Op Valentijnsdag reed de Libanese miljardair, mediatycoon, bouwpromotor en ex-premier Rafik Hariri met zijn konvooi lijfwachten over de ‘Corniche’, de riante kustboulevard in Beiroet, waar de jetset zich thuis voelt in luxehotels en zaken doet via ultramoderne bankkantoren. Een meer dan driehonderd kilo zware bom bracht het konvooi tot stilstand. Hariri en negen van zijn begeleiders bleven op slag dood.
De aanslag werd opgeëist door een onbekende groepering die zich “Zege en Jihad in de landen van Groot-Syrië” noemt. De aanslag werd met grote perfectie, uiterst professioneel en met een gedetailleerde kennis van de verplaatsingen van doelwit Hariri uitgevoerd. Wereldwijd staken persagentschappen, televisiezenders en kranten een beschuldigende vinger op naar de” echte raddraaiers” van deze terreuractie: de Syrische geheime diensten
Damascus reageerde ogenblikkelijk. Buthaina Shaaban, de woordvoerster van minister van Buitenlandse Zaken Faroek as-Shara, verklaarde dat de Syrische regering absoluut geen uitstaans had met deze terreuractie. Twee dagen later schreef ze in een opiniestuk in de Engelstalige Libanese krant Daily Star dat “de springstoffen, die gebruikt werden bij de bomaanslag die aan Rafik Hariri het leven heeft gekost, direct in verband moeten worden gebracht met de verdwijning van vierduizend ton zware explosieven in Irak. Die springstof verdween uit Irak na de Amerikaanse bezetting. De Verenigde Staten hebben het grootste stilzwijgen bewaard over deze verdachte verdwijning.” En ze voegde er fijntjes aan toe dat “de plaats waar deze diefstal gebeurde was overgedragen aan een Israëlische eenheid, die met het Amerikaanse bezettingsleger samenwerkte en de explosieven later naar Israël heeft overgebracht.”
Complottheorie? Voor vele Arabieren blijft het een nationale sport. Toch zijn er vanaf het begin ernstige vragen gerezen over deze aanslag. Deze terreuractie was allesbehalve het werk van amateurs. In de eerste berichten over de aanslag werd gesteld dat Hariri was omgebracht door een autobom. De dag na de aanslag beriep de BBC zich op militaire experts in Libanon die erop wezen dat “dit een explosie was met zeer geavanceerde springstoffen en uiterst gesofisticeerde technologie”. Volgens hen was de bom onder het wegdek geplaatst in een mangat of een riool.
Robert Fisk, één van de meest ervaren westerse oorlogscorrespondenten, woont op loopafstand van de plaats van de aanslag. Hij was vrijwel onmiddellijk ter plekke. Voor hem was dit een zelden vertoonde terreuractie: moorddadig en uiterst precies. Fisk speurde eerst het luchtruim boven Beiroet af, waar Israëlische gevechtsvliegtuigen dagelijks uiterst intimiderende vluchten uitvoeren. Maar er was geen spoor van Israëlische jagers te zien. Eens op de plaats van de aanslag zag hij welke ravage er was aangericht. “De hele straat was veranderd in een stroom van bloed en modder.” “Een auto uit het gevolg van Hariri was tot op de derde verdieping van een hotelgebouw gekatapulteerd.” “Ik telde minstens 22 auto’s die in brand stonden.”
Syrië als hoofdverdachte
De veroordeling van het regime van president Bashar El Assad in Damascus was nagenoeg unisono. Het leek wel of de redacties van de internationale persagentschappen, kranten, radio- en televisiestations eensgezind hadden nagelaten één eenvoudige vraag te stellen: “Wie heeft er baat bij deze aanslag?” De Arabische nieuwszender Al Jazeera (die al geruime tijd onder vuur ligt – het Witte Huis en het Pentagon willen dat de zender vandaag nog, liever dan morgen, definitief zijn deuren sluit en zijn lastige journalisten afdankt) stelde deze voor de hand liggende vraag wel.
