Negentig jaar geleden – in 1916 halverwege de Eerste Wereldoorlog – juichten de Britten de opstand van de Arabieren tegen de Turken toe. Het Turkse rijk bezat op dat ogenblik een indrukwekkende reeks Arabische provincies in het Midden-Oosten. Ankara had de kant van de Duitsers gekozen en de Britten konden enige Arabische hulp gebruiken in de strijd tegen Duitsland en zijn bondgenoten. Sjarif Hussein, de leider van de Arabische opstand, kreeg van Londen de belofte dat de Arabieren na de overwinning volledig onafhankelijk zouden worden. In mei van hetzelfde jaar echter hadden de Britse topdiplomaat, Sir Mark Sykes, en zijn Franse collega, François Georges Picot, in opdracht van hun regeringen in het allergrootste geheim een akkoord gesloten. Na de overwinning zouden de Arabieren niet onafhankelijk worden. Ze zouden onderworpen worden aan het Britse of Franse koloniale bestuur.
In 1918 trokken de Franse troepen Beiroet binnen. Enkele maanden later, in 1919, deden de Britten hetzelfde in Bagdad. Irak en Palestina werden Britse ‘mandaatgebieden’. Syrië en Libanon werden Franse kolonies. In 2006 zijn de oude koloniale machten terug. Het Britse leger controleert Zuid-Irak. Een Franse generaal staat vandaag aan het hoofd van een internationale troepenmacht in het zuiden van Libanon. De grandeur van weleer is weliswaar weg. Londen en Parijs sturen niet langer zegevierende koloniale legers naar het Midden-Oosten, wel hulptroepen in dienst van het enige ‘empire’ van het begin van de eenentwintigste eeuw, de Verenigde Staten van Amerika.
Zondebokken
In Libanon krijgt de internationale troepenmacht stilaan vorm. Tienduizend militairen – het gros daarvan afkomstig uit de lidstaten van de Europese Unie – zullen er toezien op de uitvoering van de Amerikaans- Franse resolutie 1701, die op 14 augustus laatstleden door de VN-Veiligheidsraad werd goedgekeurd. De Amerikanen en Fransen hadden voor deze resolutie zeer nauw samengewerkt met Israël. En dat is aan de eindtekst duidelijk te merken.
De Libanese sjiïetische militie Hezbollah krijgt de hoofdverantwoordelijkheid voor de oorlog in de schoenen geschoven. Israël wordt niet eens veroordeeld om zijn manifeste oorlogsmisdaden en zijn immense vernielzucht. In Libanon zijn het niet alleen de aanhangers van Hezbollah die de pertinente vraag stellen waarom de internationale troepenmacht aan de Libanese en niet aan de Israëlische kant van de grens wordt gestationeerd. De Libanezen zijn niet minder dan vijf maal het slachtoffer geworden van grootscheepse militaire interventies van de joodse staat: in 1978, 1982, 1993, 1996 en 2006. Telkens gingen deze operaties gepaard met bloedige slachtpartijen, massale vluchtelingenstromen en even massale vernielingen. Telkens gebruikte de Israëlische regering hetzelfde doorzichtige voorwendsel: strijd tegen het terrorisme.
‘Amerikaans-Europees front’
De internationale troepenmacht die vandaag in Zuid-Libanon wordt ontplooid, opereert onder VN-vlag. Duidelijker zou zijn geweest als de 3.000 Italianen, 2400 Duitsers, 2000 Fransen, 1000 Spanjaarden, 500 Polen, 400 Belgen en 250 Finnen onder de blauwe Europese vlag met gele sterren in Libanon waren geland.
In een interview met De Morgen (28 augustus) had Willy Claes, de voormalige secretaris-generaal van de NAVO en Belgisch oud-minister van Buitenlandse Zaken, het “over een moeilijke opdracht voor het Amerikaans-Europese front in Libanon.” Claes doet niet moeilijk over dit soort militaire operaties. Hij noemt de dingen tenminste bij hun echte naam. In het Midden-Oosten vormt Europa inderdaad front met de Verenigde Staten.
Nog niet zo lang geleden, in oktober 2003, gaf 59% van de burgers in de Europese Unie te kennen dat ze “Israël beschouwen als het land dat de vrede in de wereld het meest bedreigt” (1). Van die uiterst kritische houding van de Europese burgers ten opzichte van de staat Israël is echter geen spoor te bekennen in het beleid van de Europese Unie, de Europese Commissie of de regeringsleiders van de vijfentwintig Europese lidstaten.
