Politieke en culturele poot
Het Masereelfonds bestaat 50 jaar en dat wordt in de verf gezet met een meer dan 1kg wegende kanjer van 400 bladzijden waarvoor – ik heb het zorgvuldig uitgeteld – 81 auteurs, historici, filosofen cartoonisten, beeldende kunstenaars en theatermakers hun beste beentje hebben voorgezet om in zeven hoofdstukken (50 jaar een tegengeluid, Gangmaker van nieuwe initiatieven, Vijftig jaar engagement en activisme, Lokale verankering, Masereel, een blijvende inspiratiebron, Verbeeld de toekomst, Verbeeld de toekomst, in kunst) de vele facetten van het sociocultureel fonds te belichten. Die veelheid kan onmogelijkheid tot uiting komen in een recensie en daarom ga ik bij deze mijn boekje te buiten als recensent en kies ik voor een zeer persoonlijke ‘wandeling’ door de teksten en probeer ik daarin enkele grote richtingen te volgen, aangevuld met eigen inzichten, waaraan 50 jaar werking van het Masereelfonds zou kunnen worden opgehangen.
De fondsactiviteiten steunen op een politieke en een culturele poot en die twee sectoren kunnen wel onderscheiden maar niet gescheiden worden van elkaar. Dat is volledig conform aan de basisfilosofie die elke houtsnede van Frans Masereel uitstraalt waarin het artistieke het politieke karakter van een afbeelding – of omgekeerd – uitstraalt. Dat politiserende karakter moet zeer ruim opgevat worden en zit vervat in de ontstaansperiode van het Masereelfonds.
De kanteljaren 1970-1971
Het is zeker niet toevallig dat in 1971 het fonds werd opgericht. There was something in the air. Le fond de l’air est rouge, een politieke documentaire van kineast Chris Marker, brengt dat goed in beeld. En rood is troef! De tijdgeest zat mee en daarom trek ik hier even het maatschappelijk plaatje van toen open. De sfeer van mei ’68 – ‘L’imagination prend le pouvoir!’ ‘Soyez réalistes, demandez l’impossible’,sous les pavés il ya la plage, etc.– was met enige vertraging vanuit de Parijse straten doorgedrongen in de Nederlandstalige Belgische lucht.
1970 en 1971 waren bij ons kanteljaren voor de contestatiebeweging die in alle bovenbouwgeledingen van de maatschappij druppelsgewijze begon door te dringen: in het onderwijs, maar ook in het vormingswerk, de gehandicaptenzorg, het jeugdwerk, de pers- en toneelwereld, de ontwikkelingssamenwerking en – zeker niet te vergeten – ook in de Kerk die sinds 1965 door Vaticanum II en de bevrijdingstheologie behoorlijk door elkaar geschud werd. Uitgetreden progressieve priesters, vaak ook buitengesmeten in het katholiek onderwijs, begonnen met de groep en het tijdschrift ‘Exodus’. In 1970 werd de Antwerpse Volkshogeschool Elcker-Ik opgericht door de priesters Flor Fischer en Hugo Ongena, in Zonhoven begon Jef Ulburghs met Wereldscholen, in Antwerpen begon Hugo Van Hoecke, ook een uitgetreden priester, met SAGO en het Boliviacentrum en in dezelfde stad ging de eerste wereldwinkel open met als gewetensbezwaarde onder meer de jonge journalist Hugo Gijsels. In 1970 begonnen progressieve leerkrachten met AKO (Aktiegroep Kritisch Onderwijs) die in mei van dat jaar de distributie deden van het verboden ‘Rode boekje voor scholieren.’ Ook de Antwerpse boekhandel ‘De Groene Waterman’ bestond toen al, maar die werd nog gerund door de Nederlander Jef Sprankenis, die in zijn winkel ruim aandacht schonk aan het anarchistisch gedachtegoed. Einde van dat jaar rolde het eerste nummer van het progressieve weekblad ‘Vrijdag’ met onder andere journalisten Paul Goossens en Walter De Bock van de pers. Het is ook in dat jaar dat het maoïstische Alle Macht aan de Arbeiders (AMADA) ontstond en in 1971 begon de trotskistische Revolutionaire Arbeidersliga (RAL) activiteiten te ontplooien. In ‘70 startte ook de toneelgroep ‘Het Trojaanse Paard’ met regisseur Marianne Van Kerckhoven met optredens in de Antwerpse Kingkong, het politiek-culturele centrum waar ook filmmaker Robbe De Herdt meer dan thuis was. ‘Het Trojaanse Paard’ brachten wat toen vormingstheater of politiek theater heette. Hun eerste stuk Het Trojaanse Paard of de stuitbare opkomst van Victor De Brusseleire nam politicus Paul Vanden Boeynants op de korrel. Een jaar later begonnen Vuile Mong en zijn vieze gasten in Veurne met een reizend gezelschap. En in 1972 ging de Internationale Nieuwe Scène op tournee met Mistero Buffo.
