Wie kent Mordechai Vanunu? Deze man zit sedert 1986 vast in de gevangenis van Ashkelon omdat hij het bestaan van de Israëlische atoombom wereldkundig heeft gemaakt. Zijn vrijlating is voorzien op 21 april 2004. Vanunu werd een paria omwille van het ‘staatsbelang’, want de Israëlische regering weigert het bezit van atoomwapens te erkennen, om zeker geen obstakel te creëren voor de financiële stromen uit de Verenigde Staten.
Vanunu werd tot 18 jaar opsluiting veroordeeld omdat hij in de “Sunday Times” het bestaan bevestigde van een arsenaal van ongeveer 200 atoombommen. Van 1986 tot 1998 werd hij in eenzame opsluiting vastgehouden en sedertdien onderging hij een van de meest strikte en inhumane gevangenisregimes, meer bepaald op het vlak van de sociale contacten. De media zwijgen over het geval Vanunu net zoals ze zwijgen over andere soorten weerstand tegen de atoombewapening en zoals ze zwijgen over het advies van het Internationaal Gerechtshof van Den Haag van juli 1996. In dit advies wordt het atoomwapen illegaal verklaard, waarbij het gaat over zowel de productie, het bezit of het gebruik van dit massavernietigingswapen.
Mordechai Vanunu werd in Marokko geboren op 13 oktober 1954 in een joodse familie met elf kinderen. In 1963 migreerden ze naar Israël. Hij beëindigt zijn middelbare studies op zijn zeventiende, doet zijn dienstplicht en volgt – niet erg succesvol – fysica aan de universiteit van Tel Aviv. Op zijn tweeëntwintigste wordt hij als technicus aangeworven bij de nucleaire centrale van Dimona, die in het begin van de jaren 1960 gebouwd werd in de Negev-woestijn onder impuls van Ben Goerion, met de actieve medewerking van Frankrijk en Shimon Peres, als algemeen directeur op het ministerie van Defensie. Later volgde ook samenwerking met Zuid-Afrika.
Plutoniumproductie
Tracerbab, wereldleider in apparatuur voor stralingscontrole uit Waltham, Massachusetts en Richmond, Californië, richtte een afdeling op in het Belgische Mechelen dank zij de contacten van de burgemeester en minister van economische zaken, Spinoy. Vanuit deze Mechelse afdeling vertrekt het controlesysteem voor de centrale van Dimona.
Officieel heet het dat deze atoomcentrale dient voor het vreedzaam gebruik van atoomenergie. Technici en kaders moeten zich tot een absolute geheimhouding verbinden, ook tegenover hun vrienden en familie, op straffe van 15 jaar gevangenschap. Vanunu werkte in Dimona van 1976 tot 1985, in eenheid Machon 2, die instaat om de gebruikte nucleaire brandstof te behandelen met het oog op het afscheiden van het plutonium van het tributylfosfaat. Volgens professor Barnaby die grondige onderzoekende gesprekken had gevoerd met Vanunu zelf, moet de Israëlische plutoniumproductie zo’n 40 kg per jaar bedragen.
Van 1982 tot 1984 gaat Mordechai Vanunu filosofie studeren, en beweegt hij zich in progressieve en ook Palestijnse kringen aan de universiteit Ben Goerion in Beersheba. Hij was ondermeer studentenwoordvoerder tijdens een congres in Parijs. Hoewel hij door de staatsveiligheid, Shin Bet, wordt gevolgd, lijkt het kader van de Dimona-centrale hier niet van de op hoogte en gezien ze tevreden zijn over zijn werk geven ze hem de toestemming om vervolmakingcursussen chemie en fysica te volgen. Intussen is Vanunu er langzaam achter gekomen dat het nucleaire programma van Israël, dat zogezegd vreedzame doeleinden heeft, in feite een behoorlijk aantal gesofistikeerde atoomwapens aan het produceren is, dat een arsenaal vertegenwoordigt dat vergelijkbaar is met dat van Frankrijk. Ontgoocheld door dit soort werk dat hij niet met zijn denken in overeenstemming kan brengen en onder het dreigement dat hij naar een andere dienst zal worden overgeplaatst, besluit hij zijn werk op te zullen zeggen, maar neemt eerst nog 57 foto’s van de laboratoria en diensten waar hij toegang toe heeft. Op 27 oktober 1985 wordt hij dan uit Dimona ontslagen in het kader van een herstructurering. Hij krijgt een mooie aanbevelingsbrief mee.
