Salim Jay, ‘Dictionnaire des Ecrivains marocains’, Editions Eddif, Casablanca, Editions Paris-Méditerranée, Parijs, 2005, 371 blz., 25 euro, ISBN 2-84272-227-2
Kan de literatuur de wereld verbeteren? Het antwoord op deze vraag zou – mits enige nuancering – positief kunnen zijn. De letteren kunnen van deze wereld een aangenamere plek maken om te leven. Zeer zeker. Kan de literatuur de wereld veranderen? Wie op deze vraag een van optimisme blakend antwoord wil geven, begeeft zich op glad ijs.
Het geschreven woord heeft nog nooit de wapens het zwijgen opgelegd. In de aanloop naar Wereldoorlog II scherpten talloze internationaal gerenommeerde schrijvers de pennen, belegden de ene prestigieuze conferentie na de andere. Zonder resultaat helaas. Schrijvers slagen er wel in om tirannen in hun hemd te zetten, maar ze van hun troon stoten? De Marokkaanse literatuur illustreert dit ten voeten uit. Met zijn ‘Dictionnaire des Ecrivains marocains’ heeft de Marokkaanse essayist en romancier Salim Jay zopas een opmerkelijk overzicht van de nog steeds miskende of te weinig bekende letterkunde in zijn geboorteland bijeengeschreven.
Marokko draagt zoals de overige landen van de Maghreb nog steeds de sporen van de Franse (en Spaanse) kolonisatie. Na de onafhankelijkheid kreeg Marokko een feodaal, dictatoriaal koninklijk bewind dat in alle opzichten een model was van het neo-kolonialisme. Hassan II regeerde zijn land met ijzeren vuist. Wie morde of protesteerde werd uit de weg geruimd, kwam in de gevangenis terecht of maakte in allerijl zijn koffers voor een levenslang verblijf in ballingschap. Hassans zoon Mohammed VI zadelde de Marokkanen heel even met de illusie op dat de monarchie zich zou hervormen tot een democratisch regime. Verder dan wat cosmetische ingrepen kwam het democratiseringsproces niet. Het Marokko van Mohammed VI lijkt verdacht op dat van zijn vader Hassan II. Alleen de scherpste kanten zijn er vanaf: de massale repressie, de folterpraktijken, de geheime gevangenissen, de moord op politieke tegenstanders, de spoorloze verdwijning van opposanten. Franstalige Marokkanen vatten het tijdperk Mohammed VI met een grapje samen: vroeger luidde het koninklijke devies “ferme-la!” (“hou je bek!”), vandaag zegt het koninklijk paleis “cause toujours, tu m’intéresses…” (vrij vertaald: “lul er maar op los, zijne Majesteit hoort het toch niet”).
Salim Jay behoort tot het door het koninklijk paleis verguisde en gewantrouwde schrijversgilde. Jay werd in 1951 in Rabat geboren. Zijn vader was een dichter die in het Arabisch schreef. Zijn moeder Française. Toen hij veertien was, waagde hij zijn eerste stappen in de journalistiek. Hij schreef een opiniestuk voor L’Opinion, de krant van de nationalistische (maar vooral royalistische) Istiqlalpartij. Het zou geen lange carrière worden, daarvoor was Salim Jay iets te vrijmoedig en te recht-voor-de-raap. Zoiets werd in het Marokko van Hassan II genadeloos afgestraft. Van de politie kreeg Jay in 1973 te horen dat hij zich best zo snel mogelijk uit de voeten kon maken. Salim Jay nam de waarschuwing ernstig en hij vertrok naar Parijs. Negentwintig jaar lang zou hij geen voet meer op Marokkaanse bodem zetten. Het contact met zijn geliefde geboorteland onderhield hij voornamelijk via de geschriften van andere Marokkanen. Salim Jay voert een literaire kroniek voor Qantara, de revue van het prestigieuze ‘Institut du Monde arabe’ in Parijs. Hij ergert zich aan de bewering dat de Marokkaanse roman niet bestaat. “De meeste Marokkaanse boeken behoren tot de samizdatliteratuur,” zegt hij. In Parijs legde hij een imposante bibliotheek aan van Marokkaanse schrijvers en schrijfsters, die officieel, maar vooral clandestien of in het buitenland werden uitgegeven.
