INTERNATIONALE POLITIEK

Naar een filosofie van de meenten

Image

 

Culture Commons Quest Office

Thijs Lijster is kunst- en cultuurfilosoof, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, maar daarnaast was hij ook zes jaar medewerker van het Culture Commons Quest Office (CCQO) van de Universiteit Antwerpen. Daar werd, zoals hij zelf aangeeft, de basis voor dit boek gelegd. Samen met projectleider, de cultuursocioloog Pascal Gielen, Louis Volont en nog vele andere  medewerkers verdiepte hij zich in the culture of commoning, the rise of the common city en het commonism. Het zijn begrippen die in een Engelse context zijn gelanceerd, maar die nu door Lijster vertaald worden naar het middeleeuws Nederlandse ‘meent’. Vandaar ook de bewust dubbelzinnige titel van dit boek: Wat we gemeen hebben. Lijster:Hij vraagt naar wat ons bindt, dus naar wat ‘gemeenschap’ kan betekenen, maar het is ook een vraag naar wat we gemeenschappelijk hebben, oftewel een onderzoek naar de ‘meenten’ als gemeenschappellijke bron.’ (p. 14) Thijs Lijster is niet de enige onderzoeker die zich over het thema buigt. Het begrip van de ‘meent’ is aan een gestage opmars bezig, zowel in activistische kringen als in de wetenschappelijke literatuur, en op terreinen variërend van de politieke filosofie en de economie tot de rechtswetenschap en de cultuurtheorie. En op dat laatste breed terrein beweegt Lijster zich: ‘Als filosoof die specifiek geïnteresseerd is in cultuur, gaat het mij om de culturele aannames die onder of achter onze politieke en economische systemen verscholen liggen.’ (p. 16) ‘Naar een filosofie van de meenten’, dát is het ambitieuze opzet van dit boek.

Perspectiefwisseling

‘Wat we gemeen hebben’ is een lijvig boek geworden dat bestaat uit vijf zorgvuldig opgebouwde delen, die onverdeeld werden in twaalf hoofdstukken. Het is die sterke structuur én de vlotte pen van de auteur – Lijster is ook journalist en schrijft geregeld voor o.a. De Groene Amsterdammer  – die het boek tot een boeiende intellectuele zoektocht maken in het aanbrengen, en vaak ook herdefiniëren, van begrippen die volgens hem de harde kern van de filosofie van de meenten uitmaken. Ja, ‘Wat we gemeen hebben’ is in de eerste plaats een theoretisch boek, maar het buigt toch niet door in ‘zwaarte’ omdat de auteur vaak met heel concrete voorbeelden voor de dag komt, vaak uit de wereld van de film. Op die manier probeert Lijster ‘een sterk verhaal’ te schrijven (een term van cultuurfilossoof René Boomkens), waarmee hij doelt op een verhaal dat op het eerste gezicht misschien onwaarschijnlijk en overdreven lijkt, maar waarin nietemin een zekere mobiliserende en sturende kracht van uitgaat. Volgens Lijster biedt ‘een sterk verhaal’ een perspectiefwisseling, wat weliswaar geen voldoende voorwaarde is voor polieke verandering, maar wel een cruciale eerste stap kan zijn; een eerste stap ook om te breken met dat allesoverwoekerende neoliberale verhaal dat, zoals Gramsci het uitdrukte, hegemonisch is geworden. ‘Normaal’ als een vorm van common sense. Dan pas is een ideologie op haar best (of beter: op haar gevaarlijkst) : als ze niet langer herkend wordt als iets wat door mensen gemaakt of bedacht is, maar eerder als iets natuurlijks en noodzakelijks wordt beschouwd. Naast het neoliberalisme is er natuurlijk ook dat andere ‘sterke verhaal’ dat als reactie daarop ontwikkeld is door extreeemrechtse bewegingen, maar dat is niet his cup of tea. Daarnaast plaatst Lijster het ‘sterke verhaal’ van de meent en om daar inhoud aan te geven laat hij in de loop van zijn betoog begrippen te water waaraan hij een eigen invulling geeft en waarvoor hij soms in de taal moet inbreken om de inhoud ervan duidelijk te maken.

