De kiezers van de voormalige Joegoslavische republiek Montenegro hebben duidelijk gekozen voor volledige onafhankelijkheid. Als de meerderheid dat uitgesproken wil, moet dat ook maar worden erkend. Maar gaat het hier simpelweg en alleen over de toepassing van het zelfbeschikkingsrecht van een volk? Of is er iets meer aan de hand?
De Joegoslavische Federatie bestond uit zes republieken die een grote mate van autonomie hadden, onder meer het (theoretisch) recht de Federatie te verlaten. Er was echter iets kunstmatig aan de indeling en de grenzen. Zo kreeg de derde grootste etnische groep, de Albanese, geen zelfstandige republiek, alleen een provincie binnen de republiek Servië.
De indeling had tot doel het politieke gewicht van de Serviërs, ca 40% van de bevolking, in te perken.
Het tussenoorlogse Joegoslavië was immers ondergraven door het Groot-Servisch nationalisme. Maar één republiek op zes was karig. Er was echter Montenegro, eeuwenlang een (prins-)bisdom met een overwegend Servische bevolking. Zo kwamen de Serviërs in het Joegoslavische beurtsysteem toch twee keer op de zes aan de beurt (later drie keer op de acht, toen de provincies Kosovo en Vojvodina ook een beurt kregen û in het geval van Kosovo was dat dan een Albanees, in Vojvodina in de regel iemand van de Servische meerderheid).
Nauwe banden
Montenegro had van de vijf andere republieken in vele opzichten erg nauwe banden met de republiek Servië. Het Ottomaanse rijk was er immers niet in geslaagd dat gebied te onderwerpen. In de 15de eeuw ontstond in het stadje Cetinje het prinsdom Crna Gora (Zwarte Berg, voor de Venetianen Montenegro). Het werd in 1516 een prinsbisdom, de bisschop van Cetinje werd tegelijk prins; in de 18de eeuw zorgde prinsbisschop Danilo ervoor dat de titel in zijn familie bleef. Het Congres van Berlijn van 1878 erkende de volstrekte onafhankelijkheid van Montenegro en gaf het prinsdom enkele gebieden, waaronder een toegang tot de zee. In 1912 werd Montenegro even een koninkrijk dat al in 1918 werd opgedoekt. De Montenegrijnen û in meerderheid Orthodoxe Serviërs û waren fervente voorstanders van het toen op Servisch initiatief opgerichte Koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen. Bij de conflicten tussen Serviërs en Kroaten kozen de Montenegrijnen stelselmatig de Servische kant.
Omwille van de eigen geschiedenis van Montenegro en ook om het Servisch gewicht binnen de Federatie enigszins te vergroten, werd Montenegro een van de zes autonome republieken van het naoorlogse Joegoslavië. Montenegrijnen werden dus als een afzonderlijke natie erkend.
Zelfbeschikking
Het zelfbeschikkingsrecht zou hier dus voluit moeten spelen, voor zover onder meer de rechten van de minderheden worden erkend. Er zijn enkele belangrijke minderheden. Van de ca. 650.000 inwoners zijn er 80.000 Moslims (in het Joegoslavië van Tito beschouwd als een natie, met concentratie in Bosnië en in de Sandjak van Novi Pazar, een gebied deels in Servië, deels in Montenegro) en ca 45.000 Albanezen. Die minderheden zijn voor afscheiding van Servië in de hoop beter af te zijn in een onafhankelijk Montenegro.
De Europese Unie (EU) had het liever anders gezien. In 2003 had “Mr. Buitenlandse Zaken” van de EU Javier Solana de onafhankelijkheidsdrang van premier Milo Djukanovic afgeremd en bekomen dat er een unie Servië-Montenegro kwam. Maar de EU heeft in het vroegere Joegoslavië sinds 1991 de ganse tijd met vuur gespeeld. Ze kan moeilijk verwachten nu met succes te kunnen blussen.
De EU is nog niet aan het einde van de zorgen. Het statuut van Kosovo, volgens een VN-resolutie een provincie van Servië maar in de praktijk een westers voogdijgebied, kan niet ten eeuwigen dage uitgesteld worden. Indien daar krachtens het zelfbeschikkingsrecht een onafhankelijke staat komt, zullen de grenzen toch enigszins moeten worden hertekend, want welke instantie zal daar de rechten van de minderheden kunnen waarborgen? Erkenning van zelfbeschikking zou er ook op neerkomen dat het Servisch gedeelte van Bosnië bij Servië mag aansluiten. We mogen nooit uit het oog verliezen dat de binnengrenzen van Joegoslavië hier en daar nogal arbitrair waren. Zodra dit staatsgrenzen worden, geeft dat uiteraard aanleiding tot gebieds- en grensgeschillen.
