis desastreuze gevolgen. Miljoenen gezinnen werden uit hun huis gezet. Armoede en werkloosheid nemen sterk toe.
Nochtans beseft iedereen dat indien alle mensen op deze aardbol hetzelfde consumptieniveau zouden halen als de bevolking in de geïndustrialiseerde wereld, de natuur er op zeer korte termijn zou onder bezwijken. Beeld je in dat de bevolking van China en India in verhouding over evenveel auto’s zou beschikken als de bevolking in het Westen, evenveel vliegtuigreizen zou maken en evenveel vlees zou consumeren. Het zou de natuur niet echt ten goede komen. En nochtans hebben de mensen in het Zuiden recht op een even hoge levensstandaard als de mensen in het Noorden.
Het is een belangrijke uitdaging te zoeken naar een maatschappij waarin de rijkdom radicaal herverdeeld wordt en de groei in de geïndustrialiseerde landen mag stagneren zonder dat dit leidt tot verarming en verhoogde uitbuiting van de werkende klasse. Francine Mestrum schrijft hierover “Nergens beter dan in dit dossier (F. Mestrum bedoelt de strijd tegen de armoede n.v.d.a.) wordt duidelijk dat er een planning nodig is, waarbij alle landen om de tafel moeten gaan zitten om te zien wat kan en wat niet kan. Nergens wordt beter duidelijk dat het huidige economische systeem zal moeten veranderen. Uiteraard zullen nieuwe technologische uitvindingen ons een eind op weg kunnen helpen, maar er is een dringende campagne nodig in het Noorden om mensen ervan bewust te maken dat hun levensstijl niet duurzaam is. Indien we echt geloven in gelijke ontwikkelingskansen voor Noord en Zuid, zal het Noorden zich moeten aanpassen. Dan zal de groei bespreekbaar moeten worden“(15).
Iemand die gelijkheid oprecht als een basiswaarde beschouwt moet aanvaarden dat het moreel en ecologisch onhoudbaar is een politiek te verdedigen die enkel groei en geen herverdeling vereist binnen Westerse landen en tussen het Noorden en het Zuiden.
En Mestrum vervolgt: “Zelfs als zou het economisch gezien mogelijk zijn om iedereen “rijk” te maken, dan is dit ecologisch gezien gewoon ondenkbaar. Een ecologisch duurzame ontwikkeling zal niet in eerste instantie moeten kijken naar armoede, zoals nu helaas gebeurt, maar wel naar rijkdom om te proberen de niet-duurzame consumptie af te remmen”(16).
4). De maatschappijvraag moet gesteld worden
Het structureel probleem is gekend
Ondanks alle geleverde inspanningen en goede intenties groeit de armoedekloof. De meeste mensenrechtenorganisaties zien hun inzet voor de mensenrechten los van enige fundamentele maatschappijvisie. Is het realistisch te verdedigen dat de volledige realisatie van de mensenrechten mogelijk is binnen het ontwikkelingskader van de kapitalistische wereld? Of moet er een ander ontwikkelingsmodel gevonden worden?
Op wereldvlak wordt een bepaalde economische visie in de praktijk gezet door de grote mogendheden met de gekende resultaten tot gevolg. Men noemt deze visie de Washington consensus. De gevolgen ervan kunnen als volgt beschreven worden:
- Liberalisering van invoer en uitvoer los van de economische realiteit van de landen komt vooral de grote multinationale bedrijven ten goede, ten koste van de interne nationale productie. Hierdoor neemt de import toe en gaan vele kleine bedrijfjes in de armere landen failliet. De bevoorrading van de binnenlandse markt van ontwikkelingslanden wordt verwaarloosd ten voordelen van de afstemming op de buitenlandse markt.
- De liberalisering in de landbouwsector heeft de afbouw van lokale landbouw en dus voedseltekort tot gevolg.
- Het privatiseren van publieke sectoren (openbaar vervoer, gezondheidszorg, onderwijs, …) heeft een verslechtering van de dienstverlening voor de armen en een verhoging van de prijzen voor de verbruikers tot gevolg waardoor soms grote groepen van de bevolking essentiële goederen zoals water en elektriciteit moeten ontberen.