Nepcouscous
Andere bron van ergernis voor Salim Jay: als de Marokkaanse roman dan toch even in Parijs de aandacht krijgt, is het meestal omdat er zo’n heerlijk exotisch aroma vanuit gaat. (“Een penetrante geur van nepcouscous,” noemt Jay het verschijnsel). De auteur liep al lang met plannen rond om het Marokkaanse literaire leven eens uitgebreid in kaart te brengen. Een en ander kwam in een stroomversnelling toen in 1997 de roman “Vivre me tue” van ene Paul Smain verscheen. Het boek werd alom bewierookt. Het was een jonge Marokkaanse auteur nog nooit overkomen dat hij met zoveel égards door de literaire salons werd behandeld. Tot bleek dat Paul Smain niet bestond. Het boek was geschreven door Jack-Alain Léger, een Fransman van het zuiverste water. Salim Jay was behoorlijk geschokt door het incident en besloot aan zijn ‘Dictionnaire des Ecrivains marocains’ te beginnen. Wetenschappelijke pretenties had hij niet. Wat niet wegneemt dat zijn boek een indrukwekkende staalkaart van de Marokkaanse letteren is geworden. Salim Jay behandelt niet minder dan 161 Marokkaanse auteurs (onder hen 23 schrijfsters). En dat is ronduit indrukwekkend als men bedenkt dat de eerste in het Frans geschreven Marokkaanse roman pas in de jaren dertig werd uitgegeven en de eerste Arabische roman in 1942. Met andere woorden, Jay heeft het over de literaire productie van slechts drie generaties romanciers en dichters.
Salim Jay gaat absoluut niet voorbij aan de postkoloniale en neokoloniale realiteit in Marokko: het is een meertalig land en de Marokkaanse schrijvers en schrijfsters bedienen zich van het Arabisch, Berbers en Frans.
Nederlanders en Belgen
Jay brengt ook uitdrukkelijk een aantal Marokkanen uit de diaspora in beeld, die in de taal van hun nieuwe verblijfland schrijven: de Nederlanders Abdelkader Benali (‘Bruiloft aan zee’ (1996), ‘De langverwachte’ (2002) en in 2003 winnaar van de Libris Literatuurprijs), Hafid Bouazza (de winnaar van de Gouden Uil in 2004 en auteur van onder meer ‘De voeten van Abdullah’, ‘Momo’, ‘Salomon’, ‘Rond voor rond of als een pikhouweel’ en ‘Paravion’), Laraoui Fouad (de auteur schreef zijn burleske romans ‘Judith en Jamal’ en ‘Kijk uit voor parachutisten’ in het Frans, maar waagt zich als inwoner van Amsterdam af en toe wel eens aan een gedicht in het Nederlands) en Mustafa Stitou (toen Stitou in 1994 debuteerde met ‘Mijn vormen’ verklaarde Remco Campert vol bewondering: “eindelijk weer een dichter in Nederland!”).
Ook de Belgen Aït Belize Isa en Leila Houari hebben een plaats in de bibliotheek van Salim Jay. Aït Belize Isa (geboren in het Rifgebergte) debuteerde bij de uitgeverij Luce Wilquin in 2001 met de bijtende satirische roman ‘La Chronique du Pou vert’. Het is het verhaal van een vondeling en een aan Sint-Hubertus toegewijde hond. De hond en de baby zijn beiden Marokkaan en ze genieten de bescherming van de engel des doods omdat “de Marokkaanse immigranten in België tot de zeldzame soort behoren, die nog gelooft in de toekomst van dit ongelukkige, in stukken gescheurde land en bidt voor zijn eenheid”… Leila Houari (inmiddels vanuit België naar Frankrijk uitgeweken) tekende in de jaren ’80 en ’90 voor de schitterende romans ‘Zeida de nulle part’ en ‘Quand tu verras la mer’ (in het Nederlands vertaald als ‘Zeida’ en ‘Ik zag de zee’), waarin ze de blues van de Marokkaanse migrantengemeenschap beschrijft.