In Nederlandstalig België was 1970 ook voor de zogenaamde tweede emancipatiegolf van de vrouwenbeweging een belangrijk jaar. ‘Eindelijk wordt de vrouw losgekoppeld van de konijnen’, schreef Joke Kool-Smit al in 1967 over de introductie van de anticonceptiepil. Het werd een van de meest geciteerde zinnen uit haar ‘Het onbehagen van de vrouw’ dat nadien gevolgd werd door ‘De vrouw als eunuch’ (1970) van Germaine Greer en ‘De schaamte voorbij’ (1976) van Anja Meulenbelt. In 1972 werd het Vrouwenoverlegkomitee (VOK) opgericht en op 11 november van dat jaar werd op de eerste vrouwendag Het rode boekje van de vrouw(en) gelanceerd.
Van (Euro)communisme naar Gramscianisme
De klassieke linkerzijde waaronder de KPB, kwam onder druk te staan van al dat meestal jonge geweld en dat leidde in 1971 tot de oprichting van IMAVO. Dat Instituut voor Marxistische Vorming werd belast met de vorming van kaderleden van de KP. In datzelfde jaar werd dan ook het Masereelfonds opgericht door Jef Turf en enkele bekende KP-leden waaronder de Brugse dichter en activist Mark Braet die contact opnam met Frans Masereel om zijn naam te mogen gebruiken voor het nieuwe socioculturele fonds. Je zou dus kunnen zeggen dat het Masereelfonds het culturele luik werd van de communistische partij. Het is dus zeker niet toevallig dat de uitstekende historicus en KP’er Leo Michielsen – ik heb nog de eer gehad om van hem les te krijgen als leerling in het Koninklijk Atheneum van Antwerpen – de eerste voorzitter werd van het fonds. De KPB verkeerde toen in een transitiefase. Dat het beginnende Masereelfonds een eurocommunistisch broeinest was dat een vernieuwingsoperatie binnen de KPB voorstond, wordt zeer helder beschreven door de historicus Jelle Versieren, nu hoofdredacteur van het ledenblad Aktief. Er werd afstand genomen van het Moskou-communistische denken en er werd aansluiting gezocht bij de denkwereld van de Italiaanse dissidente marxistische denker Antonio Gramsci die een niet-dogmatisch en niet-centralistisch radicaal socialisme voorstond. Hij werd een belangrijke inspiratiebron voor het Masereelfonds en de ontsluiting van zijn werk binnen het Nederlandstalig gebied is zonder meer een van de grote verdiensten van het fonds; een taak die onder de voorzitters Antoon Roosens en Ludo Abicht werd verder gezet en die tot op vandaag tot de core business van het fonds behoort. Inderdaad, zoals Gramsci politiek ook in de zeer brede zin benaderde, veel meer dan de werking van een centralistisch politiek apparaat, wilde ook het Masereelfonds een open huis zijn, bottom up en horizontaal werkend, waarin een goed onderbouwd tegengeluid zich kon ontwikkelen. In tegenstelling tot wat Mao ooit zei, komt politieke macht volgens Gramsci niet uit de loop van een geweer. De macht veroveren gaat niet over een snelle bewegingsoorlog maar over een langzame stellingenoorlog en dat vergt veelvuldige en volgehouden inspanningen om veranderingen te weeg te brengen in de bovenbouw, in de denkwereld van mensen. De belangrijkste pijler waarop politieke macht steunt, is de actieve instemming van de bevolking met de heersende orde. Die instemming duidt Gramsci aan met het begrip hegemonie. Die ‘stellingen’, die vanzelfsprekendheden, dat wat als ‘normaal’ wordt beschouwd, moeten doorbroken worden. Gramsciaans is nu om het ondenkbare denkbaar en aanvaardbaar te maken. Dat vergt een zeer lange battle of hearts and minds in de civiele sfeer en daar is het Masereelfonds nu al vijftig jaar mee bezig. Dat blijkt uit elke bladzijde van dit boek.