Toen de Amerikaanse president George W. Bush na 11 september 2001 de ‘war on terror’ ontketende en twee jaar later Irak binnenviel, lagen de twee belangrijkste landen van de Europese Unie dwars: Frankrijk en Duitsland. Heel even kon dit bij publieke opinie in de Europese Unie de indruk wekken dat de Europeanen een ander beleid voorstonden in het Midden-Oosten. Groot-Brittannië en zijn Labourleider Tony Blair waren weliswaar met enthousiasme aan de zijde van Bush gaan staan en hadden vanaf de eerste dag van de invasie in Irak troepen op het terrein. Ook het Spanje van de rechtse christen-democraat, José Maria Aznar, en het katholieke Polen steunden de Amerikaanse ‘preventieve oorlog’ tegen Irak. Maar de Franse president Jacques Chirac en de Duitse kanselier Gerhard Schröder hadden kritiek op het militaristische optreden van Washington. En de Belgische regering van de liberale premier Guy Verhofstadt en zijn toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (vandaag Europees Commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking) hing wat graag zijn wagonnetje aan de Frans-Duitse trein. Ook België had ‘reserves’ tegen de oorlog in Irak, wat geenszins belette dat de haven van Antwerpen door de Amerikanen kon worden gebruikt om oorlogsmaterieel naar het Iraakse front te verschepen.
‘Europese vuist’
Van de zachte kritiek en de gereserveerde houding van Parijs, Berlijn en Brussel is vandaag geen spoor meer te bekennen. Toen VN-secretaris-generaal Kofi Annan op 25 augustus in Brussel op werkbezoek was om de Europese Unie te polsen over haar bereidheid om troepen naar Libanon te sturen, vielen er vooral nietszeggende en uiterst hypocriete uitspraken te noteren. De Israëlische militaire operatie ‘Summer Rain’ (zomerregen) tegen de Gazastrook was die dag zijn derde maand ingegaan. In Libanon was een staakt-het-vuren bereikt, maar de Israëlische operatie ‘Just Reward’ (juiste beloning) had het land in één immense ruïne herschapen en het leven gekost aan om en bij de 1.500 Libanese burgers. Europa (ook België) had zich al die weken opvallend afzijdig opgesteld.
Het Europese stilzwijgen was oorverdovend. Maar tijdens het bezoek van Kofi Annan vielen plots de grote woorden. Premier Guy Verhofstadt, niet gehinderd door enig gevoel van schaamte, verklaarde voor de camera van de VRT: “iedereen die de schrijnende beelden heeft gezien van de verwoestingen in Zuid-Libanon, zal de mening delen dat de internationale gemeenschap de taak heeft om terug rust en vrede te brengen.” En: “een grote Europese troepenmacht kan voor Europa een hefboom creëren om een grotere politieke rol te kunnen spelen in het vredesproces en een duurzame oplossing uit te werken voor het Midden-Oosten.” Verhofstadt werd prompt bijgetreden door zijn partijgenoot en minister van Buitenlandse Zaken, Karel De Gucht: “dit is een belangrijk moment in het Europese veiligheidsbeleid. Het is eerder ongewoon dat Europa een vuist durft te maken.”
Van Suez tot Venetië…
De voorbije vier decennia heeft Europa geen rol van betekenis gespeeld in het Midden-Oosten, laat staan een vuist gemaakt. Het laatste zelfstandige optreden van de Europeanen in deze regio dateert van 1956. In dat jaar vielen Britse, Franse en Israëlische troepen Egypte aan, waar de nationalistische president Gamal Abdul Nasser zo pas het Suezkanaal had genationaliseerd. In ruil voor hun deelname aan de agressieoorlog tegen Egypte, kregen de Israëlische leiders van Frankrijk een kernreactor, waardoor ze in ijltempo hun nucleair arsenaal konden uitbouwen. De Amerikaanse president Dwight Eisenhower floot de Fransen, Britten en Israëli’s echter terug. Hij maakte een einde aan de Suezoorlog en in Europa had men het krachtdadige Amerikaanse signaal begrepen: voortaan was er maar één grootmacht die in het petroleumrijke Midden-Oosten de agenda zou bepalen: de Verenigde Staten. En Europa heeft zich hierbij neergelegd.