Coryfeeën en verworpenen
Salim Jay bespreekt van elke auteur in het kort zijn of haar belangrijkste werk. De coryfeeën van de Marokkaanse literatuur zijn meestal beter bekend in het buitenland dan in eigen land. De loden censuur van het koninklijke regime onder Hassan II is daar uiteraard niet vreemd aan. Tahar Ben Jelloun – beter als dichter dan als romancier, aldus Salim Jay – is de bekendste en meest productieve Franstalige schrijver onder de Marokkanen. Veel van zijn romans en dichtbundels zijn in de loop der jaren ook in het Nederlands vertaald. In 1987 ontvangt hij de prestigieuze Prix Goncourt voor ‘La Nuit sacrée’. Tahar Ben Jelloun, die sinds 1971 in Parijs verblijft heeft van zijn literaire landgenoten en van Marokkaanse politieke activisten in Frankrijk wel eens het verwijt gekregen dat hij de excuus-Ali (‘l’Arabe de service’ noemen ze dat in Frankrijk) van het Franse literaire en politieke wereldje is geweest. Salim Jay toont aan dat de auteur inderdaad omstreden is, maar dit verwijt gaat hem te ver. Wat niet wegneemt dat één van de recentere boeken van Ben Jelloun, ‘Cette aveuglante absence de lumière’ (2001 – vertaald als ‘Een verblindende afwezigheid van licht’) voor heel wat commotie heeft gezorgd bij de Marokkanen die al decennia in Franse ballingschap leven. Tahar Ben Jelloun beschrijft in het boek de gruwelen in de beruchte (en inmiddels gesloten) geheime gevangenis Tazmamart. Ben Jelloun kreeg het verwijt dat hij jarenlang heeft gezwegen over de repressie in zijn geboorteland en zich nooit erg heeft ingespannen om de campagnes voor de vrijlating van de politieke gevangenen in Marokko te ondersteunen. In 1971 had de latere bekende politieke gevangene (de Mandela van Marokko) Ibrahim Serfaty het voorwoord geschreven van Ben Jellouns dichtbundel ‘Hommes sous linceul de silence’.
Omstreden of niet, Tahar Ben Jelloun heeft zich terecht een plaats verworven in de wereldliteratuur. En dat hij af en toe zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid als man der letteren durft te nemen bleek uit het immense succes van zijn essay ‘Le racisme expliqué à ma fille’ (een half miljoen exemplaren gingen in een mum van tijd over de toonbank), waarin hij het racisme, dat in Frankrijk en de rest van Europa hoog oplaait, bestrijdt door het fenomeen uiterst bevattelijk uit te leggen aan zijn twaalfjarige dochter. Het essay is in het Nederlands vertaald als ‘Papa, wat is een vreemdeling?’
Driss Chraïbi is eveneens een Franstalige auteur. Hij is geboren in 1926 in El Jadida. ‘Passé simple’, zijn debuut, in 1954 lokte meteen zeer heftige reacties uit. Van hem is in het Nederlands ‘De beschaving is mijn moeder’ vertaald, een bijzondere roman – met af en toe hilarische taferelen – over de vrouwenemancipatie. Salim Jay beschrijft Driss Chraïbi als “de Franstalige auteur die zonder twijfel van de jaren vijftig tot in de jaren tachtig de grootste impact heeft gehad en de Marokkaanse lezers telkens weer uitnodigt om grondig na te denken over hun maatschappij en hun relatie tot de wereld en zichzelf.
