Rik Pinxten, Mensen, een inleiding in de culturele antropologie, Lannoo Campus, 2009, 296 blz. ISBN 9789020985740
De lectuur van ‘Mensen’ kan op verschillende manieren gebeuren. Als handboek om letterlijk bestudeerd te worden, dus om kennis op een bepaald terrein te verwerven. Maar er is meer. ‘Mensen’ is ook een handboek dat uitnodigt om ‘gelezen’ te worden door geïnteresseerde activisten uit het middenveld, die in dit helder geformuleerd boek boeiende achtergronden en stevige standpunten zullen aantreffen die hen verder kunnen in hun zoektocht naar gelijkenis-in-het-verschil en verschil-in-de-gelijkenis .
Rik Pinxten is filosoof van vorming en antropoloog van ‘roeping’, zoals hij zichzelf omschrijft op de flap van zijn laatste boek. De auteur heeft al in eerdere geschriften bewezen dat het reflexieve van de filosoof en de gedrevenheid van de etnograaf bij hem in een geslaagde combinatie aanwezig zijn. Als antropoloog ben je voortdurend op zoek naar gelijkenissen en verschillen tussen mensen. Eugeen Roosens formuleerde het zo: “De gelijkenis-in-het-verschil is even reëel als het verschil-in-de-gelijkenis. Beide zijn even oud als de mensheid.”
Pinxten zal deze uitspraak zeker kunnen onderschrijven, want al in de eerste zin van zijn voorwoord benadrukt hij dat hij de mens in zijn diversiteit en tegelijk in zijn eenheid wil tonen. Onderzoekster Katrien De Graeve zegt het zeer mooi in haar bijdrage over adoptieculturen: “In die slingerbeweging tussen ‘gelijk’ en ‘verschillend’ bouwen adoptiefamilies een identiteit.” (p. 45)
Particularisme, wat mensen onderscheidt van elkaar, en universalisme, wat mensen met elkaar verbindt, vormen het ambitieuze onderzoeksterrein van de antropoloog. Het samengaan tussen de eenheid van de mensheid (“we zijn duidelijk één biologische soort, die dezelfde zintuigen heeft, dezelfde gevoelens van liefde, vreugde en verdriet deelt, op dezelfde manier de absurditeit van leven en dood ontmoet en op dezelfde manier eet, vrijt en ademt”) en de diversiteit in culturele vormen is wat Pinxten bezighoudt.
De opbouw van dit boek is dan ook volgens de hoofdactiviteiten die mensen doen: zichzelf voortplanten, samenleven, opvoeden, denken, werken en creatief bezig zijn. ‘Mensen’ bestaat uit vier grote delen die dan nog verder worden opgedeeld in hoofdstukken: eerst filosofische en methodologische afspraken, gevolgd door ‘van biologisch tot sociaal-cultureel wezen’, ‘van bepaald tot scheppend wezen’ en ‘van scheppende tot intermediair wezen’. Het boek is opgesteld als een studieboek met na elk hoofdstuk een korte samenvatting, een korte bibliografie, een aantal kernwoorden en een relevant internetadres. Na een aantal hoofdstukken volgt er ook nog een kort stukje over een veldervaring van één van Pinxtens medewerkers.
‘Mensen’ gaat niet over de studie van ‘de mens’, maar over ‘de mensheid’ waardoor Pinxten aangeeft dat het in de eerste plaats over een verzameling gaat van verschillende elementen, die alleen maar op een vergelijkende manier kan worden bestudeerd. Vandaar het belang van wat hij een comparatief bewustzijn noemt. Dat betekent dat alle fenomenen niet als losstaande gegevens optreden, maar in hun veel-lagige context moeten bekeken worden. Zo schrijft hij ter illustratie dat de ‘hoofddoek’ bij islamitische vrouwen een uiting van ‘hun cultuur’ zou zijn, fout is. Waarom? Omdat het niet verklaart waarom hoofddoeken toenemen in de stadscontext of waarom er zoveel verschillende modes in hoofddoekgedrag in het huidige Iran zijn.
