Langzaam hief Moussa zijn hand voor de eed op de grondwet. Het was muisstil in de witte marmeren hal, die wriemelende bouwvakkers uit Noord-Korea enkele jaren geleden op een zandvlakte buiten de stad hadden neergezet. Het monumentale Palais du Peuple had zelden dienst gedaan : een openingsfeest met kitscherige choreografieën voor een gigantisch Kim-Il-Sungportret, één of twee culturele manifestaties van de oude dictator, en af en toe een popconcert, waarvoor meestal de helft van de gevraagde artiesten op het laatste moment afzegde omdat er met de contracten was gesjoemeld, of omdat Air Afrique haar vlucht uit Abidjan had geannuleerd. Pas in de jongste maanden had het gebouw toch nog enig nut kunnen bewijzen : als vergaderruimte voor de eindeloze reeks Tables Rondes en Conférences Nationales. Vandaag was het zowaar de gepaste omlijsting voor de constituerende vergadering van het nieuwe, direct gekozen parlement en de eedaflegging van het kersverse staatshoofd. Want aan de oude Assemblée Nationale in de stad, een vergeeld gebouw in de tropische architectuur van de vijftiger jaren, dat de Fransen de nieuwe natie bij haar onafhankelijkheid als een lege doos cadeau hadden gedaan, daar kleefden toch te veel kwalijke herinneringen aan.
De dikke rode lopers van het Palais du Peuple stonken naar schimmel. De zaal was barstensvol. Maar te horen was er niets, buiten af en toe een kuchje, het zoemen van de airco, en de zwakke geluiden die door de wijd geopende deuren vanuit de zanderige vlakte naar binnen drongen: spelende kinderen, mekkerende schapen en, uit een verre recorder, een flard zoetzemige Zairese muziek.
Met een half oog bekeek Moussa zijn twee wettige echtgenotes op de eerste rij. Fatima, rechtop, één en al ernst en waardigheid, had haar volle lijf in haar veel te nauwe marineblauwe mantelpak van de Galeries Lafayette geprangd, en met een overdaad aan geleende juwelen gedecoreerd. En Amina, stralend, in haar vijfde maand voor het eerst zwanger, kon in haar smetteloze, geborduurde witte boubou en met haar geraffineerde tresses sénégalaises zó op de cover van het gelijknamige blad gaan staan, dat in Parijs speciaal voor de verveelde, langoureuze typistes en de kapitaalkrachtige, modebewuste huisvrouwen van West-Afrika’s steden gedrukt werd. Hij was trots op ze, alletwee. En hij wist hoeveel ze van hun man verwachtten. Van de nieuwe staatschef.
Ousmane Faye, de oude vos, knikte hem toe. De Voorzitter van het Cour Suprême, ’s lands eerste afgestudeerde jurist, hield er als bijverdienste een florerend transportbedrijf op na. In de vroege zeventiger jaren had hij een afgetakelde Citroën-bestelwagen geërfd, zo’n vierkant model uit golfplaat, waarmee hij een onderbetaald neefje tegen een slakkengangetje wat groenten uit de geïrrigeerde tuinen van de omliggende dorpen naar de stad liet vervoeren, en af en toe de schamele huisraad van een naar de provincie overgeplaatste gendarme. Maar toen kwam de grote droogte. In Europa werd het woord “Sahel” een begrip. Op de luchthaven arriveerden cargovliegtuigen vol voedselhulp. Zakken graan, bussen olie, sardineblikjes en kartonnen dozen met melkpoeder, allemaal met opschriften als “Don de la Communauté Européenne” of “USAID”, moesten tot in de verste uithoeken van het land verdeeld worden. De internationale hulporganisaties betaalden contant – du jamais vu ! – en buiten alle tot dusver in het land gekende proporties. Ousmane Faye werd op slag een welvarend man. Ondertussen bezat hij een vloot van 87 puffende, gele Berliët-vrachtwagens, drie privévliegtuigen, de plaatselijke franchise van DHL en 49 procent van de aandelen in de vier belangrijkste, pas geprivatiseerde importbedrijven van het land. Ousmane Faye was Moussa’s grote voorbeeld.
Ousmane, in zijn glimmende zwarte toga, reikte hem de in rood leder gebonden tekst van de grondwet aan. “Moi, Cheikh Moussa Keita, je jure sur la Constitution de la République…” Zijn diepe stem weergalmde door de luidsprekers. Fatima had haar plechtstatigste gezicht opgezet. Amina glimlachte, zoals toen, die eerste keer, in het dorp.