De enige Europese leider die een eigen Midden-Oostenpolitiek wilde voeren, los van de Verenigde Staten, was de Franse president De Gaulle. Hij begreep dat het Israëlisch-Palestijnse conflict de sleutel was om tot een duurzame vrede te komen in het Midden-Oosten. Erg succesvol zijn De Gaulles pogingen niet geweest.
Europa wachtte af. Na twee nieuwe Israëlisch-Arabische oorlogen, de juni-oorlog van 1967 en Yom Kippoeroorlog van 1973, die tot de eerste ernstige oliecrisis leidde, en na het door de VS in Camp David gesponsorde aparte vredesverdrag tussen Israël en Egypte in 1978, begon de toen nog negen leden tellende Europese Economische Gemeenschap (EEG) schoorvoetend eigen initiatieven te nemen.
Op 13 juni 1980 publiceerde de EEG-top in Venetië een belangrijke verklaring over het Midden-Oosten. De Europese leiders stelden dat er “voor het Palestijnse vraagstuk, dat geen gewoon vluchtelingenprobleem is, eindelijk een rechtvaardige oplossing moet worden gevonden.” “Het Palestijnse volk dat er zich van bewust is een eigen bestaan te hebben, moet in staat worden gesteld zijn zelfbeschikkingsrecht volledig uit te oefenen, via een passende procedure die in het kader van een algemene vredesregeling moet worden bepaald. Voor de uitvoering van deze doelstellingen moeten alle betrokken partijen hun medewerking verlenen aan de vredesregeling die de EEG tot stand wil brengen op basis van de beginselen die in deze verklaring zijn omschreven. Deze beginselen moeten worden nageleefd door alle betrokken partijen, dus ook door het Palestijnse volk en door de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO), die bij de onderhandelingen moet worden betrokken.”
Dode letter
Deze verklaring van Venetië zou echter dode letter blijven. En daarvoor zijn twee belangrijke redenen aan te stippen. In november 1980 werd de republikein Ronald Reagan verkozen tot de veertigste president van de Verenigde Staten. Onder Reagan zouden de VS een nooit eerder vertoonde pro-Israëlische koers gaan varen. De VS en Israël sloten voor het eerst een strategisch samenwerkingsakkoord. Washington steunde zowel de ‘vredesinspanningen’ als de openlijke agressieoorlogen van de staat Israël. De VS moedigde Israël aan om zo snel mogelijk aparte vredesverdragen af te sluiten met die Arabische regimes, die nog een echte militaire bedreiging konden vormen voor de joodse staat. En Reagan steunde in 1982 de militaire invasie van generaal Sharon in Libanon, die tot doel had de PLO en Yasser Arafat voor eens en altijd politiek en militair te liquideren. Sharons militaire operatie werd echter een fiasco.
De tweede verklaring voor het feit dat Europa zich nooit heeft ingespannen om de verklaring van Venetië ook in de praktijk om te zetten (met een eigen Europees initiatief om het Israëlisch-Palestijns conflict via globale onderhandelingen op te lossen), moet in Parijs worden gezocht. In mei 1981 werd daar de Franse socialistische leider François Mitterrand met een verpletterende meerderheid tot president verkozen. Mitterrand noemde zich graag “een vriend van Israël” en onderhield uitstekende banden met de kopstukken van de Israëlische Arbeiderspartij. Op 7 december 1981 stuurde Mitterrand zijn minister van Buitenlandse Zaken, Claude Cheysson (later van 1985 tot 1989 Europees Commissaris voor Noord-Zuidrelaties), naar Israël. In een gesprek met de Franse socialistische krant Le Matin (8 december 1981) verklaarde Cheysson onomwonden dat Europa geen enkel initiatief zal nemen in het Midden-Oosten, met andere woorden dat de Europeanen zich neerleggen bij de dominante rol van Washington. “Aangezien Frankrijk geen land is van deze regio,” aldus Cheysson, “hebben wij plannen noch voorstellen. Er zal geen Frans plan, geen Frans initiatief komen. En zo lang wij regeren zal er geen Europees plan, geen Europees initiatief komen.”