- Het dereguleren van de arbeidsmarkt heeft extreem lage lonen, de afbouw van sociale rechten en kinderarbeid tot gevolg. In El Salvador leidde dit ertoe dat 2/3de van de beroepsbevolking minder dan het minimumloon verdiende.
- De staatsstructuren worden afgebouwd met een verslechtering van de sociale dienstverlening tot gevolg. Zo sloot de Indonesische regering 250.000 gezondheidscentra waardoor de kindersterfte steeg met 30 % en zes miljoen kinderen niet langer naar school gingen(17).
De Washington consensus stuurt het geglobaliseerde kapitalisme en is elke dag verantwoordelijk voor een massale schending van de mensenrechten. Het voorbeeld van het recht op leven is cruciaal omdat het aantoont dat je voor het verwezenlijken van dat mensenrecht niet rond de maatschappijvraag heen kan. In landen waar meer dan de helft van de bevolking extreem arm is, kun je armoede niet bestrijden zonder aan ontwikkeling te doen. En die landen kunnen maar ontwikkelen als de Washington Consensus doorbroken wordt. Ook het Zuiden heeft recht op ontwikkeling.
Sinds de recente economische crisis staan de huidige krachtsverhoudingen tussen de verschillende blokken zwaar onder druk. Grote landen als China, India en Brazilië eisen hun plaats op in de wereld. Indien we economische en eventueel echte oorlogen willen vermijden tussen de verschillende blokken dan zal er een ander evenwicht moeten gezocht worden dat gebaseerd is op een ander soort economisch systeem.
Mensenrechtenwerk zonder de fundamentele sociaaleconomische vraag te stellen is strooien met druppels op een hete plaat. Die druppels zijn steeds welkom voor concrete slachtoffers. Maar voor een volledige verwezenlijking van de mensenrechten zullen de organisaties het moeten aandurven de maatschappij fundamenteel in vraag te stellen.
De noden zijn extreem
Niet enkel vanuit theoretisch oogpunt moet deze vraag gesteld worden maar ook omwille van de extreme noden van grote delen van de wereldbevolking. Hoe lang moeten we nog aanvaarden dat er mensen sterven van de honger? Het kind dat sterft van de honger, tegen wie kan zich dat keren om het recht op leven af te dwingen?
Wat denkt u bijvoorbeeld van het volgende artikel uit het Belgisch Strafwetboek.
“Art. 422bis. Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert, hetzij hij zelf diens toestand heeft vastgesteld, hetzij die toestand hem is beschreven door degenen die zijn hulp inroepen”.
Maken de politieke en economische machthebbers in het Westen zich collectief schuldig aan dit misdrijf, strafbaar gesteld met 2 jaar gevangenisstraf, indien de persoon die in gevaar verkeert minderjarig is? Juridisch gezien is er volgens mij niets aan te merken op deze redenering.
De 100den miljarden die zonder enig probleem gevonden worden om de financiële crisis te bedwingen, staan in schril contrast met de beperkte middelen die men overheeft voor ontwikkelingssamenwerking, loonsverhogingen, middelen voor de sociale sector …
Dit maar om aan te tonen dat het geen overdrijving is om te stellen dat de extreme armoede en ongelijkheid een misdadige situatie inhouden en een zeer ernstige schending zijn van de mensenrechten(18).
Het moet anders kunnen
De kapitalistische productieverhoudingen (privé eigendom van de productiemiddelen en productie enkel in functie van winst) hebben bijgedragen tot toenemende welvaart in de overgang van een agrarische feodale maatschappij naar een geïndustrialiseerde kapitalistische maatschappij. Historisch gezien was dat een vooruitgang maar met een zeer zware last op de schouders van de onderdrukte klassen van de maatschappij en de volkeren van de gekoloniseerde landen.