De meent

Neem nu het kernwoord ‘de meent’ bijvoorbeeld dat in ons taalgebruik in onbruik is geraakt en alleen nog verstopt zit in ‘gemeente’ of ‘gemene gronden’ of ‘gemeen’. Dat was in de middeleeuwen het gebied waarvan de mensen die in de omgeving woonden gemeenschappelijk gebruik konden maken, zonder dat ze iemands exclusieve eigendom waren. Volgens historici als Linebaugh was in de dertiende eeuw zowat een kwart tot een derde van het oppervlak van Engeland en Wales ‘gemene grond’. Aan het begin van de twintigste eeuw was dat nog maar 5 procent, tegenwoordig nog maar 3. De rest is privé of van de overheid. De tussenliggende categorie is opgesoupeerd door het kapitalisme, met name door het omheinen van de meenten: the enclosure of the commons dus. De meent was volgens Lijster niet alleen een begip, maar ook een praktijk en die moet terug bovengespit worden en dat was zeker de grote verdienste van Nobelprijswinnares Elinor Ostrom om de meent te bestuderen als een gemeenschap die een hulpbron – grond of wat dan ook – volgens bepaalde regels en principes beheert. Het gaat dus in de eerste plaats om het proces van ‘commoning’, om het bezig zijn met ‘commoniseren’, met meenten dus, wat betekent voorrang verlenen aan het gebruiksrecht en het democratisch zelfbestuur.

Aan die driedeling voegen de Franse onderzoekers Pierre Dardot en Christian Laval nog een vierde categorie toe: le comun (het gemeen). Dat is volgens Lijster het politieke principe dat de activiteiten van een gemeenschap bepaalt. Het gemeen is dus de filosofie van (of achter) de meenten en de deelactiviteiten van de gemeenschap die daarbinnen plaatsvinden.

‘Condividu’

Voor een  tweede begrip dat hij te water laat en dat hij filosofisch omkleedt om zijn andere kijk op het individu te verduidelijken heeft Lijster een neologisme nodig. Hij noemt het in navolging van Gerald Raunig ‘condividu’, dat uitdrukt dat ik geen on-deelbare, maar een mede-deelbare entiteit ben (con-dividuum). ‘Juist mijn niet-met mijzelf-samenvallen deel ik, en heb ik gemeen met anderen, waardoor juist dat de basis kan vormen voor een nieuw soort universalisme.’ (p. 173) Verder in het boek  stelt Lijster zich de vraag: ‘Hoe kunnen we de meenten, of het gemeen, als basis of bron zien van de manier waarop we de wereld zien en begrijpen?’

‘Gemeenzin’

Daarvoor lanceert hij het woord ‘gemeenzin’ dat volgens hem verder reikt dan ‘gemeenschapszin’. Hij zoekt naar een nieuwe samentrekking die beter aangeeft dat het niet enkel om het kunnen begrijpen gaat, maar om het kunnen ervaren van de meenten. ‘Zin’ verwijst naar het Engelse sense, niet alleen naar het verstandelijk begrip, maar ook naar het zinnelijke of zintuiglijke. Gemeenzin is voor Lijster dus in de eerste plaats een gemeenschappelijk ‘zintuig’ dat bepaalt wat we in staat zijn te zien, te begrijpen en ons kunnen voorstellen.

Commonisme

Na die eerder filosofische excursies eindigt Lijster zijn boek met een hoofdstuk waarin hij een politieke hoed probeert te zetten op zijn ‘sterk verhaal’. Hij lanceert daarvoor het begrip ‘commonisme’ dat hij samen met Pascal Gielen al eerder bovenhaalde om te refereren aan een politiek van de meenten. Dat één-letter-verschil-woord wordt natuurlijk gebruikt om de associatie met de historische en bestaande communistische regimes te vermijden. Lijster lanceert het eerder als idee dan als een ideologie, als een poging tot perspectiefwisseling in onze politieke en culturele oriëntatie. In dat perspectief moeten de meenten de alfa en de omga zijn van het commonisme. Zonder veel franje samengevat en in zijn eigen woorden komt dat sterke verhaal erop neer dat de meenten de bron zijn van productie en sociale reproductie, van de instandhouding van het leven, en andersom vloeit, idealiter, dat wat geproduceerd wordt terug naaar de meenten, als in een circulair, zichzelf in stand houdend  systeem. Basale levensvoorzieningen, zaken en activiteiten die mensen nodig hebben om zich als ‘condividuen’ en gemeenschappen in stand te houden (dus voedsel- en energievoorziening, scholing, zorg, huisvesting, transport, informatie, cultuur, enz.) zouden daarom niet als koopwaren moeten worden gezien die op de markt aan de hoogste bieder worden, maar als meenten, die ons gemeenschappelijk toebehoren.’ (p. 264)