Al Jazeera legde ze voor aan Bushra al-Khalil, een Libanese advocate en mensenrechtenactiviste (1). Volgens al-Khalil was Hariri het mikpunt van deze aanslag. Het uiteindelijke doelwit was echter Damascus. “Als we nagaan hoe deze moordaanslag is uitgevoerd, merken we hoe gesofisticeerd er is te werk gegaan”, aldus de advocate. “Ik weet welke veiligheidsmaatregelen Hariri in acht nam en ik weet dat geen enkel lokaal systeem in staat was deze maatregelen te omzeilen. De vraag is dan: wie heeft er baat bij Hariri’s dood? Het antwoord is: de vijanden van Syrië. De moord op Hariri is een onderdeel van het plan om de Arabische regio in kleine, hulpeloze, sektarische staatjes te verdelen. Dit plan werd opgestart in Irak en het zal in de toekomst andere Arabische landen treffen.” “De aanslag tegen Hariri is bedoeld om Syrië te dwingen Libanon te verlaten voordat dit land zelf wordt aangevallen om de opdeling van de Arabische wereld verder te zetten.”
Complottheorie? Het probleem is dat in de hoogste regionen van het Amerikaanse en Israëlische establishment wel degelijk dergelijke theorieën op papier worden gezet.
“A clean break”
In 1996 publiceerde het ‘Institute for Advanced Strategic and Political Studies” een rapport met de titel “A Clean Break: A New Strategy for Securing the Realm”. Het rapport was opgesteld door de “Study Group on a New Israeli Strategy Toward 2000” in opdracht van de toenmalige Israëlische premier Benyamin Nethanyahu. De werkgroep bestond uit een aantal notoire haviken uit Amerikaanse neoconservatieve kringen. Twee onder hen, Robert Perle en Douglas Feith, zouden enkele jaren later onder George W. Bush hun intrede doen als veiligheidsadviseurs (2). In het rapport werden drie belangrijke doeleinden vooropgesteld voor de gezamenlijk strategie van de staat Israël en de Verenigde Staten: de omverwerping van Saddam Hoessein in Irak, beletten dat er een Palestijnse staat komt, na een verdrag dat is gebaseerd op het principe ‘land for peace’ en de vernietiging van het Syrische regime (letterlijk in de tekst: “weakening, containing and even rolling back of Syria”).
“Syrië daagt Israël uit van op het Libanese grondgebied,” stelde het rapport. ” “Een efficiënte aanpak, die op Amerikaanse sympathie kan rekenen, kan erin bestaan dat Israël het strategisch initiatief in handen neemt aan zijn noordelijke grens door de strijd aan te binden met Hezbollah, Syrië en Iran, de belangrijkste agenten van de agressie in Libanon.”
Volgens het rapport kan dit “door een slag toe te brengen aan de Syrische drughandel en smokkelinfrastructuur in Libanon; door precedenten te scheppen die aantonen dat het Syrische grondgebied niet immuun is voor aanvallen van Israëlische agenten, die vanuit Libanon opereren; door Syrische militaire doelwitten aan te vallen in Libanon en als dat niet voldoende is, doelwitten te treffen in Syrië zelf.”
“Onder Syrische voogdij,” zo stond in het rapport, “bloeit de Libanese drughandel welig. Syrische officieren ontvangen geld om de drughandelaren te beschermen. Het Syrische regime ondersteunt terroristische groepen operationeel en financieel in Libanon. De door Syrië gecontroleerde Bekaavallei in Libanon is voor het terrorisme wat Silicon Valley voor de computerindustrie is. De Bekaavallei is een van de belangrijkste distributiecentra, zo niet het belangrijkste productiecentrum van de ‘supernotes’, de vervalste dollarbiljetten die zo goed zijn nagemaakt, dat niemand ze kan ontdekken.”
En er stonden nog andere pertinente stellingen in het bewuste rapport. “Israël kan zijn strategische omgeving vorm geven, in samenwerking met Turkije en Jordanië, door het Syrische regime te verzwakken, in te dammen en zelfs omver te werpen. Deze inspanning moet eerst gericht worden op de omverwerping van Saddam Hoessein in Irak – een belangrijke strategische doelstelling voor Israël. Op die manier kunnen de Syrische regionale ambities worden verijdeld.”
