Het transitie-orkest
De heterogene transitiebeweging is een stilaan aangroeiend orkest van ‘Noorderlingen’ en ‘Zuiderlingen’ waarin zeer diverse instrumenten van zware bombardons tot minuscule piccolootjes aanwezig zijn. Het klinkt allemaal nog wat kakofonisch, maar toch is er een gemeenschappelijke ondertoon aanwezig die in eigen creatieve varianten altijd terugkomt. Het mutualiseren van de commons is die grondtoon die je zowel kunt horen bij inheemse volken en arme boeren die hun grondenrechten en vrije toegang tot water opeisen, de agronomen op blote voeten van Burkina Faso, de vrouwencoöperaties die arganolie produceren in de sub-Sahel, de arbeiders van de fábricas recuperadas in Buenos Aires, als bij coöperanten allerhande, stadstuiniers, window farmers, grondsmakers van het CSA-type, coachsurfers,hackers,co-housing’ers, zaden- en tijdbankierders, LETS’ers en beoefenaars van andere vormen van social sharing.
Het gaat om zeer oude begrippen die in een nieuw, vaak zeer hip kleedje worden gestoken. Het ‘mutualiseren’ is zo’n woord uit de 19de eeuw dat in deze tijd aan herwaardering toe is. Het gaat immers om het ‘onder elkaar verdelen’, om het naar boven halen van onze gemeenschappelijkheid. Mutualiseren van de commons of van het ‘gemeengoed’ betekent dat sommige vormen van rijkdom aan niemand en dus aan iedereen toebehoren. Anneleen Kenis en Matthias Lievens geven in De mythe van de groene economie een zeer brede omschrijving van het begrip: ‘Het zijn al die dingen die we samen creëren of erven van vorige generaties. Het gaat om giften van de natuur zoals de lucht, de zee, grondstoffen, zuiver water, maar ook maatschappelijke creaties zoals publieke ruimtes, bibliotheken, wetenschappelijk onderzoek, creatieve werken, kunst, kennis of waarden. We zijn ons er niet altijd van bewust hoe belangrijk ze wel zijn, maar zonder de commons zou de maatschappij gewoon niet kunnen functioneren. Van stranden en bossen tot het internet, van filosofische inzichten tot Wikipedia en zelfs de taal: het zijn allemaal vormen van gemeengoed.’ (Kenis & Lievens, 2012, p. 216). Ricardo Petrella spreekt en schrijft al jaren over het belang van het herstellen van le bien commun, denobility of the collective en vertrekt daarvoor voornamelijk van water als gemeenschappelijk goed. Volgens hem moeten we werken naar universele, gedeelde waarden, naar een gedeelde ‘taal’. Zo creëren we diversiteit in universaliteit, en water kan de paradox in deze stelling reduceren.
Peer-to-peer
In dat zeer heterogene transitie-orkest laat Michel Bauwens een wel zeer eigen geluid horen. Het mutualiseren van de kennis, dat is het onderwerp waar hij al jaren mee bezig is vanuit zijn nieuwe thuisbasis Chiang Mai in het noorden van Thailand. Deze Belgische kosmopoliet reist voortdurend virtueel maar ook fysiek de wereld rond om zijn ideeën rond peer-to-peer bekend te maken. Je zou hem een uitstekende overbrenger van oude wijn in nieuwe zakken kunnen noemen en dat is dan niet denigrerend bedoeld, integendeel. Commoning wordt het tegenwoordig wat modieus genoemd.
Wat is p2p? ‘Peer-to-peer heeft betrekking op de capaciteit van mensen om als gelijken samen waarden te creëren zonder daarvoor toestemming te moeten vragen.’ (p.21). Bauwens houdt de nieuwe technologieën tegen het licht en voedt ze met coöperatieve Rochdale-principes uit de 19de eeuw en nog veel oudere, gebaseerd op universeel menselijke waarden. Dat is zijn filosofisch uitgangspunt. Zijn ambitieuze bedoeling – de wereld redden – is in zijn woorden ‘het op gang brengen van een progressieve, integratieve, emancipatorische beweging’.