Een sterk verhaal?  

Is de filosofie van de meent nu  een ‘sterk verhaal’ zoals de auteur dat bedoelt? Ik sla de intelllectuele inspanning die Lijster geleverd heeeft hoog aan. Het is zonder meer een inspirerende poging om tot een filosofie van de meenten te komen, maar toch blijf ik na lectuur een beetje op mijn honger zitten. De auteur zelf houdt een ‘pleidooi voor pretentieus denken’, maar op dat vlak vind ik dat hij met ‘Wat we gemeen hebben’ niet ver genoeg is gegaan. Toegegeven, hij is geen activist, maar een filosoof terwijl ik eerder als activist op zoek ga naar andere activisten – zie mijn boek ‘Rebelse plekken, over municipalisme en commons – die in de praktijk van het hic et nunc bezig zijn met die perspectiefwissel te realiseren. (1)  Ja zeker, terloops vermeld Lijster even het voorbeeld van Barcelona en Napels en ook van Mondragón, maar dat blijft een eerder oppervlakkig aanhalen.

Prefiguratieve politiek

Het is juist uit de praxis van elke dag dat er krachten vrijkomen waardoor ‘gemeenzin’, ‘meenten’ en ‘ het gemeen’ geen nieuwe, soms ingewikkelde begrippen blijven, maar als vanzelfsprekend worden toegepast in het dagelijkse leven. Dat heet dan prefiguratieve politiek en die wordt op dit ogenblik op heel veel rebelse plekken, klein en groot in de hele wereld, in de praktijk gebracht: van de zapatisten in Chiapas over Napels, Barcelona en comù, Saillans, de ZAD’s (Zone à défendre) van het plateau van de Larzac en van Notre-Dame-des-Landes, Loos-en-Gohelle enz. tot de 99 van Amsterdam en al die kleinschalige buurtinitiatieven die op dit ogenblik in Antwerpen-Noord en op vele andere plekken plaatsvinden. Dat zijn vooralsnog allemaal rebelse plekken die bewust niet willen passen in het grote neoliberale verhaal en die zich in de marge daarvan ontwikkelen, maar die door hun bestaan aantonen dat het ook anders kan, waardoor ze als het ware allemaal ‘tankstationnetjes voor de utopische geest worden’. Zo noemt de nieuwe Rotterdamse uitgeverij De Meent haar publicaties. Eén minuscuul, maar zeer precieus boekje ervan heet – jawel – ‘De meent’  en werd geschreven door Hans Achterhuis. De – eens – filosoof van het (Nederlandse) vaderland is inderdaad al veel langer bezig met het fenomeen ‘meent’ bijvoorbeeld in zijn ‘De koning van utopia’ (2016)  en in ‘Erfenis zonder testament, filosofische overwegingen bij de tien geboden’ (samen met Maarten van Buuren, 2015)

Doendenken

 In dat mini-boekje pleit hij in plaats van voor ambitieuze maar gevaarlijke maatschappelijke macro-utopieën, zoals ook de Duitse filosoof Ernst Bloch, voor mini-utopieën, voor kleinschalige en partiële projecten die zich tussen staat en markt bewegen. Achterhuis pleit ook voor ‘doendenken’, voor een direct maatschappelijk en politiek handelen dat in experimenten de aantrekkingskracht van een utopisch ideaal zichtbaar kan maken en hij eindigt met een zeer duidelijke oproep: ‘Laten we gaan meenten!’ (2) Wat is het verschil met de titel van Lijsters hoofdstuk 8 ‘Onder het plaveisel, de meent! ’?