Tot diep in de nacht had Moussa bij een fles whisky met Ousmane Faye aan de formulering van zijn eed zitten sleutelen. Uiteindelijk hadden zij dan toch maar in arren moede beslist elke verwijzing naar de Almachtige radicaal te schrappen. “Zo helpe mij God…” : daarmee kon in dit diep islamitische land enkel Allah bedoeld zijn. En daar zouden de Fransen en de Wereldbank, waar zij met zijn allen voor verdere kredieten op aangewezen waren, alleen maar aanstoot aan nemen. “Laten we maar het zekere voor het onzekere nemen”, had Ousmane getrancheerd, “toch maar liever niets dat voor die kerels naar theocratie of fundamentalisme zou kunnen ruiken.” En dan had hij nog een ferme slok Ballantine’s genomen. ’s Ochtends, net voor de ceremonie, had Moussa nog een ultieme discrete afspraak gehad met zijn marabout, zijn geestelijke raadsman. Behalve enkele wijze adviezen, waar Moussa nooit iets over zou loslaten, had de marabout hem voor zijn eedaflegging de raad gegeven toch maar realpolitiek te werk te gaan – maar met de dood in het hart, want hij was een zeer vrome moslim.
Stormachtig applaus vulde de marmeren zaal. De Franse ambassadeur klapte met opgeheven handen. De vrouwen jubelden. Moussa Keita, Président de la République ! Nu nog zijn speech, die een loflied op de Afrikaanse traditie en de moderne democratie moest worden. De Franse president had er enkele maanden geleden, bij één van die prestigieuze conferenties waarmee hij zijn zwarte collega’s uit de voormalige Afrikaanse koloniën in het Grand Hotel van een Zuid-Franse badstad placht te vertroetelen, niet de minste twijfel over laten bestaan: de staten van het continent moesten er nu, na het einde van de koude oorlog, eindelijk maar eens werk van maken en echte democratieën naar westers model worden. In elk geval had Frankrijk er schoon genoeg van om in Afrika eigengereide, corrupte potentaten te blijven steunen. Ook in Moussa’s land had jarenlang, aanvankelijk met royale steun uit Parijs en later uit Moskou, zo’n dictator geregeerd. Enkele weken na de verklaring van de Franse president putschte het leger en werd de man gearresteerd. Daarna ging alles zeer snel. Eventjes heerste er volslagen chaos in de hoofdstad. Maar dan landden er Franse paracommando’s, formeerden zich partijen en werd Moussa, eerder door toeval, en enkel omdat zijn oom er voorzitter van was, lid van het “Rassemblement Démocratique du Peuple”. Twee weken voor de verkiezingen verongelukte oom Idriss op de drukke weg naar Kouta in een frontale botsing met een taxi-brousse. En zo werd de onbekende computerprogrammeur Moussa Keita onverwacht lijsttrekker van het RDC. Tot opluchting van wat zich opeens “de internationale gemeenschap” noemde, verliepen de verkiezingen van 1994 voorbeeldig democratisch. De Duitse Bondsrepubliek had stembussen uit doorzichtig plastic cadeau gedaan, die met speciale Transall-toestellen van de Luftwaffe werden ingevlogen. Noorwegen schonk de cabines uit zeildoek, de Verenigde Staten de stembriefjes, waar helaas enkele storende drukfouten in stonden, en Frankrijk stuurde een lading onuitwisbare inkt voor de wijsvingers, waarmee moest verhinderd worden dat kiezers meer dan éénmaal zouden stemmen. Moussa Keita werd de onbetwiste winnaar.
“Honorables Membres des Corps Constitués, Membres du Corps Diplomatique, Représentants des Organismes Internationaux, Excellences, Mesdames,
Mesdemoiselles, Messieurs! C’est avec un sentiment d’humilité profonde que j’accepte la lourde tâche qui m’est confiée…” Dagenlang had Moussa, per slot van rekening geen geroutineerd spreker, met enkele goede vrienden en met de chargé d’affaires van de Franse ambassade in een geklimatiseerd zaaltje van het Novotel aan de tekst van zijn presidentiële openingsrede zitten werken. En dat wierp nu zijn vruchten af: de kersverse president had het over het einde van de koude oorlog, citeerde meesterlijk Fukuyama’s “End of History”, en vond dat dit unieke tijdsgewricht juist nieuwe kansen bood voor Afrika. Hij trok natuurlijk een parallel met Nelson Mandela en besloot dat ook op het zwarte continent de toekomst in de vrije markteconomie en de democratisering lag.