Het rapport geeft ook volgende aanbevelingen om het Syrische regime aan banden te leggen: “de aandacht vestigen op de Syrische massavernietigingswapens” en “elementen van de Libanese oppositie gebruiken om de Syrische controle over Libanon te destabiliseren.”
Wie dergelijke ideeën aan het papier toevertrouwt, kan later bezwaarlijk komen klagen dat er in de Arabische wereld complottheorieën over de VS en Israël opduiken.
In het recente verleden heeft Israël duidelijk aangetoond dat het ongestraft (en met Amerikaanse sympathie) militaire acties kan ondernemen tegen Syrië en Libanon. Op 24 januari 2002 werd in Beiroet de auto van Elie Hobeika opgeblazen. Hobeika was één van de bloedigste warlords van de christelijke, falangistische milities tijdens de Libanese burgeroorlog. In september 1982 was zijn militie, die logistieke steun kreeg van het Israëlische leger, verantwoordelijk voor de slachtpartijen in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila. In ons land was er in die dagen heel wat beroering nadat er op basis van de genocidewet een klacht was ingediend tegen Ariel Sharon omwille van zijn rol in de moordpartijen in de Palestijnse vluchtelingenkampen in Beiroet in 1982 (Sharon was toen minister van Defensie en had de invasie van het Israëlische leger in Libanon geleid). Elie Hobeika was bereid te getuigen voor het Belgische gerecht. Enkele dagen later werd hij vermoord. De aanslag tegen Hobeika was uiterst professioneel en werd nooit opgehelderd. De Libanese en de Syrische regering beschuldigden de staat Israël ervan de hand te hebben gehad in de moord op Hobeika.
Op 5 december 2003 bombardeerde de Israëlische luchtmacht in de buurt van Damascus een vermeend trainingskamp van de Palestijnse verzetsbeweging ‘Islamitische Jihad’. Israël verklaarde dat de luchtaanval een vergeldingsactie was voor een zelfmoordaanslag op 4 oktober 2003 tegen het restaurant Maxim in Haïfa. VS-president George W. Bush steunde de Israëlische raid op Damascus. “Israël moet zich niet in zijn mogelijkheden beperkt voelen, wanneer het gaat om de verdediging van zijn vaderland,” aldus Bush. Zijn adviseur, Richard Perle, verklaarde aan de Washington Post dat de Israëlische aanval “het vredesproces bevordert”, waarbij hij niet uitsloot dat “de Verenigde Staten Syrië ooit zelf zullen aanvallen.”
Great Middle East
De verhoudingen tussen Damascus en Washington zijn nochtans niet altijd gespannen geweest. In 1991 was Syrië één van de achtentwintig landen die deel uitmaakten van de Amerikaanse coalitie tegen Saddam Hoessein. Het Syrische Baathregime liet zelden een kans onbenut om de grote rivaal in het buurland Irak te verzwakken. Het regime in Damascus streek zelfs een niet onbelangrijk dividend op voor zo veel meegaandheid. Een rechtstreeks gevolg van de Golfoorlog was het einde van de burgeroorlog in Libanon. Coalitiepartner Syrië kreeg in Libanon vrij spel om de laatste restanten van het verzet van de christelijke generaal Michel Aoun op te ruimen, het land te pacificeren en een Syrië-vriendelijke regering in het zadel te hijsen. Rafik Hariri werd de sleutelfiguur bij de wederopbouw van het verwoeste Libanon – onder Syrische voogdij. Hij werd beschouwd als een vriend van Syrië en slaagde erin om Libanon te stabiliseren. Zijn rol werd altijd bijzonder gewaardeerd in Washington en Parijs (de voormalige koloniale macht in Libanon).