Het is merkwaardig dat Lijster in zijn boek nergens melding maakt van het werk over de meent van zijn collega-filosoof. Hij bewijst nochtans dat hij zijn klassiekers kent. Lijster wandelt door het werk (of citeert eruit) van o.a. Karl Marx (uitvoerig), Michael Hardt, Antonio Negri, Elinor Ostrom, Massimo de Angelis, Pierre Dardot en Christian Laval, David Bollier, David Harvey, Richard Sennet, Walter Benjamin, Stavros Stavrides, Manuel Castells, Silke Elfrich, Guy Standing, Bruno Latour en nog zovele andere usual suspects, maar geen spoor van Hans Achterhuis, Michel Bauwens, founding father van de p2p movement, Eric Corijn of van een Tine De Moor bijvoorbeeld. Er zijn duidelijk verschillende invalswegen om in het meent-verhaal te duiken. De historisch-filosofische met een politieke dimensie bijvoorbeeld.

Van Bakoenin tot de commons

Dat bewees Ludo Abicht, ook filosoof, in zijn recent  boek ‘Anarchisme’ met als ondertitel ‘Van Bakoenin tot de commons’ en dat is inderdaad de rode draad die de auteur uitrolt en die makkelijk twee eeuwen overspant. (3) Hij schrijft: ‘Volgens mij is de link met de emancipatorische bewegingen sinds de late middeleeuwen en de verlichting essentieel om van het anarchisme als een schakel in deze eeuwenlange strijd voor zelfbestuur een reële, dat wil zeggen materiaal tastbare, gelijkheid van kansen te kunnen spreken, om dan vandaag de voortzetting ervan te vinden in de commonsbeweging.’ (p. 10) Abicht brengt het ‘nu’ en het ‘toen’ met elkaar in verband vanuit het perspectief van verzet van onderuit en daarvoor zet hij lange lijnen uit en legt hij verbanden die op het eerste gezicht niet zo evident lijken. Voor Abicht is het anarchisme een beweging die streeft naar een wereld met zoveel mogelijk gelijkheid en vrijheid, maar die de politieke strategie verwerpt van de meerderheid van de socialistische bewegingen, of ze zich nu eerder sociaaldemocratisch (reformistisch) of revolutionair (communistisch) opstellen. Het anarchisme is volgens hem een noodzakelijke correctie op de staatsideologie van het marxisme in ongeveer al zijn expressies en strekkingen.

Samen een duik nemen in de geschiedenis van het anarchisme lijkt mij een zeer belangrijke uitnodiging om enthousiaste burgers die in hun omgeving spontaan aan commoning-processen beginnen wat theoretisch en praktische ruggensteun te bieden. Even verwees Lijster in zijn boek naar het werk van de Russische anarchistische denker en activist Peter Kropotkin  en naar het genetwerkte karakter, lokaal maar ook mondiaal, van bewegingen van onderuit. Dat belangrijk spoor ontwikkelt hij niet verder terwijl Ludo Abicht in zijn boek er precies op wijst dat het communalisme of municipalisme van de Amerikaans anarchist Murray Bookchin en zijn communalisme of municipalisme schatplichtig is aan de ideeën van sociaalanarchisten als Kropotkin en Proudhon. Het nieuwe municipalisme is een exponent van bewegingen van onderuit die omstreeks de millenniumwissel nieuw leven werden ingeblazen. Burgerparticipatie, burgerbegrotingen, wijkraden, netwerking, federaties en confederaties zijn allemaal begrippen die in het vocabularium van Bookchins libertair municipalisme thuishoorden. Ze zijn aan een revival toe.