Bauwens is de ontwerper en de spreekbuis van de Foundation for p2p-alternatives. In de computerwereld wordt een netwerk van computers die zich op hetzelfde hiërarchische niveau bevinden een peer-to-peer-netwerk genoemd. Peer-to-peer, letterlijk ‘van gelijke tot gelijke’, kortweg p2p, wordt steeds meer, ook buiten de computerwereld, gebruikt om fenomenen te beschrijven waarbij mensen elkaar horizontaal benaderen. Horizontaal betekent hier: op voet van gelijkheid en zonder (of met minimale) tussenkomst van bijvoorbeeld een bedrijf of de overheid.Deze verschuiving van bezit van kennis naar het delen ervan, veroorzaakt via het internet, zie je ook in de Open Access-beweging en veroorzaakt stormen van protest zowel binnen de academische wereld als binnen de bedrijfswereld, die via copyright en zeer hoge prijzen kennis als common good ten gelde en dus voor velen onbereikbaar maakt.
Michel Bauwens stelt dat heel wat sociale praktijken als samen innoveren en het gedeeld gebruik van producten al lang bestonden, maar dat ze niet konden ‘schalen’ (scaling). Door het internet zijn de communicatie- en transactiekosten van het samen doen drastisch naar beneden gedrukt en krijg je opeens samenwerking op grote schaal. Hij noemt dat het ‘mondiaal schalen van kleine-groepsdynamieken’ (global scaling of small group dynamics). Dit lag aan de basis van bijvoorbeeld Wikipedia en het open source besturingssysteem Linux. De teams van Wikipedia en Linux zijn klein: van een tot vijf personen. En toch slagen die mensen erin om zeer complexe producten op te bouwen die na een paar jaar beter blijken te functioneren dan de alternatieven uit de bedrijfswereld. Geen enkel bedrijf, hoe groot het ook is en hoeveel mensen het ook kan rekruteren, is op termijn sterker dan een mondiaal netwerk van mensen die samenwerken.
Lokale veerkracht en globale commons
‘De wereld redden’ is de weergave van twaalf uitvoerige skype-gesprekken die Jean Lievens, een VUB-studiegenoot en compagnon de route, voerde met Michel Bauwens. Het boek bestaat uit zes delen waarin via een vraag- en antwoordvorm wordt ingegaan op de economie, de politiek, de spiritualiteit en de filosofie vanpeer-to-peer, aangevuld met enkele gegevens over de P2P foundation en over Michel Bauwens zelf.
Voor deze bespreking beperk ik me tot enige verwijzingen naar de economie en de politiek van p2p, naar mijn smaak de twee hoofdstukken waarin de denkkracht van Bauwens het best tot uiting komt. In het hoofdstuk over de economie probeert hij de staat van de huidige p2p-economie in beeld te brengen. Hij ontwikkelt daarvoor een kwadrant met op de verticale as van ‘gecentraliseerd/globaal’ tot ‘gedecentraliseerd/lokaal’ en op de horizontale as van ‘oriëntatie op winst’ tot ‘oriëntatie op maatschappelijk nut’. In het eerste kwadrant, gekenmerkt door centrale controle van p2p, bevinden zich wat hij noemt de netarchische kapitalisten zoals Facebook, Google, You-Tube en Flickr. Dat zijn zuiver commerciële bedrijven die kapitaal investeren in sociale netwerken en platformen en daaraan heel veel geld verdienen. Wat hij ‘ distributief kapitalisme’ noemt, situeert zich in het onderste kwadrant: het is een gedecentraliseerd maar nog steeds winstgedreven systeem. Spullen verkopen op e-bay, een logeerkamer verhuren of social lending waarbij kredietverstrekkers en kredietnemers rechtstreeks met elkaar contact opnemen. Dit zijn vormen van sharing binnen het kader van de vrije markt en hebben niets met de commonsmentaliteit te maken. Aan de rechterkant van het kwadrant staat echter de gerichtheid op de commons en het is daar dat Bauwens voor gaat.
Onderaan situeert hij de gerichtheid op de lokale commons, al die kleine, lokale initiatieven zoals car sharing, coachsurfers, hackers, co-housing’ers, zaden- en tijdbankierders, LETS’ers en beoefenaars van andere vormen van social sharing die uitingen zijn van lokale veerkracht. Al die initiatieven zijn niet winst- maar gemeenschapsgericht en bieden, zeker in tijden van crisis, veel soelaas. Bauwens benadrukt dat we vooral aandacht moeten hebben voor het vierde kwadrant, met name de globale commons om te kunnen komen tot een wereldwijde samenwerking op het vlak van kennis, ideeën, wetenschap, techniek en cultuur.