En dan belandde hij bij het delicaatste gedeelte van zijn speech. Daarover had hij nog amper twee dagen geleden op zijn gloednieuwe satelliettelefoon urenlang met Jean-Luc gebeld, zijn beste kameraad. Jean-Luc was vorser aan de Faculté de Physique van de universiteit van Grenoble. Moussa had hem leren kennen toen hij in er in 1985 met een Franse studiebeurs een éénjarige stage informatica volgde. Jean-Luc woonde toen in hetzelfde studentenhome, was even eenzaam als hij en lustte ook wel een goed glas bier. “Mon vieux”, had hij over de satelliet gezegd, geenszins onder de indruk van het hoge ambt dat zijn oude gabber zou gaan bekleden, “Mon vieux, je te file un tuyau: je moet persé je gehele vermogen en al je inkomsten blootleggen. Je moet gewoon publiekelijk alles aangeven wat je hebt, dan kunnen ze achteraf niet komen zeiken over wat je allemaal zogezegd tijdens je ambtstermijn achterover gedrukt hebt. Dat soort eerlijkheid wordt tegenwoordig graag gezien, zeker door de internationale organisaties en de westerse donoren. Zoiets maakt altijd een goede indruk. Én het staat in de beste democratische Westminster-tradities : to declare one’s assets.“
De kin van Ousmane Faye zeeg langzaam op zijn zwarte toga, hij knikkebolde van de slaap. Fatima geeuwde maar hield zich flink. De Franse ambassadeur prutste aan zijn vingernagels. Amina glimlachte. Moussa bette met zijn zakdoek het zweet van zijn voorhoofd, friemelde aan de knoop van zijn zijden Cardin-das, en schraapte zijn keel. “Ik wil, op deze heuglijke dag van mijn ambstovername, niet verzuimen, om in de beste democratische traditie en in alle eerlijkheidheid aan de natie mijn financiële situatie te openbaren. Want al te vaak zijn de burgers in onze landen, in de jaren na de onafhankelijkheid, de onschuldige slachtoffers geworden van de corruptie en de hebzucht van hun heersers. Met dit gebaar wens ik een duidelijk signaal te geven : díe tijden zijn in Afrika voortaan definitief voorbij. Welaan dus: benevens mijn eigen woning en mijn computerzaak bezit ik nog zes villa’s in het Quartier de l’Entente Africaine van de hoofdstad, die momenteel aan buitenlandse experts en diplomaten verhuurd zijn. Ik heb bovendien een appartement aan de Avenue Foch in Parijs en een bescheiden villa in Juan-les-Pins aan de Côte d’Azur, zulks met het oog op mijn talrijke verplaatsingen naar Europa. Ik beschik alhier over twee Mercedes personenauto’s en een viertal Mitsubishi Pajero terreinwagens. Ten behoeve van mijn familie heb ik een Japanse minibus, en voor mijn echtgenotes een Renault Safrane en een Honda Accord aangeschaft. In mijn geboortestad Kouta heb ik enkele bouwgronden geërfd, en ik heb zo’n 250.000 dollar in waardepapieren geïnvesteerd…”
“Naar huis, Honoré, en vlug!” Moussa lag zwetend en voldaan op de achterbank, ingekneld tussen de bolle rondingen van Fatima en de zwangere buik van Amina. Hij had de dag voordien aan Honoré, de oudste chauffeur van de Présidence, gevraagd om de ceremoniële, gepantserde Mercedes-limousine van zijn voorganger maar in de kazerne te laten staan, waar alle regeringsvoertuigen om veiligheidsredenen gestald werden. Een gewone zwarte Peugeot 505 zou het, zeker voor zijn eerste optreden als president, ook wel doen. En vooral de nodige bescheiden indruk maken. De nukkige Honoré had grommelend ingestemd, zichtbaar in zijn eer gekrenkt. Bij wijze van stil protest had hij vandaag zijn witte handschoenen thuisgelaten.
Het was allemaal prima verlopen. De Franse ambassadeur had hem met zijn “magnifique discours” gefeliciteerd. Van de pauselijke nuntius had hij een minzaam knikje gekregen. De vertegenwoordiger van de Wereldbank had hem met een knipoog “good luck !” gewenst. En zijn idool Ousmane Faye had met een krachtige schouderklop en de conspiratieve mededeling “À demain donc, inch Allah, à la Présidence !” afscheid genomen. Want morgen zou Moussa zijn intrek nemen in het smaakvol gerenoveerde presidentieel paleis, dat ooit de residentie van de Franse gouverneur was geweest.
Bij de wijk “Kilomètre Cinq” sloeg de zwarte Peugeot van de asfaltweg af, een stofferige zandweg in tussen verdorde gierstveldjes. Eindelijk weer thuis: drie kleine woningen met golfplaten daken, haaks op mekaar om een vierkant erf met okerkleurig zand. Uit één ervan staken betonnen pijlers met roestige afgeknapte ijzeren stangen, die voor een ooit zeer eventuele bovenverdieping bedoeld waren. Lichtblauwe verf schilferde van de rudimentaire planken deuren. In één van de vensterloze ramen woei een lap groenachtige wax-stof uit Holland. De stem van Céline Dion loeide met een klank van ijzer uit een met bruine plakband bijeengehouden transistorradio. Een schoonmoeder wakkerde met een stuk karton het vuurtje onder een gietijzeren Chinese kookpot aan. Een nichtje vulde kerosine in een blikken stormlamp. Achter het enige glazen raam, dat als etalage dienst deed, prijkte onder een dikke laag rood stof een Apple-computer van de eerste generatie. De kleurenfoto op de gebruiksaanwijzing was verbleekt. Tussen de kippen, de drie geiten en de zeven taterende kinderen van Fatima, in het milde licht van de laatste zonnestralen, stond een Renault 12 met zijn naakte assen op vier betonblokken te roesten.
Son Excellence Moussa Keita, Président de la République, bezat niets. Nog niets.
(Uitpers, maart 2001)