Een kwarteeuw immobilisme
Deze Europese houding is vijfentwintig jaar later ongewijzigd gebleven. Europa voert in het Midden-Oosten geen eigen beleid, het schikt zich – af en toe weliswaar onder zacht gemor – naar wat de Verenigde Staten en hun belangrijkste bondgenoot, Israël, er dicteren. In de jaren tachtig en negentig keken de Europese leiders toe hoe de VS en Israël hun eigen agenda afwerkten. De Europese Unie wist dat het vredesproces tussen de Arbeiderspartij van Yitzhak Rabin en Shimon Peres en de leiding van de PLO allesbehalve op het internationaal recht en de bestaande VN-resoluties was gebaseerd. Israël en Washington bepaalden hoe het Osloproces zou verlopen.
En uiteindelijk belandde dit proces op een dood spoor. De Europese Unie was echter wel bereid de kosten ervan te dragen. Na 1993 betaalden de Europeanen jaarlijks om en bij een half miljard euro aan de Palestijnse Autoriteit, die in de sinds 1967 door Israël bezette gebieden, een aantal enclaves bestuurde. De Europese leiders betaalden met andere woorden de voortdurende Israëlische bezetting en de versnelde expansie van de Israëlische kolonies in de bezette gebieden (2). Daartegenover stond niets. Europa had geen stem in het kapittel. Toen de Israëlische premier Ariel Sharon in 2002 de Palestijnse gebieden opnieuw volledig bezette, bombardeerden zijn troepen de hele door Europa betaalde Palestijnse infrastructuur aan flarden.
De Europese Unie bracht het nooit verder dan wat verbaal protest. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Karel De Gucht, noemt dat “een vuist maken”. Zijn voorganger Louis Michel had het constant over “een beleid van equidistantie”: Israëli’s en Palestijnen moesten volgens Michel op voet van gelijkheid en evenwaardigheid worden behandeld. In de praktijk kwam het er voornamelijk op neer dat Europa zo wat alles aanvaardde van de Israëlische regering.
En de ‘equidistantie’ waarvan Louis Michel zo hoog opgaf, bleek niet eens te bestaan. Op 14 februari 2003, in de aanloop naar de parlementsverkiezingen, was de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken te gast in de studio van de rabiate, zionistische zender ‘Radio Judaica’ in Brussel. Louis Michel zette de puntjes op de i. “Op bepaalde ogenblikken had ik veel duidelijker moeten zijn,” aldus Michel. “Meer bepaald over het geweld dat door de Palestijnen wordt gebruikt. Ik had nog sterker de noodzaak moeten benadrukken van de Israëlische veiligheid. Ik heb dat allemaal wel gedaan, maar het bleef te vaak onopgemerkt. Heel mijn politieke en persoonlijke geschiedenis toont aan dat ik me steeds aan de kant van Israël heb opgesteld. Het is bekend dat ik me verwant voel met Israël. Als ik al blijk moet geven van een verwantschap, dan is het zeker met Israël en niet met een andere partij…”
Europa en het ‘kwartet’
Een Europese vuist? ‘Equidistantie? De Europese Unie heeft geen eigen Midden-Oostenbeleid. De Europeanen onderwerpen zich aan het Witte Huis. Sinds 2002 is de Europese Unie (samen met de VS, de VN en Rusland) lid van het zogenaamde kwartet. Meer dan een vijgenblad is dit nooit geweest. De Amerikaanse president Bush dwong het kwartet probleemloos zijn zogenaamde Road Map voor het Midden-Oosten te aanvaarden.
Dit Amerikaanse plan hield nog minder in dan de akkoorden van Oslo van 1993. Bovendien werd het vakkundig gekelderd door de Israëlische premier Sharon. Bush ging er namelijk nog steeds vanuit dat er over een Israëlisch-Palestijns akkoord onderhandeld diende te worden en dat het einddoel van de Road Map de oprichting van een Palestijnse staat zou zijn (ook al was het in de Gazastrook en in de enkele bantoestans, die er na de bouw van de apartheidsmuur rond de Westelijke Jordaanoever voor de Palestijnen nog zouden overblijven). Sharon, maar ook de leiders van de Israëlische Arbeiderspartij, hadden echter beslist dat er niet met de Palestijnen onderhandeld zou worden en dat er van een Palestijnse staat geen sprake kon zijn.
