Onderstaande tekst is het nawoord geschreven bij het boek ‘Humanitaire interventies. Mensenrechten als excuus voor oorlog’ van Jean Bricmont. (EPO, 18,50 Euro. 244 blz.) Het boek komt er naar aanleiding van de vierde vredesconferentie onder de titel ‘Interventies: militair én humanitair?’ die doorgaat in De Markten (Brussel) op zaterdag 23 februari 2008. Jean Bricmont is een van de sprekers in het hoofddebat. (meer info: www.vrede.be)
Het boek van Jean Bricmont draagt een titel die de wenkbrauwen doet fronsen: humanitaire militaire interventie is een contradictie, zoiets als warmhartige wreedheid of verheffende onderwerping. Het humanitair harnas rond de militaire interventie heeft er voor gezorgd dat deze contradictie als een vanzelfsprekendheid het internationale politieke discours is binnengeslopen.
Nu is er weer het drama in Darfur. Het gewapend geweld in deze Soedanese regio voedt vandaag voor de zoveelste keer het debat over het recht – of zelfs de plicht – op militaire humanitaire interventies. Dit zogenaamde ius ad bellum, het aanhalen van humanitaire redenen om militair ingrijpen te rechtvaardigen, is niet nieuw. Leopold II gaf zelfs de koloniale verovering van Kongo een humanitair karakter door “(…) de vlag van de beschaving te planten op Centraal-Afrikaanse bodem en te strijden tegen de slavenhandel… Dat zijn onze humanitaire plichten”.
De gruwelijke oorlog om Biafra (1967 tot 1970) was het startschot voor de moderne versie van de humanitaire interventie. Bernard Kouchner – huidig minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk – richtte toen ‘Artsen zonder Grenzen’ op. Hij zou een hevig pleitbezorger worden van de stelling dat de soevereiniteit van naties niet kon gehandhaafd worden bij humanitaire crisissen. Desnoods moest het militair apparaat ter hulp worden geroepen om mensenlevens te redden, zo klonk het. Het Handvest van de Verenigde Naties staat het gebruik van geweld echter alleen toe in geval van zelfverdediging of na toestemming van de VN-Veiligheidsraad.
Het einde van de Koude Oorlog en het wegvallen van één van beide machtsblokken opende de deur voor een ‘Nieuwe Wereldorde’ onder Amerikaanse leiding. Het aantal interventies op zogenaamd humanitaire gronden nam drastisch toe: Iraaks Koerdistan, Somalië, Rwanda,…
Maar algemeen worden de NAVO-bombardementen op Joegoslavië en de daaraan gekoppelde militaire interventie in Kosovo van maart – juni 1999 gezien als het scharnierpunt in de discussie over ‘humanitaire’ interventies. Brits eerste minister Tony Blair had het toen over een “nieuwe morele kruistocht”. Zijn defensieminister George Robertson voegde eraan toe dat het VN Handvest dat de soevereiniteit van de naties verdedigt, moest overboord gegooid worden. Enkele maanden later werd hij secretaris-generaal van de NAVO.
Geïnspireerd door de crisis rond Kosovo, kondigde de NAVO een Nieuw Strategisch Concept af, waardoor het trans-Atlantische bondgenootschap voortaan ook buiten het NAVO-grondgebied kon opereren. Ook de Europese Unie heeft de jongste jaren veel werk gemaakt van een Europees Veiligheid- en Defensiebeleid dat in staat moet zijn om een hele reeks interventieopdrachten uit te voeren, van ontwapeningsacties tot vredeshandhaving. In december 2007 werd het Lissabon-verdrag ondertekend, het verdrag dat de Europese grondwet moet vervangen maar grotendeels dezelfde inhoud heeft. Hierin verbinden de lidstaten van de Europese Unie zich tot militarisering, bewapening en wereldwijde militaire interventie (art. 27-3). Daarbij hoort ook een efficiënte defensie-industrie die zich middels het Europees Defensieagentschap verzekerd heeft van een stevig politiek en financieel kader. Het Europees interventieleger moet ver buiten de Unie militair kunnen optreden ‘om crisissen te beheersen’. Niet onbelangrijk daarbij is dat de hele militaire EU politiek zich volgens de ontwerptekst inschrijft in de NAVO strategie (art.27-7).
Steeds vaker wordt de soevereiniteit van staten als basiselement van het internationaal recht in vraag gesteld. Het recht op militaire interventie is een feit geworden. Vandaag wil de NAVO de discussie verder verschuiven van ‘het recht op interventie’ naar ‘the responsibility to protect’. In het discours komt de nadruk volledig te liggen op de slachtoffers, maar de belangen van de interveniërende partij blijven buiten beeld.
