De rebellen van ‘Al Arakatul Islamiir’ – bekend als Abu Sayyaf – hebben met hun gijzelingsacties de Filipijnse eilanden Mindanao en Jolo onder mondiale aandacht gebracht. Nochtans is dit gebied in het zuiden van de Filipijnen al dertig jaar het toneel van guerrillaoorlogen gevoerd door islamitische en communistische bewegingen, maar daar had de wereld minder aandacht voor.
In het zuiden van de Filipijnse archipel leeft een vierde van de 75 miljoen inwoners. Ongeveer dertig procent, bijna zes miljoen inwoners, zijn moslims. Zij worden meestal aangeduid met een door henzelf gebruikte verzamelterm, Moro’s. Tot een eeuw geleden vormden zij in dit gebied veruit de meerderheid. Maar onder het Amerikaans kolonialisme, vanaf 1898, waren er grote migratiestromen van inwoners uit het midden van de Filipijnen naar het zuiden waar ze op plantages gemakkelijker werk vonden.
De interne migranten waren in grote meerderheid katholiek en werden weldra een meerderheid in het oosten van Mindanao. In het westelijk deel bleven de moslims sterk in de meerderheid. Maar ook daar werden de Moro-boeren vaak door katholieke grondbezitters van hun grond beroofd.
De vorming van een ‘Filipijnse natie’ in de 20ste eeuw was geen eenvoudige zaak, met duizenden eilanden, honderden talen en etnieën. De gemeenschappelijke elementen werden uiteraard sterk beklemtoond: de erfenis van het Spaans kolonialisme, met als voornaamste erfgoed het katholicisme. Het betekende meteen dat de Moro’s in dat proces van natievorming werden gemarginaliseerd, zij konden geen echte Filipino’s zijn.
In die marginaliteit vormden de diverse, een twaalftal, moslimvolkeren met elk hun eigen taal (talen), daarom nog geen hechte gemeenschap, kon (en kan) niet echt worden gesproken van een Moro-volk. Bovendien werden talrijke moslimgemeenschappen gedomineerd door een feodale elite, zoals de "Panglima", de afstammelingen van de laatste sultan van Jolo. De Amerikanen voerden in 1910 een landhervorming door die aan de meeste moslimboeren voorbijging, zij wisten zelfs niet dat ze konden laten registreren welke gronden ze bewerkten. Daardoor konden de feodalen hun gronden inpalmen. Op Jolo moeten de boeren nog altijd tot een derde van hun oogsten aan die feodale heren afstaan.
Wingewest van multinationals
Mindanao werd na de tweede wereldoorlog een wingewest van multinationals – Japanse, Amerikaanse, Duitse – die er op grote schaal hout en mineralen kwamen ontginnen. Onder het bewind van Ferdinand Marcos (1964-1986) kwamen daar ook nog diens cronies bij die met hun monopolies voor kopra, bananen en dergelijke immense fortuinen opbouwden. Met aan de top Eduardo Cojuangco die nu alweer, onder president Joseph Estrada, de rijkste en machtigste man van de Filipijnen is.
De marginalisatie van de Moro’s als "onechte Filipino’s" en de uitbuiting, maakten van het zuiden een uitgelezen terrein voor de guerrillabewegingen. De maoïstische CPP (communistische partij) richtte in 1968 het NPA (Nieuwe Volksleger) op, dat in grote delen van Mindanao enorme aanhang kreeg. Ook in de steden: de volkswijken van Davao werden nagenoeg door het NDF (Nationaal Democratisch Front, gedomineerd door de CPP) bestuurd.
In 1969 richtten Nur Misuari en andere moslimleiders het MNLF, Moro Nationaal Bevrijdingsfront, op dat van 1972 tot 1975 in grote delen van Mindanao en kleinere zuidelijke eilanden slag leverde tegen Marcos’ troepen. In 1976 werd in Tripoli een verdrag gesloten dat de moslimgebieden autonomie moest geven, maar in de praktijk kwam daar niets van terecht. De leiding rond Nur Misuari stelde zich voor een fractie in het front veel te gematigd op, wat in 1984 leidde tot de stichting van het MILF, Moro Islamitisch Bevrijdingsfront, geleid door Salamat Hashim. Dat MILF is nu, ook nog na de jongste militaire tegenslagen, de grootste guerrillabeweging van Zuidoost-Azië.