Vanunu besluit een tijdje te gaan reizen. Vanuit Haifa, gaat het naar Athene, Bangkok, en de Himalaya om op 20 mei 1986 uiteindelijk in Sidney te belanden, waar hij met open armen door de anglicaanse gemeenschap wordt ontvangen. De Australische openbare opinie is erg op het nucleaire betrokken en er wordt gretig naar Vanunu’s boodschap geluisterd. Na enkele maanden ontmoet hij dominee John McKnight die hem na vele gesprekken weet te overtuigen de joodse religie te verlaten en over te stappen naar de Anglicaanse Kerk. We schrijven 10 augustus 1986.
Vanuit een reeks contacten met een dubieus Colombiaans journalist, ontmoet hij Peter Hounam, onderzoeksjournalist van de “Sunday Times”. Deze maakt een diepgravende studie over de nucleaire capaciteiten van Israël op basis van een hele reeks gesprekken met Mordechai Vanunu. De directie van de “Sunday Times” raakt erg geïnteresseerd en nodigt Vanunu uit naar Londen voor verdere informatie over de nucleaire centrale van Dimona.
Mossad
In tussentijd heeft de Israëlische geheime dienst hem opgespoord. In Londen wordt een valstrik gespannen door agenten van de Mossad, die hem volgden sedert Sydney. Shimon Peres had duidelijke instructies gegeven om Vanunu levend te arresteren en dit in nauw overleg met premier Thatcher. Cindy Hanin, een vrouwelijke Mossad-agente, nodigt hem uit naar Rome te reizen wat hij inderdaad ook doet op 30 september 1986 met vlucht 504 van British Airways. Kort na het uitstappen wordt hij ontvoerd, verdoofd en clandestien aan boord gebracht van de spionageboot Noga die in de internationale wateren voor anker lag, 12 km voor de kust van La Spezia.
Op 6 oktober legt de Noga aan in een geheime militaire basis ergens tussen Tel Aviv en Haifa. De bevelen van Shimon Peres waren nauwkeurig uitgevoerd, zodat premier Thatcher inderdaad geen lastige parlementaire vragen te beantwoorden zou krijgen. De ontvoering had immers niet van op Britse bodem plaats gevonden. Vanunu bracht zijn eerste maand gevangenschap door in Gardera, waar hij verhoord werd door de Shin Bet, die op dat vlak een trieste reputatie heeft. Vanunu wordt nadien naar Ashkelon overgebracht onder de naam David Anoush. Hij wordt er opgesloten in een kleine cel zonder ramen, 22 op de 24 uur, continu met volle licht en onder camerabewaking.
Op 5 december 1986 besluit de “Sunday Times” het bestaan van het Israëlisch nucleair arsenaal kenbaar te maken. Unaniem wordt Isra‰ë als de 6de zoniet de 5de grootste atoommacht beschouwd, met gesofistikeerde bommen waaronder hoogstwaarschijnlijk thermonucleaire en neutronenbommen. Het artikel van drie pagina’s toont ook drie foto’s. Peter Hounan baseerde zich op de verklaringen van Vanunu om tot de slotsom te komen dat er in Dimona zowat 900 kilogram plutonium was geproduceerd, wat voldoende is om zo’n 200 bommen aan te maken.
Op 9 oktober gaf de Israëlische regering toe dat ze Vanunu had opgesloten. Tijdens zijn tweede verschijning op 22 december 1986 slaagt hij erin om de boodschap op zijn handpalm te laten lezen: “Ik werd ontvoerd in Rome op 30 september 1986”.
Als antwoord op een klacht van de Italiaanse regering de dato januari 1987, over de ontvoering van op de luchthaven Fiumicino, schrijft Israël op 8 augustus 1987 een aanhoudingsbevel uit voor Vanunu. Italië dringt niet langer aan en er volgt in het grootste geheim een schijnproces achter gesloten deuren op 30 augustus 1987. De gevangene werd aangevoerd in een wagen met donkere ruiten en werd veroordeeld terwijl hij hand- en voetboeien om had. Hij droeg een helm en de wagen beschikte over een alarmsysteem om elke communicatie met journalisten of sympathisanten te verhinderen. Tijdens de verhoren werd hij omringd door twee veiligheidsagenten zodat hij geen revelaties zou kunnen doen. De pers, waarnemers en een vertegenwoordiger van Amnesty International werden niet op het proces toegelaten. De juridische uitspraken en de getuigenissen werden niet gepubliceerd, en de uitspraak werd zelf gecensureerd voor de publicatie.