‘Lokaal’ en ‘globaal’ moeten volgens Bauwens op een vloeiende manier in elkaar klikken. Hij ziet twee soorten veerkracht, globaal en lokaal, die met p2p versterkt kunnen worden: ‘Het internet heeft bewezen dat het in staat is om mensen met dezelfde interesses en passies, of het nu consumenten zijn, hobbyisten, uitvinders of onderzoekers, met elkaar te verbinden en ook te laten samenwerken. Daardoor worden kosten bespaard, het milieu minder belast, gemeenschappen versterkt en innovaties versneld: allemaal kenmerken van een verhoogde veerkracht. De algemene regel luidt: als het zwaar is (materieel) doe je het lokaal, als het licht is (digitaal) doe je het globaal. Globale veerkracht krijg je door open kennis en open design. Lokale veerkracht krijg je door te werken met lokale voedselsystemen, LETS, lokale energiesystemen en te kijken hoe je stad of regio een globale crisis kan doorstaan door zich te beschermen tegen instabiliteit. Die twee soorten veerkracht horen volgens mij samen: het is globaal-lokaal.’1 Glokaal dus.
Daarom wil Bauwens peer-to-peersystemen ontwikkelen die beheerd worden door verenigen van maatschappelijk nut, for-benefit associations in het Engels, waarin de winst ondergeschikt moet zijn aan het sociale doel. Bauwens is hoopvol: hij meent dat op termijn de commons de markt structureel zullen overstijgen en dat ze zich uiteindelijk zal onderwerpen aan de logica van de commons. Let’s hope.
Maatschappelijke verandering
Dat zal natuurlijk niet vanzelf gaan. Dat beseft Bauwens ook wel en over die zeer moeilijke strategievraag heeft hij het uitvoerig in deel twee ‘De politiek van peer-to-peer’. P2p is een mogelijkheid om van onderuit op een nieuwe manier waarde te scheppen en om aan zelforganisatie te doen. ‘Maar,’ zegt hij ‘anderzijds proberen de bestaande structuren, instellingen en organisaties van de geprivilegieerde klassen en machten diezelfde technologie naar zich toe te trekken.’ (p. 62) Het accapareervermogen van het systeem is groot, zeer groot, dat tonen Kenis en Lievens ook zeer goed aan in ‘de mythe van de groene economie’. Bauwens ziet, verwijzend naar historische voorbeelden, geen heil in ‘grote’ revoluties van het marxistisch-leninistische type, maar ook alleen maar ‘kleine’ revoluties, hoewel zeer belangrijk, zijn volgens hem onvoldoende. ‘We moeten op elk niveau sociale en politieke krachten opbouwen: lokaal, regionaal, nationaal, continentaal en globaal.’ (p. 85)
Belangrijke tegenkrachten die het bestaande kapitalistisch systeem kunnen ondergraven ziet hij in een sterker wordende civil society die, los van de staat, eigen krachtige organisaties oprichten: coöperaties met een sociaal oogmerk, sociale entrepreneurs, Fair Trade organisaties, vzw’s, etc, allemaal spelers dus uit de solidariteitseconomie en de sociale economie. Coöperaties als ondernemersvorm kunnen in de transitiebeweging een niet onbelangrijke rol spelen omdat zij een intermediaire maatschappelijke ruimte proberen in te nemen en zich op het kruispunt van verschillende relaties bevinden: tussen staat en burgers, tussen de lokale gemeenschap en de nationale staat, tussen het economische en het sociale. De peer-to-peerfoundation van Michel Bauwens zelf is daarvan een mooi voorbeeld.