Het interventiediscours heeft een hele reeks kwalijke neveneffecten en zorgt voor de militarisering van onze samenleving. Ten eerste worden politieke en veiligheidsproblemen in toenemende mate als militaire problemen gedefinieerd en niet als economische, ecologische of sociale wantoestanden. Ten tweede neemt de verstrengeling tussen een bepaalde politieke wereld, de defensie-industrie en het leger onrustwekkende proporties aan, zoals de aanwezigheid van militairen in de hoogste organen van de Europese Unie en de duidelijke greep van de defensie-industrie op het politieke beslissingsproces. Dit brengt ons ten derde, tot de uitbouw van militaire structuren, groeiende bewapening, stijgende defensie-uitgaven en de drainage van middelen voor wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling naar het militaire. Het zogenaamde militair-industrieel complex blijft zich verder ontplooien en krijgt de wereld steeds mee in zijn greep. Tenslotte is er het opzijzetten van de democratische spelregels in het ‘belang van onze veiligheid’, zoals de antiterrorismewetten, het aan banden leggen of manipuleren van de pers in oorlogstijd, de geringe parlementaire greep op de NAVO of het militaire Europa, het afschermen van de toegang tot informatie, etc…
Bovenal is er de hamvraag die Jean Bricmont in zijn boek Humanitair imperialisme stelt met een precisie en acribie als weinigen voor hem: wat klopt er van die plotse westerse ethische bevlogenheid, amper enkele decennia na een gruwelijke kolonisatieperiode? We maken ons geen illusies dat het Frans leger dat amper veertig jaar geleden lelijk huishield in Algerije nu plots omgetoverd zou zijn tot een humaan interventieleger. Idem dito voor wat betreft ons eigen Congo-verleden, dat van Portugal in Angola en Mozambique of nog recenter de VS in Vietnam en hun medeplichtigheid aan de wanpraktijken van Latijns-Amerikaanse dictaturen. We zwaaien nogal gemakkelijk met onze zogenaamde ‘superieure’ waarden van democratie en mensenrechten op het ogenblik dat met de zogenaamde ‘oorlog tegen de terreur’ martelpraktijken als een normale ondervragingstechniek worden beschouwd. Bij de ‘bevrijding’ van Irak en Afghanistan sneuvelden vele duizenden burgers onder westerse ‘humanitaire’ bommen.
Hoe geloofwaardig zijn ‘humanitaire’ interventies als diezelfde landen op grote schaal wapens exporteren, ook naar conflictregio’s en landen waar zware mensenrechtenschendingen plaatsvinden? Hoe humanitair zijn we als we vasthouden aan een catastrofale internationale handelspolitiek die armoede en miserie veroorzaakt voor honderden miljoenen mensen? Als uit studies blijkt dat er een duidelijk verband bestaat tussen schuldenlast en geweld, waarom dan niet meteen alle schulden op grote schaal kwijtschelden? Ons medeleven met de slachtoffers blijkt alvast niet uit de budgetten voor ontwikkelingssamenwerking die in de meeste Europese landen ondermaats zijn in vergelijking met wat in de jaren zestig en zeventig is beloofd.
Er zijn dus heel wat vragen te stellen bij de humanitaire verpakking die rond onze moderne legers wordt gewikkeld. Het valt op dat de discussie over humanitaire interventies en het gebruik van legitiem geweld bij zware mensenrechtenschendingen er komt op het ogenblik dat economische grootmachten (landen en bedrijven) bezig zijn aan een enorme mondialisering van hun activiteiten, gekoppeld aan groeiende energiebehoeften terwijl internationale financiële instellingen zoals het Internationaal Muntfonds (IMF) inbreken in de staatshuishouding van landen die krediet opnemen.
Oorlog en conflict komen niet uit de lucht vallen. Het gaat meestal om een gevolg van sociaal-economisch en ecologisch falen. Wereldvrede heeft dus te maken met het bestaan of het streven naar een rechtvaardige maatschappij in een leefbare wereld, waarin de bevolking op een democratische wijze participeert aan het beleid, ook het economische. Sociale rechtvaardigheid, ontwikkeling, milieu en veiligheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Werken aan wereldvrede vanuit een doordacht engagement is gebaseerd op een grondige analyse van de feiten. In plaats van de Amerikaanse of Europese politiek te proberen analyseren vanuit de woorden van Bush of Barroso, kunnen we beter proberen die woorden te analyseren op basis van een grondig begrip van de Amerikaanse en Europese belangen… Werken aan een duurzame vrede is een politiek maatschappelijke strijd. Ons vredeswerk hangt daarom onvermijdelijk samen met de strijd voor democratie, en voor sociale en economische rechten. Zo kan ons vredeswerk een maatschappelijke ordening en politiek mee helpen opbouwen die geen basis meer is voor gewapende conflicten, (structureel) geweld en uitbuiting.
We verdedigen een breed veiligheidsconcept dat wereldvrede ziet als een gevolg van sociale rechtvaardigheid, rechtvaardige handel en economische veiligheid, democratische participatie, een ecologisch verantwoorde consumptie- en productiewijze, een bewapeningsniveau dat herleid wordt naar een zo laag mogelijke invulling, in toepassing van een politiek van defensieve defensie.
(Uitpers, nr 94, 9de jg., februari 2008)