Israël koos voortaan voor eenzijdige stappen, zonder de Palestijnen, zonder inmenging van buitenaf en vooral zonder regels van het internationaal recht of bestaande VN-resoluties. Dat was uiteindelijk het doel van de ‘eenzijdige’ terugtrekking van de Israëlische troepen en kolonisten uit de Gazastrook in de zomer van 2005. Sharons politiek werd in het Witte Huis en in het Brusselse hoofdkwartier van de Europese Unie unaniem toegejuicht als een “moedige stap”. De volgende stap werd afgelopen zomer gezet met massale militaire operaties tegen de Gazastrook en het buurland Libanon.
Lang voorbereid
Deze Israëlische militaire offensieven werden maandenlang in nauwe samenwerking met de Verenigde Staten voorbereid. Israël heeft echter geen enkel van zijn strategische doeleinden kunnen bereiken. In de Palestijnse gebieden is de invloed van de islamitische verzetsbeweging Hamas ongebroken. In Libanon is het Israëlische leger, ondanks zijn verpletterend overwicht en de massale vernietiging van de Libanese economische en maatschappelijke infrastructuur, er niet in geslaagd de verzetsbeweging Hezbollah de aangekondigde doodsteek toe te brengen. Integendeel in Libanon is het volksverzet tegen Israël en de Verenigde Staten nog nooit zo groot geweest dan vandaag. Hezbollah heeft er meer bondgenoten dan ooit tevoren.
Ook tijdens dit conflict liet de Europese Unie zich in de echte kaarten kijken. Tijdens de moorddadige bombardementen op Gaza en Libanon was het ijzingwekkend stil in Europa. Toen uiteindelijk bleek dat de troepen van de Israëlische premier Olmert en zijn minister van Defensie Peretz hun slag niet zouden thuishalen, werd het in Washington en Tel Aviv stilaan duidelijk dat er een staakt-het-vuren en een internationale troepenmacht moesten komen. Europa haalde de kastanjes uit het vuur. Frankrijk schreef samen met de Verenigde Staten VN-resolutie 1701. Het was een resolutie op maat van Israël. Europa levert het gros van de troepen, die een bijzonder onduidelijk mandaat hebben. Zij moeten de bevoorradingsroutes van de Hezbollahmilitie afsnijden. In de praktijk betekent dit dat de Europese militairen de Syrisch-Libanese grens zullen moeten gaan bewaken en dat de Duitse marine (met 2.400 mariniers en acht oorlogsbodems) de Israëlische zeeblokkade tegen Libanon overnemen. De uit Europese militairen bestaande VN-vredesmacht moet in Zuid-Libanon het Libanese leger bijstaan om de rust en de orde te herstellen en zou – althans volgens de VN-resoluties – ook Hezbollah moeten ontwapenen. Kortom de Europese Unie moet het werk van het Israëlische leger zien af te maken. Geen enkele waarnemer durft vandaag te voorspellen wanneer het tot de eerste schermutselingen komt tussen de Europeanen en het Libanese verzet.
Duikboten en lobby’s
De jongste episode van het Midden-Oostenconflict heeft alvast duidelijk gemaakt hoezeer het ‘eigengereide’ en ‘onafhankelijke’ Frankrijk van president Chirac een fenomenale bocht heeft gemaakt. In de Parijse politieke beau monde verheft niemand nog een stem tegen het eenzijdige, militaire optreden van George Bush in de Arabische wereld.
Dat was al gebleken in september 2004 toen Parijs samen met de toenmalige Libanese premier Rafik Hariri, in opdracht van het Witte Huis, de beruchte VN-resolutie 1559 schreef. In deze Franse resolutie werd het volledige Amerikaanse programma voor Libanon haarfijn geresumeerd: de terugtrekking van de 35.000 Syrische troepen uit het land, de ontwapening van Hezbollah om op die manier de reële invloed van Syrië en Iran in Libanon terug te dringen en het land rijp te maken voor een apart vredesverdrag met de staat Israël. Libanon maakte deel uit van het grootste plan voor een ‘nieuw en democratisch Midden-Oosten’, dat door de Amerikaanse neoconservatieven was ontworpen. Na de moordaanslag op Rafik Hariri op 14 februari 2005 kwam Libanon in een stroomversnelling terecht. Damascus moest in allerijl zijn troepen terugtrekken.