Scepsis
Als de Montenegrijnen in meerderheid onafhankelijkheid willen, moet de “internationale gemeenschap” dat maar erkennen. Er zijn echter redenen tot scepsis bij de (weder)geboorte van deze staat. Die scepsis heeft voor een groot deel te maken met de natuur van de bewindvoerders, van de clans rond Djukanovic.
Die verklaarde dat hij van zijn land aan de Adriatische Zee een nieuw Monaco wil maken. Monaco is een van de grote paradijzen voor maffiagroepen die er handel drijven en vooral opbrengsten witwassen en herbeleggen. Djukanovic staat er niet alleen voor. Jaren geleden al spraken diplomaten van “een ordinair roversnest”, een “boevengebied”, “de achtertuin van de Italiaanse maffia” en een “draaischijf van criminele benden”. Veel van het onafhankelijkheidsstreven van Djukanovic en zijn omgeving hebben er mee te maken dat ze de handen vrij willen hebben om zich door smokkel en witwas te verrijken.
Rijk zijn ze anders al wel. Djukanovic maakt er geen geheim van dat hij betrokken is geweest (wellicht nog) bij een grootscheepse bloeiende sigarettensmokkel. Grote hoeveelheden Amerikaanse en andere sigaretten (deels aangevoerd via Antwerpen) worden van hun officiële bestemming afgeleid naar de kust van Montenegro vanwaar ze naar Italië worden verscheept om er de smokkelmarkten te bevoorraden. Een officieel bezoek aan Rome kan voor problemen zorgen, want in Italië loopt een onderzoek tegen Djukanovic. In 2000 verklaarde de toenmalige Italiaanse minister van Financiën Ottaviano Del Turco dat Djukanovic samenspande met de Italiaanse maffiabaas Francesco Prudentino. Dat werd in Podgorica, hoofdstad van Montenegro, afgedaan als onderdeel van een campagne vanuit Belgrado om Montenegro te destabiliseren. Maar DjukanovicÆ naam kwam in Bari wel degelijk op de lijst van personen verdacht van maffiabanden.
Democraat
Het is trouwens geen enkel geheim dat Djukanovic, die zijn carrière startte onder de hoge bescherming van Slobodan Milosevic, rijk is geworden door smokkel allerhande. Een kleine groep mensen, samen een twintigtal clans van vooral vrienden van Djukanovic, zijn in ijltempo schatrijk geworden. Met zijn fortuin bouwde hij een goedgetrainde en goedbetaalde eigen militie op.
Toen Djukanovic aanvoelde dat Milosevic een verloren kaart was, werd hij plotseling de kampioen van de democratie, van aansluiting bij NAVO en EU. Er was ook een ander motief voor zijn streven naar onafhankelijkheid. Zoals in de andere gewezen republieken van Joegoslavië was zelfstandigheid een gunstige voorwaarde om privatiseringen ten eigen bate door te voeren.
Onder Djukanovic werd bijna de volledige economie van Montenegro geprivatiseerd, maar dan wel onder vrienden. Toen begin 2004 in het kuststadje Budva het hotel Avala te koop werd gesteld, ging dat voor 3,2 miljoen euro û minder dan de helft van de geschatte waarde û naar een Britse maatschappij. Achteraf bleek dat er geknoeid was bij de verkoop; toevallig was de vertegenwoordigster van die Britse maatschappij Ana Kolarevic, zuster van premier Djukanovicà
Offshore
Djukanovic zorgde er ook voor dat Montenegro met zijn financiële openheid (sic) al een beetje Monaco is. Montenegro is in alle opzichten een offshore paradijs. Wie maakt daarvan gebruik? Volgens een recent rapport van het State Department in Washington overwegend Russische en Italiaanse maffiabazen. Minstens de helft van alle grote bouwprojecten in Servië-Montenegro zijn witwasbeleggingen van die maffiabazen, vooral dan in Montenegro met zijn offshore faciliteiten, aldus Washington. Talrijke luxehotels en toeristische complexen zijn investeringen van Russische maffiabazen en hun vrienden, die het beste cliënteel uitmaken van het kuststadje Budva.
Kortom, de onafhankelijkheid van Montenegro is een goede zaak voor de lokale nieuwe rijken, Italiaanse, Russische en andere maffiabazen. Het ontstaan van die nieuwe staat heeft weinig te maken met de drang van een volk naar zelfbeschikking, wel met de drang van zijn leiders naar zelfverrijking.
(Uitpers, nr. 76, 7de jg, juni 2006)