‘De p2p Foundation heeft als rechtspersoonlijkheid een Nederlandse stichting die we gebruiken voor onder meer het verwerven van fondsen om onze kosten te dekken. Daarnaast hebben we een coöperatieve vereniging opgericht waarvan de zetel eveneens gevestigd is in Nederland. (…) Onze coöperatie is een globale ‘Phyle’, een commerciële organisatie die tot doel heeft een inkomen te creëren voor de mensen die bijdragen aan ons project.’ (p. 169)
De civil society moet zich volgens Bauwens echter ook op globaal niveau kunnen organiseren om het kapitalisme als wereldsysteem te kunnen bestrijden. Hij denkt dan niet alleen aan internationale verdragen. De civiele maatschappij kan ook zelf akkoorden afsluiten die een nieuwe legaliteit creëren. Hij verwijst daarvoor naarTransnational Societal Constitutionalism, een nieuw concept voor globale commons. Een bekend voorbeeldis de Forest Stewardship Council, een globaal akkoord tussen consumentenorganisaties, lokale gemeenschappen en globale ngo’s die een certificaat uitgevenvoor verantwoordelijke bosontginning.Bauwens is ook maar een koele minnaar van de huidige publiek-private-samenwerking en breekt een lans voor wat hij een publieke-commons-samenwerking noemt en wat kan leiden tot ‘commonificatie van openbare diensten’.
Bauwens is dus helemaal geen anarchist die elke staatsinterventie schuwt. Volgens hem is er voor de staat een belangrijke rol weggelegd in de aan de gang zijnde transitiebeweging, maar dan moet het om een partnerstaat en een faciliterende overheid gaan. Met instemming citeert hij de Nederlandse hoogleraar Jan Rotman: ‘Meer dan ooit is de overheid nodig. Alleen, een ander soort overheid. De overheid moet echt gaan faciliteren. Er zijn heel veel belemmeringen voor die bewegingen van onderop. Die obstakels moeten allemaal worden weggenomen. De overheid kan helpen met het bij elkaar brengen van coalities, partijen bij elkaar brengen. De overheid kan helpen met het ontwikkelen van slimme financiële arrangementen. Maar de overheid moet niet zelf organiseren maar zorgen dat de burgers dat doen. Dat is de faciliterende overheid. ( p. 121) Als voorbeeld verwijst Bauwens naar het stadsbestuur in San Francisco die een werkgroep sharing economy heeft opgezet die twintig domeinen heeft vastgesteld waaronder transport, stadsplanning en stadslandbouw waarop het gemeentebestuur wetgevende initiatieven kan nemen omsharing en autonome activiteiten te stimuleren. Hij verwijst ook naar het Canadese stadsbestuur dat het Toronto Business Development Centre financiert om managementsopleidingen te geven aan ontwikkelaars van free software waardoor ze beter op eigen benen kunnen staan. Om tot die partnerstaat te kunnen komen pleit hij voor een coalitie rond de commons bestaande uit piraten, groenen, sociale liberalen en nieuwe linkse partijen zoals Syriza in Griekenland, de parti de gauchevan Mélenchon in Frankrijk en de SP in Nederland.
Een eigenzinnig denker
Dat Michel Bauwens nu met p2p de wereld zal redden, lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Misschien was het beter geweest om een bescheidener titel te kiezen, die trouwens meer had overeengekomen met de genuanceerde antwoorden die Bauwens geeft op de uitstekende vraagstelling van Jean Lievens zonder wie – ere wie ere toekomt – dit boek er waarschijnlijk niet zou gekomen zijn. Het denkkader dat Bauwens aanreikt is echter zeer uitdagend en draagt de spirit van ‘een andere wereld is mogelijk’ in zich.
Bauwens is een eigenzinnige denker die de commons en peer-to-peer tot de centrale hefbomen wil maken voor maatschappelijke verandering en die daarvoor probeert te slalommen tussen marxistische, anarchistische en liberale uitgangspunten door. Het is uit die drie grote ideologische tradities dat hij selectief zijn inspiratie haalt voor strategische invulling tot maatschappelijke verandering waarin het maatschappelijk middenveld een belangrijke motor is. De civil society die van onderuit gevoed wordt met nieuwe ideeën en alternatieve economische praktijken vraagt echter ook om faciliterende partnerstaten en internationale samenwerkingsverbanden, die ook van bovenuit de aan de gang zijnde tendens naar het mutualiseren van de commons kunnen versterken.