De pro-Amerikaanse krachten in Libanon leken de wind in de zeilen te hebben. Hun droom is de voorbije zomer door de Israëli’s aan stukken gebombardeerd. In Libanon zal de elite voortaan echt rekening moeten houden met Hezbollah, dat door zijn verzet tegen de Israëlische invasie een breed nationaal front rond zich heeft verzameld van sjiïeten, soennieten en zelfs grote delen van de christelijke minderheid. De Libanezen weten voortaan dat ze op Europa niet hoeven te rekenen en dat hun zogenaamde Franse bondgenoot (de oude koloniale mandaatmacht) netjes in het Amerikaanse gareel loopt.
De Europese onmacht is de voorbije zomer in de Gazastrook en Libanon helemaal aan het licht getreden. Op 26 augustus, een dag nadat VN-secretaris-generaal Kofi Annan in Brussel was komen onderhandelen met de Europese Unie over de omvang van het Europese contingent blauwhelmen voor Libanon, meldden de Duitse kranten dat er een nieuwe belangrijk wapendeal was afgerond tussen Berlijn en Tel Aviv. Duitsland levert de Israëli’s twee hypergesofisticeerde duikboten. Kostprijs: 1 miljard euro. Duitsland neemt 333 miljoen euro van deze factuur voor eigen rekening. Deze Duitse financiering was eerder al toegezegd door het vorige kabinet van socialisten en groenen.
Gerhard Schröder en zijn groene minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer hadden deze Duitse financiering destijds uitgelegd als “een Duitse bijdrage tot de verdediging van het bestaansrecht van de staat Israël”. De Duitse duikboten kunnen worden uitgerust met atoomraketten. In 1999 en 2000 had Duitsland al drie onderzeeërs van de Dolphinklasse aan Israël geleverd. Volgens Duitse veiligheidsexperts heeft Israël deze duikboten, die gebouwd werden voor conventionele oorlogsdoeleinden, nadien omgebouwd om er ook kernraketten mee te kunnen afvuren (3).
Vrienden van Israël in Brussel
En voor de Israëli’s is er is nog meer goed nieuws uit Europa. Op 13 september werd in Brussel een nieuwe, niet-joodse, zionistische lobbyorganisatie boven de doopvont gehouden: de ‘Europese Vrienden van Israël’. Het is een initiatief van het Zweedse christen-democratische Europarlementslid Gunnar Hökmar, dat de steun kreeg van twee Europese commissarissen, Benita Ferrero-Waldner (Europees Commissaris voor Buitenlandse Betrekkingen) en Franco Frattini (Binnenlandse Zaken). Tweehonderd leden van het Europese parlement en van de nationale parlementen van de vijfentwintig EU-lidstaten hebben zich al aangesloten bij deze lobby.
Gunnar Hökmar wordt als voorzitter geassisteerd door een vice-voorzitter, de Belgische, Franstalige liberaal Fréderique Ries (MR en voormalig Belgisch staatssecretaris voor Europese Zaken). De ‘Europese Vrienden van Israël’ tellen ook een aantal Vlaamse parlementariërs in hun rangen: de VLD-kamerleden Stef Goris en Claude Marinower en de VLD-senatoren Margriet Hermans en Paul Wille. Ook ex-VLD-senator en coalitiepartner van het extreem-rechtse Vlaams Belang in Antwerpen, Hugo Coveliers, is lid van deze nieuwe club. Doel van de nieuwe lobby: “meer begrip wekken voor Israël bij de Europese parlementsleden en de Europese publieke opinie” (4).
Wim de Neuter.
(1) Eurobaromètre 151, Brussel, november 2003.
(2) Onder druk van Washington was de Europese Unie dit jaar bereid de financiering van de Palestijnse gebieden drastisch te herzien. Europees Commissaris voor Buitenlandse Betrekkingen, de rechtse, Oostenrijkse christen-democratische politica Benita Ferrero-Waldner werkte hiervoor een nieuwe regeling uit. Na het verkiezingssucces van Hamas werd de rechtstreekse financiering via de Palestijnse autoriteit stopgezet. De financiering van een aantal humanitaire projecten gebeurt voortaan mondjesmaat vanuit een speciaal fonds van de Wereldbank en wordt via niet-gouvernementele organisaties verspreid (Zie hierover Uitpers, nr. 77, juli-augustus 2006, Wim de Neuter, ‘Europese Unie brengt Palestijnen tot de bedelstaf’).
(3) Deutsche Presse Agentur (DPA), 26 augustus 2006.
(4) De Standaard, 14 september 2006.
(Uitpers, nr.79, 8ste jg., oktober 2006)