200 jaar Marx, we zullen het geweten hebben. Artikels, boeken, debatavonden … naar goede marxistische gewoonte analyseren we ons kapot. Zelf ben ik er nooit zo erg zeker van geweest waar ik me moest positioneren, sinds vorige week is dat iets makkelijker geworden.
Ik was namelijk op een debatnamiddag naar aanleiding van het nieuwe boek van Walter Weyns: ‘Marx begrijpen’. En het inleidend hoofdstuk bevat zowat alle stellingen waar ik zelf al jaren mee worstel. Weyns heeft duidelijk een grote bewondering voor zijn analysesubject, en stelt tegelijk de tekortkomingen en de valstrikken van zijn denken vast.
Marx, zo stelt hij, biedt een gesloten denkwereld aan, zijn analyse van de maatschappij is omvattend, maar juist daardoor wordt het een soort gevangenis. Blijf je binnen dat kader, dan zit je in een soort bubbel, met een sluitend antwoord op alle vragen, in die mate dat het denken zelf tot een soort dogma verwordt.
Het volstaat niet, zo zegt hij, om Marx te lezen om hem te begrijpen. Marx wordt aangeleerd en uitgelegd en wie op de juiste lijn wil zitten, moet zich verlaten op het oordeel van de kenners, in de meeste gevallen een partijtop of een politbureau. Alle uitleggers van Marx werken op hun eigen manier die in hun ogen ook de enig juiste is.
Marx zelf kwam nooit tot een eindconclusie en daarom is het beter zich vooral nooit in zijn denken te laten opsluiten, je moet Marx soms tegen zichzelf in bescherming nemen. Wie Marx echt wil begrijpen, moet hem lezen als de filosoof van de ongerealiseerde vrijheid.
Ja, ik hoor ze al, diegenen die hun oneens zijn met alles wat hier staat, en juist daardoor bevestigen dat het wel degelijk juist is.
Een lange weg
Weyns beschrijft in zijn verschillende hoofdstukken de lange weg die Marx heeft afgelegd, van jong hegeliaan en anticommunist naar het communistisch manifest en het wetenschappelijk socialisme. Hij gaat dieper in op zijn geschiedenisbegrip en het determinisme van het historisch materialisme. Hij legt de bewegingswetten van het kapitalisme uit, de onvermijdelijkheid van de revolutie, de klassenstrijd en de dictatuur van het proletariaat.
Hij legt de ruilwaarde en de gebruikswaarde uit, de meerwaarde, de rol en de accumulatie van geld. Het kapitaal is een proces, een sneeuwbal van aangroeiend geld. Maar de ondergang van het kapitalisme komt vanzelf, na de Verelendung komt de opstand.
Weyns gaat ook vrij diep in op de rol van machines, zoals beschreven in de Grundrisse. Het zijn deze stellingen die vandaag gebruikt worden door de verdedigers van het postkapitalisme, zoals Paul Mason. Maar dit is één van Marx’ voorspellingen die niet zijn uitgekomen. Wat gebeurt als er voor de productie van rijkdom geen arbeidsproces meer nodig is? Van die kleinere winstvoet is vooralsnog niet veel te merken, laat staan dat de arbeiders zijn bevrijd. Volgens Marx kwam de vrijheid vanzelf, je moest gewoon het kapitaal zijn werk laten doen om de rijpe vrucht van welvaart en vrijheid in de schoot geworpen te krijgen. Het kapitaal werkt mee aan zijn eigen ontbinding.
Tenslotte wijst de auteur op het onnoemelijk slecht karakter van Marx, zijn onvermogen om fouten toe te geven, zijn dominante en egocentrische trekjes, zijn compromisloze en harde kritiek op iedereen die er een andere mening op nahield.
En toch
Misschien komt deze bespreking vrij negatief over, maar dat is geenszins de indruk die ik aan dit boek overhoud. Het doet zo goed om een boek te lezen dat noch een hagiografie noch een afbrekende kritiek is.
Natuurlijk worden enkele stellingen tegengesproken, zoals het groeiend besef vandaag dat het niet uitmaakt wie of wat de eigenaar van de productiemiddelen is. Zoals Simone Weil al wist, is de belangrijkste vraag welke rechten aan die eigendom verbonden zijn, hoe bezit gereguleerd is en hoe het de fabriek zelf is die gerevolutioneerd moet worden.
Je kan er ook niet aan voorbij dat de droom van de klasseloze maatschappij nergens is gerealiseerd, dat geen enkele socialistische revolutie het tot een bloeiende economie heeft gebracht, maar helaas wel tot een nachtmerrie van onderdrukking.
Marx vermengde profetie en wetenschap, zijn geschiedenisopvatting verbergt een groot moreel visioen.
Tegelijk voel je op elke bladzijde van dit boek de grote bewondering voor het denken van Marx, voor zijn dialectiek, voor zijn ‘niets is, alles wordt’, voor zijn drang naar het begrijpen van de wereld, voor zijn zoektocht naar vrijheid en emancipatie.
In die zin heeft Marx wel degelijk een enorme bijdrage geleverd tot ons denken en helpt hij nog steeds om juiste analyses te maken van de wereld waarin we leven. Dit is echter lang niet voldoende. Ja, ‘in laatste instantie’ is ook poëzie een afgeleide van de economie, zoals Weyns stelt, maar niet alles wat fout loopt in deze wereld is een gevolg van ‘hét kapitalisme’.
Voor zowat alle problemen die we willen oplossen moet het kapitalisme verdwijnen, van klimaatverandering tot armoede en werkloosheid. Zijn we het oneens met iets, dan speelt het vals bewustzijn. En begrijpen we iets niet, dan is dat (zelf)vervreemding. Kortom, we moeten echt af van alle krampachtige pogingen om te bewijzen dat ‘Marx gelijk had’. We moeten verder leren kijken, zeker wanneer we willen werken aan concrete alternatieven, voor nu en voor morgen.
Hoe je het draait of keert, hoe grondig de marxistische analyse ook is, na meer dan honderdvijftig jaar zijn we nog niet veel verder geraakt. De linkerzijde vecht met zichzelf en blijft té vaak blind voor de dreigingen die op ons afkomen. We moeten uit de gevangenis en uit de bubbel om concreet te werken aan wat we voor nu en morgen nodig vinden.
Dat is het venster dat Weyns ook open zet. Ik wil dit boek sterk aanbevelen, misschien vooral aan orthodoxe marxisten die zich ongetwijfeld zullen boos maken over zoveel heiligschennis, maar misschien, misschien ook zullen willen nadenken over hoe het nu verder moet.