Rechts gramscianisme
Terloops gezegd en als excursie geformuleerd: het neoliberalisme dat nu dominant aanwezig is in the hearts and minds heeft van Gramsci ook heel wat geleerd maar heeft van dat denken een rechtse versie gemaakt. Zo ontstond in de jaren vijftig de royaal gesponsorde denktank Mont Pelerin Society in Zwitserland en later de Manhattan Institute for Policy research en het Atlas Network dat samen met de Chicago School de neoliberale ideeën van Karl Popper, Ludwig von Mises, Friedrich von Hayek en Milton Friedman, ooit nog Nobelprijswinnaar economie, als onbetwistbare economische ‘wetenschap’ verspreidden.
In 1947 al schreef Friedrich von Hayek aan filosoof Karl Popper volgende interessante mededeling: ‘Onze inspanning verschilt van andere politieke taken in die zin dat ze in grote mate een lange termijninspanning moet zijn, die zich niet zozeer bezighoudt met wat onmiddellijk realiseerbaar is, maar wel met ideeën die weer dominant moeten worden als we de gevaren willen omzeilen die momenteel de individuele vrijheden bedreigen.’ (1) Dat is pure Gramsci-taal. Lange termijninspanningen om andere ideeën, in welke richting die ook mogen gaan, als gemeengoed te laten doorsijpelen zullen dus noodzakelijk zijn. Daarom moeten nieuwe, linkse denktanks worden opgericht, omgekeerde Mont Pelerin Societies als het ware. Thomas Decreus en Christophe Callewaert schrijven in ‘Dit is morgen’: ‘Nieuwe internationales dus, in combinatie met internationale netwerken en denktanks. In die netwerken moeten intellectuelen, kunstenaars, activisten, politici en gewone burgers zich inschrijven zodat er een krachtige tegenhegemonie kan ontstaan die een toekomst kan uitdragen.’ (2) Dat is een zeer belangrijke oproep waaraan het Masereelfonds zich op zijn manier al zo lang een stukje invulling probeert te geven.
Blochiaans denken
Een tweede belangrijke inspiratiebron van het Masereelfonds is zeker het werk van de Duitse marxistische filosoof Ernst Bloch die onder meer een belangrijke rol gespeeld heeft in het denken van Ludo Abicht die nog ooit bij hem studeerde. De naam van Ernst Bloch wordt minder vermeld in het boek, minder dan die van Antonio Gramsci, maar toch is de grondtoon van waaruit ‘de filosoof van de hoop’ vertrekt voortdurend aanwezig in de benadering van een groot aantal medewerkers aan dit boek. In zijn ‘Das Prinzip Hoffnung’ maakt de Duitse filosoof een lange en boeiende cultuurhistorische excursie naar mensen een bewegingen die zich niet hebben laten plat slagen door de eendimensionaliteit van het heden maar die voortdurend zijn blijven zoeken en streven zijn naar het ‘nog-niet-zijnde’. Die drie kleine woorden met accent op ‘nog’ zijn, zeer eenvoudig gezegd, de dragers van Blochs principe van de hoop. Het is een productieve kracht die dicht bij ‘veerkracht’, bij ‘dynamiek’ staat. Het ‘nog niet’ houdt de hoop levend. In de woorden van Ernst Bloch: ‘De werking van de hoop vereist mensen die zich actief storten op het wordende, waartoe ze zelf behoren. Hopen is jezelf aan de toekomst geven, en dat engagement met de toekomst maakt het heden leefbaar. Maar daarvoor is ook geduld nodig, veel geduld. Te veel optimisme op korte termijn moet worden getemperd, zeker als je radicale doelen voor ogen hebt, waarvoor een langere horizon nodig is.’ Daarom maakt Bloch onderscheid tussen wat hij de abstracte en de concrete utopie noemt. Een Shangri-la, Eldorado, Atlantis, le pays de Cocagne of een Utopia bestaat niet. Punt. Alleen misschien in de geest van zwevers die de utopie aangrijpen als vluchtheuvel om te kunnen ontsnappen uit een als ondraaglijk ervaren realiteit. Dat zijn dan volgens de Duitse marxistische filosoof Ernst Bloch tragische voorbeelden van wat hij de abstracte utopie noemt.