Seymour Hersch, de bekende Amerikaanse onderzoeksjournalist, onthulde in The New Yorker (28 juli 2003) dat Damascus en Washington ook nog op andere terreinen goed met elkaar samenwerkten. Kort na de aanslagen van 11 september 2001 ontving de Amerikaanse regering honderden gedetailleerde dossiers over Al Qaeda, waarin cruciale informatie stond over de activiteiten van de radicale islamistische cellen in het Midden-Oosten en Europa en over hun geplande activiteiten. De dossiers kwamen niet van Israël of Saoedi-Arabië, maar van Syrië. Hersch citeerde een man van de CIA die benadrukte dat “de kwaliteit en de kwantiteit van de Syrische informatie de verwachtingen van de CIA overtroffen.” Herschs CIA-bron voegde er in één adem aan toe: “De Syriërs hebben er niettemin in ruil weinig voor teruggekregen”. En dat was een understatement. Het Syrische regime paste niet langer in het “Great Middle East” van Geroge W. Bush en zijn adviseurs, die tot de Israëlische lobby behoren. Een door de Verenigde Staten gecontroleerd protectoraat Irak en een volledig door Washington gedomineerde Midden-Oosten is pas mogelijk als het verzet van de Irakezen definitief wordt gebroken en als er in de regio geen nieuwe anti-Amerikaanse allianties ontstaan. De enige landen die voor dit anti-Amerikaans weerwerk zouden kunnen zorgen zijn Syrië en Iran. En dus zijn beide landen het doelwit. Ze zijn in het Amerikaanse diplomatieke jargon “schurkenstaten”.
Eind 2003 werden in de Verenigde Staten twee nieuwe wetten goedgekeurd: de Syria Accountability Act en de Lebanese Sovereignty Restoration Act. Voor de regering Bush een ware triomf: het Huis van Afgevaardigden keurde beide wetten goed met 398 stemmen tegen 4, de Senaat met 89 stemmen tegen 4. Syrië kon voortaan niet langer dual-use-goederen uit de VS importeren (goederen die ook een militaire bestemming kunnen krijgen), zo lang het zijn banden met de Palestijnse organisaties Hamas en Jihad niet verbreekt, de Libanese sjietische militie Hezbollah niet ontwapent en zijn naar schatting 15.000 troepen niet uit Libanon terugtrekt. President Bush kan op basis van deze wetten bovendien nog zwaardere sancties opleggen aan Damascus: een volledig Amerikaans exportverbod (behalve voedsel en medicijnen) en de bevriezing van de Syrische tegoeden in de Verenigde Staten.
De regering Bush kreeg inmiddels ook de steun van de Verenigde Naties in zijn anti-Syrische kruistocht. In september 2004 keurde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de door Washington (en Parijs) gesteunde resolutie 1559 goed. Daarin wordt Syrië aangemaand Hezbollah te ontwapenen, zijn troepen uit Libanon terug te trekken en vrije en democratische verkiezingen in Libanon te garanderen.
Na de aanslag tegen Rafik Hariri heeft Damascus aangekondigd dat het bereid is zijn troepen uit Libanon terug te trekken voor de verkiezingen van mei eerstkomend. Bij zijn charmebezoek aan Brussel kon VS-president George W. Bush – tijdens een diner op 21 februari met zijn Franse ambtgenoot Jacques Chirac – klinken op dit succes. Twee dagen later was Bush de gast van de Duitse kanselier Gerhard Schröder in Mainz. Tijdens een toespraak liet hij duidelijk verstaan dat een terugtrekking van de Syrische troepen voor hem onvoldoende is. “Ook de Syrische geheime diensten moeten Libanon verlaten.” Bush heeft meer dan één stok achter de deur.