Commonisme en anarchisme

 Ook merkwaardig is dat Lijster als afsluiting van zijn boek een warm pleidooi houdt voor het commonisme, maar niet vermeldt dat de positieve invulling van dit nieuw begrip ook berust op anarchistische inspiratie. (4) De Canadese marxist Nick Dyer-Witheford gaf in 2007 de term ‘commonisme’ een positieve inhoud door over collectief ownership te spreken zonder te herinneren aan de Stalins en Mao’s van deze aarde met hun gecentraliseerde staatseconomie en repressieve overheid. Hij stelt: ‘Als de koopwaar de celvorm is van het kapitalisme, dan is het gemeengoed de celvorm van een maatschappij voorbij het kapitaal.’ (5)  De Amerikaanse activist en socioloog Jeff Shantz maakte er zelfs een -isme van in zijn boek ‘Commonist Tendencies, Mutual Aid Beyond Communism’. (6)

Neen, anarchisten zijn geen bommenwerpers en Ludo Abicht (en ik) ook niet. Je kunt ook anarchistisch handelen zonder daarom met die roodzwarte vlag in de lucht te moeten zwaaien of zonder voortdurend ‘Ni dieu, ni maître’ te roepen. Laat de commonsbeweging haar ding maar doen. Een stadstuinier moet voor mijn part geen Bakoenin of een Kropotkin  hebben gelezen of de finesses van de Parijse Commune kennen. Hij of zij moeten ook geen Antonio Gramsci kennen, maar als ‘het nieuwe normaal’ meent-gericht werken wordt, dan worden zijn ideeën tot in de puntjes uitgewerkt. En dat moet toch de voedingsbodem zijn worden waarop een maatschappelijke omslag moet plaats vinden die zo door iedereen vanzelfsprekend gewild wordt dat ze niet langer als ‘radicaal’ ervaren wordt.

Het komt me voor dat deze politieke dimensie het boeiende verhaal van Lijster alleen maar sterker kan maken. Geen actie zonder reflectie en omgekeerd. Doendenken dus. Wie zei het ook weer: ‘De filosofen hebben de wereld tot dusver slechts geïnterpreteerd; nu komt het erop aan haar te veranderen’? Dat is de vraag van de activist in mij die ik op het einde van dit boeiend boek aan de cultuurfilosoof die Thijs Lijster is, heb willen stellen.

(1) Walter Lotens, Rebelse plekken, over municipalisme en commons, Gompel &Svacina, 2019

(2)Dat oud begrip ziet er in Achterhuis’ eigenzinnige encyclopedie er ongeveer zo uitziet:

Meenten (onoverg: meentte, heeft gemeent), afgeleid van ‘meent’ (v) [Eng. the commons, werkw. commoning] 1 gebruik maken van een onverdeeld, gemeenschappelijk bezit, zoals dat vanaf de twaalfde eeuw voorkwam in de vorm van ‘gemene gronden’; 2 gebruik maken van gemeenschappelijke hulpbronnen door leden van een groep of samenleving; 3 kleinschalige, utopische initiatieven nemen met een groep actieve deelnemers die samen een gemeenschap vormen.’

(3) Ludo Abicht, Anarchisme, van Bakoenin tot de commons, Uitgeverij Ertsberg, 2021

(4) zie voetnoot 5 op p. 305 van zijn boek

(5) Nick Dyer-Witheford, Commonism. Geciteerd in Kathleen Kenis en Matthias Lievens,  De mythe van de groene economie. Berchem, 2012, p. 215.

(6)  Jef Shantz (2013). ‘Commonist Tendencies, Mutual Aid Beyond Communism’. Brooklyn New York: Punctum books.

 

Laatste bijdrages

SYRIË: EEN MIDDELEEUWS OPBOD

De weg naar Damascus is lang. De apostel Paulus werd er van zijn paard gegooid. De kruisvaarders moesten eerst de oninneembaar  geachte stad Antiochië (vandaag Turks Antakya) belegeren –…

Komt er stabiliteit in Syrië na het verdwijnen van Assad?

Het regime van Bashar al-Assad is gevallen, maar daarmee is er nog geen eind gekomen aan de gevechten. Het land is nu opgedeeld in twee stukken. Met het vertrek…

Assad is geschiedenis

Het ene weekend Aleppo binnengewandeld, het weekend daarop Damascus ingenomen. Het regime van de familie Assad is na een halve eeuw in één week tijd opgedoekt. Bijna zonder slag…

Grenskolonialisme

You May Also Like

×