De productietechnieken zijn nu zodanig ontwikkeld dat het materieel gezien mogelijk is voldoende voedsel en goederen te produceren voor heel de wereldbevolking. Maar doordat de productie in privé handen blijft, wordt er niet geproduceerd in functie van de verwezenlijking van de behoeften van alle mensen doch enkel in functie van de winst en dus de behoeften van zij die de producten kunnen betalen. Is het ethisch verantwoord dat er geen enkele rem staat op de productie van luxegoederen allerhande als je weet dat de basisbehoeften van miljarden mensen niet voldaan zijn? In het Zuiden van de VS beschikken honderdduizenden rijken over een privé zwembad. Even over de grens in Mexico stelt zich een steeds prangender probleem van beschikbaarheid van drinkbaar water.
Doordat de grotere winsten omwille van de technische vooruitgang in privé handen blijven hebben steeds minder mensen voldoende koopkracht om producten te kopen. Dit brengt crisissen van overproductie met zich mee zoals we die momenteel volop meemaken in de meest ontwikkelde economieën.
Een derde groot probleem met de productie in privé-handen is dat er geen rekening wordt gehouden met de beschikbare grondstoffen en de eindigheid ervan. Al in 1972 toonde de Club van Rome in het rapport “De grenzen aan de groei”, de eindigheid van de wereldvoorraden op wetenschappelijke wijze aan(19). Er wordt eender wat geproduceerd voor wie kan betalen zonder een afweging te maken van wat het meest noodzakelijk is en aan welke noden het eerst moet voldaan worden.
Het lijstje van de ‘prioriteiten’ van het kapitalisme toont aan hoe immoreel dit systeem is(20).
“De prioriteiten van het wereldkapitalisme
Jaarlijks bedrag dat nodig is voor:
Uitroeiing honger 5 miljard $
Onderwijs voor iedereen 6 miljard $
Drinkbaar water voor iedereen 9 miljard $
Gezonde bevallingen voor alle vrouwen 12 miljard $
Basisgezondheidszorg en voeding voor iedereen 13 miljard $
Uitroeiing van de ergste armoede 40 miljard $
Jaarlijkse uitgaven voor:
Feestjes en vermaak voor managers in Japan 35 miljard $
Alcoholische dranken in Europa 105 miljard $
Drugs 400 miljard $
Bewapening 780 miljard $
Reclame en marketing 1000 miljard $
Dagelijkse speculatie op deviezen 1500 miljard $”
Deze cijfers kunnen ons toch niet koud laten?
In de landen van de vroegere Sovjetunie is de levensverwachting spectaculair gedaald, vooral bij de mannen, sinds de invoering van het kapitalisme. In de Russische Federatie bijvoorbeeld daalde de levensverwachting bij de mannen van 70 jaar in het midden van de jaren 80 tot 59 jaar in 2005. Dat is lager dan in India(21).
Hoe komt het dat een dergelijke maatschappelijke ramp wat betreft de achteruitgang van de sociale en economische rechten niet meer aandacht krijgt? Wat men ook denkt van het systeem dat heerste in de USSR voor de val van de muur, het staat vast dat deze omwenteling en het herstel van het wilde kapitalisme zeer ernstige gevolgen heeft gehad voor de situatie van de mensenrechten in die landen. Nochtans hebben vele “verdedigers” van de mensenrechten geen onbelangrijke rol gespeeld in de aanvallen op het Socialistische blok. Hoewel sommige kritieken zeker terecht waren, werd en wordt de hele situatie slechts bekeken met oog op de politieke en burgerlijke rechten. Maar het staat ook niet vast dat de mensen op dat vlak nu beter af zijn. Ook in de beoordeling van socialistische landen moeten mensenrechten bekeken worden vanuit hun ondeelbaarheid en hun universaliteit.
Het debat over een alternatief maatschappijmodel moet gevoerd worden. Als je alle hoger opgesomde feiten bekijkt, kan je niet anders dan tot de conclusie komen dat een ander systeem dan het kapitalistisch systeem nodig is.
Het is niet eenvoudig om je een ander systeem in te beelden. Nog minder eenvoudig is het om een politiek uit te stippelen die vandaag de dag kan toegepast worden om het gevecht voor een beter systeem te kunnen winnen. Op elke fase in de maatschappelijke strijd schuilt het gevaar dat je inspanningen zich beperken tot een verbetering van de situatie van enkele mensen zonder bij te dragen tot een fundamentele verandering en dus een verbetering voor de grote meerderheid.