Bauwens situeert zich politiek aan de linkerzijde, maar noemt zich geen marxist en zeker geen orthodoxe. Voor hem gaat het niet in de eerste plaats om het veroveren van de politieke macht en daarna het wijzigingen van de productiewijze- en verhoudingen. Die veranderingen zijn volgens hem al aan de gang. Hij is echter niet zo naïef om peer-to-peer te abstraheren van het systeem waarbinnen het functioneert en dat is nog steeds een klassenmaatschappij. Het lijkt me dan ook geen goed idee is om, zoals hij doet, in die context te pleiten voor een basisinkomen voor iedereen waardoor de sociale zekerheid, een van de solidariteitsgrondslagen van de welvaartsstaat, op de vuilnishoop van de geschiedenis dreigt terecht te komen. Emiel Roemer, voorzitter van de Nederlandse SP, zei over een ‘wijkende overheid’ op 2 november op de dag van het socialisme in Antwerpen onder meer het volgende: ‘Een gevoel van lotsverbondenheid ontstaat niet vanzelf als de overheid zich maar terugtrekt en gemeenschappelijke voorzieningen worden afgeschaft. De participatiesamenleving zoals die ons wordt voorgesteld is een fopspeen. Sterker nog, we zijn in Nederland, maar ook in de rest van Europa een nieuwe onderklasse aan het creëren, die van de onrendabelen.’
Bauwens situeert wat hij lokale en globale veerkracht noemt voornamelijk in de sector van de hooggeschoolde kenniswerkers, maar in de door de crisis almaar groter wordende duale maatschappij groeit een zeer grote groep van werklozen, de nieuwe verworpenen der aarde, die geen veerkracht, maar vooral veel zwaartekracht in het lichaam voelen. Het is maar zeer de vraag of zij bereid zijn om in die transitiebeweging hun partijtje mee te blazen.
Jurgen Habermas waarschuwt in een essay ‘Voorbij de horizon, de toekomst van de Europese democratie’ voor die almaar groter wordende maatschappelijke dualisering:‘Enerzijds radicaliseren de burgerprotesten tegen ontoereikende kansen om aan het democratische proces deel te nemen. Vaak ontstaat er lokaal verzet tegen grote technische projecten voor de langere termijn, die de burgers doen beseffen hoe groot de discrepantie is tussen betrokkenheid en deelneming. Aan de andere kant reageren steeds grotere groepen kiezers op de tekortschietende responsiviteit en de waargenomen verzelfstandiging van de politieke elites met teleurstelling, apathie en bewuste afkeer.’2
Daarnaast is er ook de verontrustende toename van het aantal niet-stemmers. Dat is onlangs ook nog maar eens gebleken uit sociologisch onderzoek van bij ons. In Oud-Borgerhout is niet alleen de (jeugd)werkloosheid huizenhoog maar ook het aantal niet-stemmers. Politieke wetenschappers beschrijven deze escalatie als een wederzijdse vervreemding tussen elites en kansarme burgers. Nogmaals Jurgen Habermas: ‘De niet-stemmers vormen echter geen afspiegeling van een dwarsdoorsnede van de bevolking. Ze concentreren zich veeleer in stadswijken met een buitenproportioneel hoog aandeel armen en werklozen. Inkomen, sociale status en opleidingsniveau zijn voor de verklaring van het kiezersgedrag de beslissende variabelen. Voor de mate van politieke belangstelling is naast vertrouwdheid met politiek vooral de verwachting van belang dat de politiek op de wensen van de kiezers reageert.’
Voorts is ook opvallend dat de voorbeelden die Michel Bauwens in het boek geeft, voornamelijk uit het Noorden komen, terwijl er toch heel wat mooie voorbeelden uit het Zuiden te vermelden zijn die hij zeker kent, want Bauwens zit ook geregeld onder de evenaar, in Brazilië en Ecuador bijvoorbeeld. Een en ander heeft natuurlijk ook met de formule van dit boek te maken: Bauwens focust op de vraagstelling van interviewer Jean Lievens en laat daardoor materiaal voor nog wel enkele boeken onaangeroerd.
Kan een boek de wereld redden? Natuurlijk niet, dat weet Bauwens ook wel. Met p2p levert hij als denker en doener echter wel een waardevolle bijdrage in de richting van een maatschappij voorbij het kapitaal waarin zoals de Canadese hoogleraar Nick Dyer-Witheford schrijft, het gemeengoed, de commons de celvorm moeten zijn.
Noten
1 MO*-interview met Michel Bauwens van 8 december 2012.