Pinxten geeft zeker geen droge opsomming van de geschiedenis van de antropologie. Hij beschrijft wat er gebeurd is op dit terrein, maar hij laat ook ruimte voor nieuwe invalshoeken. Hij stelt zich onder meer kritisch op tegen reductionisme, maar aan de andere kant verwijst hij ook graag naar recente pogingen om kritisch en interdisciplinair grote theorieën te ontwikkelen, die het organische en het superorganische in één groot verklaringsvoorstel betrekken. Hij wijst bijvoorbeeld naar de interdisciplinaire aanpak tussen hersenstudies en de organisatietheorie, een domein dat bij sociologie en politieke wetenschappen behoort.
Pinxten verzet zich ook tegen wat hij de kinderziekte van het monocausale denken noemt, dat complexe fenomenen wil terugvoeren tot één alles bepalende oorzaak.
Op het terrein van de economische antropologie voelt hij zich aangetrokken door de substantivistische theorie eerder dan door de formalistische school of de marxistische theorie. Hij laat zich inspireren door het werk van K. Polanyi en Marshall Sahlins (‘Stone age economics’). Zij gaan ervan uit dat een markteconomie slechts één vorm van institutionalisering is. Daardoor komen zij tot een heel andere inschatting van zogenaamde primitieve overlevingssystemen waarin reciprociteit heel centraal staat. Sahlins besluit zelfs dat vanuit die optiek jagers en plukkers de eerste overvloedmaatschappijen zijn.
In een hoofdstuk ‘Mensen evolueren in de tijd’ verwijst Pinxten ook met instemming naar onder meer het werk van de Palestijnse literatuuronderzoeker Edward Said (‘Orientalisme’), de kritische marxist Eric Wolf (‘Europe and the people without history’) en de Afrika-onderzoeker Johannes Fabian, die elk op hun manier hebben gereageerd op het Frans structuralisme van figuren als Lévi-Strauss, dat hij eerder als koloniaal dan als wetenschappelijk bestempeld. Door die structuralistische benadering is volgens Pinxten het beeld van de cyclische, a-historische cultuur van de niet-westerling langdurig in stand gehouden.
In het hoofdstuk ‘Mensen creëren individuen, groepen en samenlevingen’ heeft Pinxten het over één van zijn dada’s, met name de stadscontext en het intercultureel vaardig worden. In een context waarbij zestig procent van de wereldbevolking in een verstedelijkte omgeving leeft, komt de stadsantropoloog steeds meer op de voorgrond. Precies in die stadscontext is het ontwikkelen van interculturele vaardigheden zeer belangrijk voor Pinxten. De mens moet leren om met religieuze en culturele verschillen om te gaan als strategie om met verschillen in de stadscontext te kunnen leven: leren over de ander, en leren om met de ander om te gaan. In dat verband benadrukt Pinxten ook het belang van ‘inburgering’ maar dan wel voor iedereen. “Inburgering zou moeten betekenen dat men alle burgers (dus ook autochtonen) en liefst samen praktisch leert omgaan met het aangenaam een goed leefbaar houden van de publieke ruimte: een schone straat is goed voor iedereen en is een gemeenschappelijk belang. Zo ook een intercultureel opgevoede burger, die weet hoe hij of zij met verschillen kan omgaan. Niet het gelijkmaken van iedereen aan mijn waarden, maar wel het leren herkennen en erkennen van verschillen en dan tot een onderhandelde praktische afspraak komen om die verschillen waar noodzakelijk te overwinnen, en waar dat kan te respecteren.” (p. 139)
Vooral de culturele antropoloog heeft een bijzonder vette kluif aan deze vormen van hybridisering: “De agenda van de traditionele antropologie wordt volledig omgegooid: niet langer bestuderen we quasi geïsoleerde culturele gemeenschappen, maar wel gemengde populaties die met verschil leren samenleven.” (p. 139)