De Blochiaanse filosofie zit al mooi vervat in de titel van dit boek :‘Verbeeld de toekomst’. Het klinkt als een uitdagende aansporing en daarop wordt in het laatste deel van dit boek dan ook uitvoerig aan tegemoet gekomen door een aantal denkers en kunstenaars. Dat ‘verbeelden’ of ‘verwoorden’ sluit aan bij wat Bloch de ‘concrete utopie’ noemde en het is daarnaar dat gepeild wordt in hoofdstuk zes dat als uitgangsvragen heeft: ‘Hoe ziet jouw toekomstbeeld eruit?’ en ‘Hoe kunnen we van deze plek een betere, eerlijkere wereld maken?’ Een van de antwoorden komt van Milo Rau, activistisch theatermaker bij NTG Gent die in zijn openingsspeech voor het project The Art of Organising Hope ‘Het Manifest voor een Europese Republiek’ afkondigde onder het motto ‘De werkelijkheid komt voort uit de utopie’. Hij wordt daarin bijgetreden door regisseur en theatermaker Dominique Willaert die voorstelt om ‘verbeeldingsateliers’ op te richten om de wereld te ‘verbeelden’ zoals we die willen zien. En daar begin je best maar vroeg mee, vindt de Brugse filosoof Aäron Willem die best wel een filosofeerklas voor kleuters wil organiseren waar alles bespreekbaar is en mensen, liefst op zeer jonge leeftijd, kunnen behoed worden voor ‘verbeeldingsvrees’, zoals filosoof Robrecht Vanderbeken het uitdrukt. Hij breekt in zijn bijdrage ook een lans voor het maken van prefiguraties van een andere, menselijkere wereld die ons leren wat er mogelijk zou kunnen zijn.
Prefiguratieve politiek
Dat begrip wordt grondiger besproken door de sociale onderzoeker Brecht De Smet in een sterke bijdrage ‘De praktische verbeelding, over utopie, prefiguratie en strategie’ die passen in een Gramsciaanse en Blochiaanse traditie. Hij verwijst daarvoor naar de Amerikaanse radencommunist Carl Boggs die de term ‘prefiguratie’ gemunt heeft. Een prefiguratieve politiek is volgens hem de actuele belichaming binnen de dagelijkse politieke praktijken van een beweging, van de toekomstige vormen van sociale relaties, besluitvorming, cultuur en ervaring die haar uiteindelijke doel zijn. Het concept van prefiguratie fungeert hierbij als kritiek op de scheiding tussen middel en doel, tussen strategie en utopie. Deze benadering past in de linkse traditie van het anarchisme waarin middel en doel in het hier en nu moeten samenvallen en die op dit ogenblik bijvoorbeeld nagestreefd wordt bij de Zapatisten in het Mexicaanse Chiapas en die ook aanwezig is bij kleine concreet utopische projecten die ontstaan in wijken en steden waardoor die andere wereld een stukje dichterbij getrokken, geprefigureeerd wordt. Anarchistische elementen die ondergesneeuwd waren (horizontaal van onderuit en coöperatief werken via netwerkvorming), beginnen terug ontdekt te worden. Dat is ook de stelling van ex-Masereelvoorzitter Ludo Abicht in zijn laatste boek ‘Anarchisme’ waarin hij het anarchisme een beweging noemt die streeft naar een wereld met zoveel mogelijk gelijkheid en vrijheid, maar die de politieke strategie verwerpt van de meerderheid van de socialistische bewegingen, of ze zich nu eerder sociaaldemocratisch (reformistisch) of revolutionair (communistisch) opstellen. Het anarchisme is volgens hem een noodzakelijke correctie op de staatsideologie van het marxisme in ongeveer al zijn expressies en strekkingen.