Juridische aspecten
Het Hof verwierp alle argumenten van de verdediging die spraken over het openbaar maken van een wapenarsenaal dat de stabiliteit in de regio in gevaar kon brengen. Het Hof weigerde een onderscheid te maken tussen het doorgeven van informatie aan een krant en spionage ten voordele van een vreemde mogendheid. Mordechai Vanunu wordt tot 18 jaar gevangenisstraf veroordeeld, met eenzame opsluiting in de gevangenis van Ashkelon. De beschuldiging betrof vele punten waaronder als belangrijkste: verraad met hulp aan een oorlogsvijand en verstrekken van geheime informatie met de intentie de veiligheid van de staat te schaden. Het ging om een absolute onverzoenlijkheid vanwege een vervalst legaal systeem dat trouwens in gang werd gezet door een onwettige ontvoering op Italiaans grondgebied. Het Hof hield helemaal geen rekening met het feit dat het arbeidscontract fundamenteel oneerlijk was, gezien het personeel eigenlijk voor een civiele toepassing van nucleaire energie werkzaam was. Daarenboven moet men vaststellen dat de illegale beroepsfout van Vanunu eigenlijk de niet-officiële afschrikking van Israël versterkt heeft. De informatie van Vanunu trok de aandacht op het gevaar van een nucleaire escalatie in de regio. Inderdaad, indien enkele atoombommen voldoende zouden zijn geweest voor de bescherming van een natie met zo’n 5 miljoen inwoners en 150 miljoen Arabische buren, dan is de situatie helemaal anders als dat land 200 bommen bezit. In elk geval Israël was en is in overtreding met het Non Proliferatie Verdrag.
De conclusie is eenvoudig: Vanunu heeft een zeer moedige daad gesteld en voor sommigen zelfs een bewonderenswaardige, maar uiterst riskante daad. Door te onthullen dat Israël over een atoomwapenarsenaal beschikt – dat even onaanvaardbaar is als dat van de bij verdrag erkende atoomwapenstaten – heeft Vanunu willen verhinderen dat er zich een atoomwapenescalatie zou voordoen in het Midden-Oosten en Zuid-Azië. Iets wat uiteindelijk toch heeft plaats gegrepen in 1998 met de atoombommen van India en Pakistan. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan men stellen dat de Schotse rechter, Margaret Gimblet, die in Greencok drie vrouwen vrij sprak die beschuldigd waren van het vernielen van Britse atoomduikboten, op basis van de uitspraak van het Hooggerechtshof van Den Haag over de illegaliteit van het atoomwapen, ook Mordechai Vanunu zou hebben vrij gesproken. Maar het achtervolgingscomplex van de Israëlische staat en de oplopende conflictspanningen in de regio hebben toen echter de zaak anders doen uitdraaien. Vanunu wordt door een groot deel van de Israëlische publieke opinie als een verrader en een crimineel beschouwd.
Op ethisch vlak kunnen we stellen dat de houding van Vanunu exact beantwoordt aan de voorstellen van Einstein uit 1946. Einstein vroeg toen met name aan de wetenschappers om de bevolking te informeren over de perverse afwijkingen van het wetenschappelijk onderzoek, welke ook de gevolgen ervan mochten zijn. In het “Bulletin of Atomic Scientists” (juli-augustus 1989), eiste T. Taylor een juridische bescherming voor die wetenschappers die bepaalde praktijken zouden aanklagen die in strijd zijn met het internationaal recht. Dit idee werd opnieuw opgenomen door Joseph Rotblat toen hij op 10 december 1995 in Oslo zijn Nobelprijs voor de Vrede in ontvangst nam. De voorzitter van Pugwash is van oordeel dat wetenschappers deontologisch verplicht zijn regeringen en industriëlen aan te klagen die massavernietigingswapens blijven produceren. Dergelijke ethische houding kan zware gevolgen hebben ondanks het wettelijk kader van het NPV, waar echter haast nooit rekening mee wordt gehouden.
Vanunu en de mensenrechten
Vanunu werd op een onverantwoorde wijze als de eerste de beste crimineel veroordeeld. Hij heeft in 1998 ook niet kunnen genieten van invrijheidstelling na het uitzitten van tweederde van de straf, zoals de Israëlische wet het voorziet. Twaalf jaar eenzame opsluiting – ondanks alle internationaal protest, zelfs vanwege de Australische senaat – is een onmenselijke straf. Ik denk hierbij aan het schril contrast met het lot van de Israëlische officier die in Kafr Kassem 48 dorpelingen executeerde, die uit onwetendheid een uitgaansverbod hadden overtreden. Hij werd tot 15 jaar gevangenisstraf veroordeeld, die uiteindelijk tot 4 jaar werd herleid. Hij werd dan toegewezen aan de veiligheidsdienst van de kerncentrale van Dimona.