Nur Misuari van het MNLF sloot in 1996 een nieuw akkoord met toenmalig president Fidel Ramos, ten tijde van Marcos chef van de strijdkrachten, waarbij hij de chef werd van een autonoom zuidelijk gebied waarin een meerderheid van niet-moslims. Dat heeft de tegenstellingen tussen moslims en katholieken nog verder aangewakkerd. Talrijke grootgrondbezitters en bedrijven houden er in dit gebied eigen milities op na die op hun manier de orde handhaven.
Het MILF heeft het akkoord van 1996 niet geslikt. De autonomie van Misuari heeft niets opgeleverd, de zuidelijke provincies zijn de armste van het land, op de archipel van Sulu (ten zuidwesten van Mindanao met bijna uitsluitend moslimbevolking) ligt het gemiddeld inkomen per hoofd zes keer lager dan het nationaal gemiddelde. Hier is de laagste levensverwachting en de hoogste graad van analfabetisme.
Maar de tegenstellingen tussen MNLF en MILF gaan niet alleen daar over. Misuari is een etnische Samal, zijn beweging staat zeer sterk in de provincie Lanao del Sur. Hashim en zijn medestanders komen vooral uit Maguindanao maar zijn erin geslaagd door te breken in andere regio’s waar het soms honderdduizenden mensen op de been kan brengen.
De “Afghanen”
De inplanting van Abu Sayyaf is veel recenter en beperkter. Die beweging vindt haar wortels bij de "Afghanen", de ‘internationale brigades van de islam’ die in Afghanistan vochten. Ze werden er uit anticommunistische overwegingen opgeleid en gefinancierd door Pakistaanse en Amerikaanse (nauwelijks) geheime diensten. Met die opleiding zijn ze ook elders aan het werk gegaan, onder meer in New York waar ze achter de aanslag van 1994 op het WTC zaten. Op de Filipijnen concentreren ze zich op het allerarmste en meest islamitische gebied, de Sulu-archipel met Jolo waar ze het gemakkelijkst rekruten vinden. De opbrengsten van de gijzelingsacties zullen wel zoals in de media gemeld ook voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt, maar gaan toch hoofdzakelijk naar soldij voor nieuwe rekruten en de aankoop van wapens, voertuigen en de installatie van een sterke radiozender.
De onafhankelijkheid van Oost-Timor, nochtans een katholiek gebied dat zich afscheidde van het islamitische Indonesië, is voor veel Moro’s een aansporing, een bewijs dat staten met een zwakke nationale identiteit als de Filipijnen en Indonesië niet voor eens en voor altijd onaantastbare grenzen hebben.
Maar er is in het zuiden van de Filipijnen niet alleen de strijd van de moslimgroepen, het NPA blijft ondanks zijn verzwakking nog altijd actief in enkele gebieden van Mindanao, zowel in islamitische als overwegend katholieke gebieden. De verzwakking van NPA, NDF en CPP heeft onder meer te maken met het mao-stalinistisch karakter van de CPP dat geen interne discussie toeliet op een ogenblik dat er grote nood was aan een debat over de strategie, vooral na de val van de Marcos-dictatuur.
Uit de crisis zijn nieuwe groepen ontstaan, waaronder de ‘Revolutionaire Arbeiderspartij van de Filipijnen’ (RWP-P) die in het centrum van Mindanao een gebied controleert. Het offensief van de regeringstroepen en van paramilitaire groepen in het begin van de zomer op Mindanao, ging niet alleen tegen de basissen van het MILF, ook tegen die van het ‘Revolutionair Proletarisch Leger’ van bovengenoemde Revolutionaire Arbeiderspartij. Dat offensief kwam er op het ogenblik dat zowel die partij als het MILF besprekingen met de regering voerden en kort nadat leiders van de RWP-P president Estrada hadden ontmoet.
Het regime van Estrada is in meerdere opzichten een kopie van het Marcos-bewind. Een militair offensief komt in de plaats van de armoedebestrijding die Estrada in zijn campagne in 1998 beloofde en waarmee hij verscheidene linkse militanten wist te strikken. Het zijn niet die militanten die het nadien voor het zeggen kregen, wel de cronies uit Marcos’ tijd. Zij gaan, samen met de multinationals, ongehinderd voort met de uitbuiting. Daarbij hopen ze verder te kunnen rekenen op de collaboratie van een Moro-elite rond Nur Misuari en op een deel van de katholieke hiërarchie, die moslims en katholieken in het belang van die uitbuiters tegen elkaar uitspeelt.
(Uitpers, september 2000)