In een van de laatste hoofdstukken snijdt Pinxten het thema van de transnationale netwerken, kosmopolitisme en kosmopolitiek aan. Voor hem is die laatste term de zoektocht naar een nieuw evenwicht tussen wereldwijd en particulier, tussen kosmopolitisme en particuliere identiteit. Als antropoloog waarschuwt hij voor de westerse neiging om het eigen kosmopolitisch discours als normatief universeel te beschouwen. Dat gevaar voor een normatief universalisme geldt niet alleen voor het verlichtingsdenken en de daaruit voortvloeiende Verklaring van de Rechten van de Mens, maar ook voor de ‘boekgodsdiensten’. “De islamitische, de christelijke en de profane versies van kosmopolitisme zitten in dezelfde lijn: wat ofwel geopenbaard is als waarheid en norm in een particuliere geloofstraditie (in de godsdiensten) of door de rede gevonden wordt als waarheid en norm in een denktraditie kan volgens die universalistische mentaliteit ook gelden voor de hele mensheid.” (p. 272)
‘Mensen’ is geen zuiver theoretisch handboek, maar het werk van een antropoloog die via de rijke ervaringen van zichzelf en zijn medewerkers met de twee voeten ‘in het veld’ staat. De formule van ‘Uit het leven’ werkt uitstekend. Er zijn naar mijn smaak zelfs enkele pareltjes bij. Zo was ik zeer onder de indruk van de bijdrage van An Van Dienderen die in ‘Japanse verbeelding van Vlaanderen’ het verhaal van Nello en Patrasche vertelt dat als boek onder de titel ‘The dog of Flanders’ verschijnt. In een zeer doorleefde bijdrage ‘Uit het veld treden, over antropologie en peterschappen’ heeft Koen De Munter die gespecialiseerd is in de Aymaracultuur van Bolivia het over de grote verantwoordelijkheid die je als antropoloog die geen veldwerk meer doet, blijft dragen ten opzichte van al de mensen die hij achterlaat. “Hoe ga je je ‘verantwoordelijkheid’ kunnen blijven opnemen naar al die mensen toe die je zoveel gaven, dankzij welke je veel kon leren, en met wie je natuurlijk liefst van al in contact zou blijven omdat je zoveel mee hebt gedeeld; omdat je er een stuk een ander iemand door geworden bent?” (p. 276) Als afsluiter komt Ghislain Verstraete aan het woord, die zich “een onwetende meester tussen havenarbeiders” noemt. Zijn ‘veldwerk’ doet hij in het bedrijfsleven: bij Volvo in Gent en in dit stuk bij de havenarbeiders van Zeebrugge. Als antropoloog en als ‘onwetende opleider’ vertrekt hij van het adagio: alle intelligentie is gelijk!
Misschien beantwoordt Ghislain Verstraete nog wel het meest aan het profiel van de academische activist, zoals een andere Gentse antropoloog Karel Arnaut zich noemde tijdens de laatste Paul Verbraeken-lezing. Ook Rik Pinxten beperkt zijn optreden niet tot het academische terrein en steekt vaak zijn nek uit in moeilijke maatschappelijke hot items. Intellectuelen die hun handen durven vuil maken zijn schaars gezaaid. In die zin is ‘Mensen’ meer dan een klassiek handboek over antropologie. De lectuur van ‘Mensen’ kan op verschillende manieren gebeuren. Als handboek om letterlijk bestudeerd te worden, om kennis op een bepaald terrein te verwerven. Maar er is meer. ‘Mensen’ is ook een handboek dat uitnodigt om ‘gelezen’ te worden door geïnteresseerde activisten uit het middenveld, die in dit helder geformuleerd boek boeiende achtergronden en stevige standpunten zullen aantreffen die hen verder kunnen in hun zoektocht naar gelijkenis-in-het-verschil en verschil-in-de-gelijkenis .
(Uitpers nr. 125, 12de jg., november 2010)
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link: http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=912013&refsource=uitpers