Zwakke schakel Libanon
Opvallend in de berichtgeving over de aanslag op Hariri was de geringe aandacht voor de politieke verhoudingen in het nog steeds erg fragiele Libanon. Met het grootse gemak werd Rafik Hariri voorgesteld als een vijand van Syrië. Bij de wederopbouw van Libanon kreeg Hariri de steun van Syrië en genoot hij van de Syrische militaire aanwezigheid om het land ook politiek te stabiliseren. Hariri had tijdens de burgeroorlog fortuin gemaakt in Saoedi-Arabië (hij had naast de Libanese ook de Saoedische nationaliteit). Hij was de bouwmeester van één van de parels aan de Saoedische kroon. Zijn firma bouwde in een mum van de tijd de protserige stad Taïf. Bij zijn triomfantelijke terugkeer naar Libanon was Hariri miljardair en maakte hij van Beiroet een paradijs voor investeerders. Hariri was één van de belangrijkste aandeelhouders van Solidere, het consortium dat de Libanese hoofdstad heropbouwde. Hij verwierf in ijltempo de controle op tal van kranten, tv- en radiostations. De megalomanie waarmee hij Beiroet heropbouwde en elders in het land grote infrastructuurwerken liet uitvoeren was een bron van verrijking voor hem zelf en andere Libanese prominenten. Voor de Libanese staat werd het een aderlating. Libanon kijkt vandaag op tegen een schuld van 41 miljard dollar. Onder Hariri werd een loonstop afgekondigd, de prijzen werden losgelaten en de werkloosheid steeg naar recordhoogten (22,5% van de actieve bevolking heeft geen werk). Een en ander leidde tot spanningen tussen de clan van premier Hariri en staatspresident Emile Lahoud. Hariri was voorstander van een snelle privatisering van alle Libanese staatsbedrijven en openbare diensten. Lahoud daarentegen toonde zich beducht voor een verdere uitverkoop van het land, die alleen maar kon leiden tot ernstige sociale spanningen. De bijzonder scherpe politieke, economische en sociale crisis in Libanon is veel meer dan een tegenstelling tussen pro-Syrische en anti-Syrische krachten. En het blijft een hele klus voor elke waarnemer uit te maken wie het meest pro-Syrisch was in Libanon, Lahoud of Hariri. Met de moord op Hariri en de komende verkiezingen in mei dreigt de politieke crisis in het land nog te worden aangezwengeld. De tegenstellingen die in 1975 tot de burgeroorlog leidden, bestaan in 2005 nog steeds. De Libanezen merken vandaag hoe er nieuwe en vreemde allianties ontstaan. De begrafenis van Hariri op 16 februari groeide uit tot een massademonstratie voor de onafhankelijkheid van Libanon, voor de onverwijlde terugtrekking van de Syrische troepen en voor de oppositie. En die lijkt plotseling te bestaan uit een bondgenootschap van oude vijanden. “Als we zien wie in het recente verleden olie op het vuur heeft gegoten in Libanon,” zei advocate Bushra al-Khalil, “merken we vooral sektarische leiders op, pleitbezorgers van de sektarische verdeeldheid als Walid Jumblatt en Amin Gemayel, die tijdens de oorlog veel Libanezen hebben omgebracht, alleen maar omdat ze geen deel uitmaakten van hun sekte.”
Het kamp van de familie Gemayel en andere rechtse christelijke leiders deden in 1976 een beroep op de Syrische troepen, op een ogenblik dat ze door de links-nationalistische alliantie en hun Palestijnse bondgenoten in de pan dreigden te worden gehakt. De vader van Droezenleider Walid Joumblatt, Kamal Joumblatt, werd toen door de Syrische geheime diensten vermoord. Nadien werd Walid Joumblatt een bondgenoot van Syrië. De Libanezen zijn de aanwezigheid van de Syrische troepen hartgrondig beu. De vraag is of ze in mei, tijdens de verkiezingen, de dinosaurusssen van de Libanese politiek, de oude krijgsheren en militieleiders, die nu eens pro- dan weer anti-Syrisch zijn gebleken nog veel krediet willen geven.
Libanon blijft een uiterst zwakke schakel in de regio. Eén vonk kan het kruitvat opnieuw doen ontploffen.
(Uitpers, nr. 62, 6de jg., maart 2005)
(1) Bushra al-Khalil is één van de vele stoorzenders in het “Great Middle East”, zoals dat is uitgetekend door de Amerikaanse strategen. Deze Libanese advocate heeft haar diensten aangeboden aan het team van Arabische juristen, die toezien op de naleving van de Conventies van Genève in Irak en als verdedigers zullen optreden bij de nakende processen tegen Saddam Hoessein, Tarek Aziz en andere bekende leden van het Iraakse Baathregime, die door de VS-troepen zijn gevangengenomen.
(2) ‘A Clean Break’ werd geschreven door Richard Perle, Robert Loewenberg, James Colbert, Charles Fairbanks Jr., Douglas Feith, David Wurmser en Meyrav Wurmser.