Hij maakt in dat boek ook een link tussen het historische, 19de-eeuwse anarchisme en de huidige verschijningvormen ervan: ‘Volgens mij is de link met de emancipatorische bewegingen sinds de late middeleeuwen en de verlichting essentieel om van het anarchisme als een schakel in deze eeuwenlange strijd voor zelfbestuur een reële, dat wil zeggen materiaal tastbare, gelijkheid van kansen te kunnen spreken, om dan vandaag de voortzetting ervan te vinden in de commonsbeweging.’ Abicht brengt dus het ‘nu’ en het ‘toen’ met elkaar in verband vanuit het perspectief van verzet van onderuit en daarvoor zet hij lange lijnen uit en legt hij verbanden die op het eerste gezicht niet zo evident lijken.
In de loop van die 50 jaar is de wereld en het denken over de wereld veranderd. Zo ook het Masereelfonds en dat komt in het boek zeer goed tot uiting. In de plaats van het eurocommunisme van de beginfase is een meer Gramsciaanse-Blochiaanse benadering op de voorgrond getreden waarin kenmerken van de prefiguratieve politiek van het anarchisme aanwezig zijn. Daarmee is het Masereelfonds natuurlijk niet einde verhaal want de zoektocht naar die andere wereld gaat voort, met vallen en opstaan. De Latijns-Amerikaanse schrijver Eduardo Galeano zegt het mooi. ‘Utopia ligt aan de horizon. Als ik twee stappen vooruit zet, zet het twee stappen terug. Ik zet tien stappen en het is tien stappen verder weg. Waar dient Utopia voor? Hiervoor: om onderweg te zijn.’
Toekomstgericht
En ja, het Masereelfonds is onderweg en wil dat werk verder zetten door haar verleden toekomstgericht te verlengen. Dat is ook de duidelijke boodschap die doorklinkt in het voorwoord van voorzitter Karim Zahidi ‘De politiserende rol van het Masereelfonds heeft de vereniging in het verleden steeds willen opnemen. En wil ze ook in de toekomst waar maken. Daarom staat het 50-jarig bestaan in het teken van “Verbeeld de toekomst”. De oproep is niet alleen bedoeld om de artistieke verbeelding de vrije loop te laten, het was ook een oproep met een duidelijk politiek karakter. De vraag om verbeelding te laten spreken is een politieke oproep die duidelijk maakt dat het Masereelfonds de mantra van “er is geen alternatief” verwerpen. Het is een activerende oproep naar individuen om in een collectief proces te stappen om de boodschap vorm te geven. Het verlangen naar een andere wereld is geen marginaal fenomeen meer. Getuige hiervan de wereldwijde massale mobilisaties rond de klimaatproblematiek. Het komt erop aan dat verlangen op een politieke manier productief te maken.’
Ja, er is dus veel veranderd in die 50 jaar en nog veel meer sinds 1889, het jaar dat Frans Masereel in Blankenberge werd geboren. Uit ‘De wereld van gisteren’ – denk aan het werk van zijn vriend Stefan Zweig – is echter L’idée overgebleven van – zoals de auteur Delphine Lecompte het zo mooi formuleerde – ‘ die zachtmoedige anarchist, van die sensuele dienstweigeraar, van die bezeten houtsnijder’. Dat is het tegengeluid dat ook luid blijft klinken in deze neoliberale tijden. Juist, laten wij dus de toekomst blijven verbeelden. Jong en oud en over de generaties heen zoals de vele epoque foto’s en affiches en illustraties in het boek waarvoor uitgeverij EPO al haar kunnen en middelen uit de kast heeft gehaald – proficiat daarvoor (en ook veel dank aan de archivarissen van Dacob en Amsab) – dat zo mooi illustreren.
(1)geciteerd in Thomas Decreus en Christophe Callewaert, Dit is morgen, EPO, Berchem, 2016
(2)Thomas Decreus, op. cit.