Vanunu werd veroordeeld in weerwil van de Universele Verklaring van Rechten van de Mens. Artikel 9 zegt met name dat “niemand zomaar gearresteerd kan worden, vastgehouden of verbannen”. Bij Vanunu stellen we vast dat hij uit Londen werd weggelokt om dan in Rome te worden ontvoerd. Artikel 10 stipuleert: “Iedereen heeft er recht op dat zijn zaak eerlijk en publiek wordt gehoord door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank, die dan beslist hetzij over zijn rechten en plichten, hetzij over de gegrondheid van de strafrechterlijke beschuldiging”. Mordechai Vanunu werd lasterlijk behandeld door de pers die hem verweet anti-joods, communist en homoseksueel te zijn. Hij werd achter gesloten deuren veroordeeld. Zijn advocaat vroeg clementie omdat Vanunu handelde vanuit ideologische overweging. Een steunoproep, ondertekend door 20 wetenschappers, waaronder 12 Nobelprijswinnaars, had geen enkel effect. Hij werd veroordeeld tot eenzame opsluiting. De ontvoering in het buitenland zet de wettelijke grondslag van het proces en de uitspraak op de helling. Artikel 14 zegt: “Bij vervolging heeft elk persoon het recht asiel te zoeken en te krijgen in een ander land. Dit recht kan niet worden ingeroepen bij gefundeerde vervolging voor overtredingen van gemeen recht of voor handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de Verenigde Naties.” Vanunu werd ontvoerd door de geheime diensten van Israël omdat hij zijn mening kenbaar heeft gemaakt over het gevaar van atoomproliferatie in het Midden-Oosten. Door aan de “Sunday Times” het bestaan van het Israëlisch atoomwapenarsenaal te onthullen, heeft hij de veiligheid van de staat niet in het gevaar gebracht, maar precies versterkt door de mythe en het dogma van de afschrikking te bevestigen. Artikel 19: “Elk individu heeft het recht op vrije meningsuiting wat inhoudt dat men niet voor zijn ideeën kan worden lastig gevallen en het recht om op welke wijze ook informatie en ideeën te zoeken, te ontvangen en te verspreiden”. Vanunu heeft niet meer gedaan dan informatie aan de “Sunday Times” gegeven die gekend was door de inlichtingendiensten van de Verenigde Staten, de Sovjetunie, Groot-Brittannië en Frankrijk.
21 april 2004
Dat is de datum die de Israêlische overheid naar voren heeft geschoven als de dag van zijn vrijlating. Dat is vijf maanden voor de beëindiging van de straf van 18 jaar gevangenis. Een en ander blijft echter behoorlijk onduidelijk. Op 24 februari 2004 zouden de Israëlische leiders besloten hebben hem nieuwe restricties op te leggen, zoals bijvoorbeeld een verbod op het verlaten van het land. Hij zou dus een bijkomende straf opgelegd krijgen, na het uitzitten van zijn gevangenistijd waartoe hij veroordeeld was. Bovendien tart dergelijke maatregel elke logica. Vanunu heeft 18 jaar gezeten, en kent geen nieuwe geheimen die kunnen worden prijsgegeven, en zelfs in de redenering van de Israëlische justitie kan hij geen “gevaar voor de veiligheid van de staat” meer uitmaken.
Deze justitie had jarenlang beweerd dat het verslag van het proces een staatszaak was, maar na zware druk van de publieke opinie kon de Knesset een debat openen over nucleaire geheimhouding. Israël blijft officieel wel zwijgen over zijn nucleair arsenaal, maar in de grote media en op internationale fora is het onderwerp toch niet langer een echt taboe. Het hoofd van het Internationaal Atoomagentschap, Mohamed El Baradei, heeft onlangs nog opgeroepen opdat Israël zijn atoomwapenarsenaal zou laten inspecteren en ontmantelen.
Welke restricties het Israëlische staatsapparaat Mordechai Vanunu ook wil opleggen, zijn boodschap voor atoomontwapening klinkt in deze wereld van globale oorlog, en een escalerend conflict in het Midden-Oosten, steeds luider.
(Uitpers, nr. 52, 5de jg., april 2004)
Pierre Pierart doceerde aan de Universiteit van Mons, waar hij ook de studentenafdeling leidde van “Artsen voor de Preventie van een Atoomoorlog”. Dit is een bewerking van een artikel dat eerder verscheen in “Palestina, kroniek van een bezetting”, een cahier (uitverkocht) van de vzw Vrede.