Als landen in de Derde Wereld zoals China, India, Brazilië … elk met hun eigen recept hun gerechtvaardigde plaats in de wereld opeisen zullen er nog meer tegenstellingen ontstaan. Professor Bricmont stelt daarover de volgende onheilspellende vraag: ” (zullen) de VS vredevol aanvaarden hun statuut van supermacht te verliezen als de ontwikkeling van China of India een dergelijke evolutie onvermijdelijk maakt? That’s the question“(22). Het zou niet de eerste keer zijn in de geschiedenis dat een economische crisis leidt tot oorlog. Oorlog is het verder zetten van de economische concurrentie maar dan met militaire macht. Oorlog is de ergste schending van de mensenrechten. Oorlog ontneemt het recht op leven van onschuldige slachtoffers. Ook deze situatie maakt dat een ander model nodig is.
In een boek uit 1990 onder de titel Socialisme en vrijheid besluit professor Jaap Kruithof zijn bijdrage als volgt:
“Voor de wanhopigen, ontmoedigden, gedemoraliseerden die het niet meer zien zitten blijft er een boodschap. Het socialisme is de wereldbeweging van de vertrapten en onderdrukten, het beleeft momenteel nederlagen, maar het is allerminst dood. Na de modellen die nu bezwijken zullen er nieuwe komen. Het socialisme heeft een machtige, vitale bron. De basisdeficiënties van het wereldkapitalisme. Dat stelsel schept elke dag grotere polarisaties tussen rijk en arm, mens en natuur. Het is per definitie niet in staat de basiswaarde van de rechtvaardigheid te realiseren. Als socialisten hier verslagen worden, duiken ze noodzakelijkerwijze elders op, omdat het kapitalisme niet in staat blijkt wat dan ook fundamenteel op te lossen. De toekomst is aan ons. Venceremos”(23).
De huidige economische crisis bevestigt zijn analyse. De grotere polarisaties tussen rijk en arm, mens en natuur hebben sinds 1990 nog hallucinantere vormen aangenomen. De positieve boodschap van Kruithof wordt steeds dringender.
Sinds de Middeleeuwen is de productiviteit in de wereld ongelooflijk toegenomen. De technische mogelijkheden bestaan om iedereen te voorzien in zijn behoeften.
Vandaag produceert één arbeider evenveel als vijftig arbeiders op het einde van de achttiende eeuw.
Toch stellen de meeste deskundigen dat zelfs de niet echt ambitieuze millennium doelstellingen (MDG’s) niet zullen gehaald worden. De economische crisis maakt dit alles nog erger. Nog nooit heeft de wereldeconomie zoveel rijkdom en goederen geproduceerd. Bij gelijke verdeling van de rijkdom zou een gezin met drie kinderen een maandelijks inkomen hebben van minstens 2260 euro(24). De kloof tussen rijk en arm kan alleen maar gedicht worden als er andere rechtvaardige verhoudingen komen, zowel op het internationale als nationale niveau.
Filosoof Marc Vandepitte stelt hierover in zijn reeds hoger geciteerd boek:
“De voedselproblematiek is een surrealistisch verhaal. Op wereldschaal is er een productieoverschot van 10%, d.w.z. voor 600 miljoen mensen. Toch zijn er meer dan 840 miljoen hongerenden. Er worden dus jaarlijks miljoenen tonnen voedsel vernietigd terwijl er dagelijks bijna 100.000 mensen sterven van honger. De FAO (de voedsel- en landbouworganisatie van de VN) berekende dat het kostenplaatje om de honger uit te roeien zo’n vijf miljard dollar bedraagt. Dat is iets meer dan een honderdste van wat de VS jaarlijks aan bewapening uitgeven. In het kapitalisme is voedsel geen mensenrecht, geen basisbehoefte, maar een koopwaar, big business. De voedselproductie en -handel worden gecontroleerd door een handvol multinationals, zij worden beschermd door de regeringen van het Noorden. Zij kennen maar één parool: winstmaximalisatie”.(25)
* * *
Lees verder in Deel 2 van dit artikel.