“Een doortastende dekolonisatie van ons zelfbeeld, dat is de essentie van het werk van een Marokkaanse schrijver, die je nooit uit het oog mag verliezen,” schreef Mohamed Choukri ooit in een essay. Mohamed Choukri is wellicht de belangrijkste Marokkaanse auteur. Choukri overleed in 2003 aan kanker. Hij schreef in het Arabisch, was autodidact en had zijn jeugd doorgebracht in de grauwste marginaliteit van de Marokkaanse samenleving. Zijn romans waren jarenlang verboden in Marokko. Zijn – ook in het Nederlands vertaalde – romans ‘Le pain nu’ (‘Hongerjaren’) en ‘Le temps des erreurs’ (‘Jaren van dwaling’ behoren in al hun grauwheid en naturalisme tot de top van de wereldliteratuur. ‘Le pain nu’ werd in maar liefst negenendertig talen vertaald. Salim Jay beschrijft hem treffend: “Choukri is uniek. Zijn levensloop blijft een model van onafhankelijkheid in een Marokkaanse maatschappij waar iedereen constant afhankelijk is van de sterkste of van wie minder zwak is.”
In Salim Jay’s overzicht van de Marokkaanse literatuur komen nog wel meer figuren voor, die hetzelfde lot hebben ondergaan als Mohammed Choukri: in eigen land verboden, elders omarmd en gekoesterd als wereldschrijvers. De dichters Abdellatif Laabi en Mohammed Khaïr Eddine. Laabi was de oprichter van de litteraire revue ‘Souffles’. Het blad werd in 1972 verboden. Laabi kwam in de gevangenis terecht, werd gefolterd. In het Marokko van Hassan II werden schrijvers en dichters niet alleen gebroodroofd, vaak maakten ze kennis met de kerkers van de monarchie. De dichter Salah El Ouadie zat van 1974 tot 1984 achter de tralies. Hij schreef zijn gevangenisjaren magistraal van zich af. Mary Robinson, de voormalige Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, noemde ‘Le marié, Candide au pays de la torture’ van El Ouadie “een belangrijk instrument in de strijd tegen de miskenning van en het misprijzen voor de mensenrechten”. Ook Abdallah Zrika verdween in 1978 voor twee jaar in de cel. Zes van zijn gedichten waren Hassan II en zijn paleiswachters in het verkeerde keelgat geschoten.
De helft van de wereld
Salim Jay presenteert ook een rijk palet aan Marokkaanse dichteressen en schrijfsters. Drieëntwintig van de voorgestelde auteurs zijn vrouwen. En zeer veel van deze schrijfsters hebben het over de weinig benijdenswaardige positie van de vrouw in de Marokkaanse samenleving. De Franstalige dichteres Rachida Madani beschrijft haar geboortestad Tanger (en daarmee heel de Marokkaanse samenleving) als “een stad waar alles achter gesloten deuren gebeurt, vanaf de melkprijs tot de moorden, alles gebeurt achter gesloten deuren, zelfs de aanslag op mijn schaduw”.
Eén van de bekendste schrijvende Marokkaanse vrouwen is bij ons ongetwijfeld Fatima Mernissi (de meeste van haar politieke en sociologische essays over de situatie van de vrouwen in Marokko, over de islam en de vrouwenrechten, de islam en de democratie zijn in het Nederlands vertaald). Mernissi is ook een uiterst begaafde romancière.
Leila Abouzeid is zo pas nog in het Nederlands vertaald (‘Het laatste hoofdstuk’). Zij was een van de eerste Marokkaanse schrijfsters, die zich in het Arabisch uitdrukte. “Op vrijwel elke bladzijde barst er een literair spervuur los: boutades, koranspreuken, weerbarstige volkswijsheden en hele en halve vervloekingen,” schreef De Standaard der Letteren op 9 juni 2005 over deze autobiografische roman, waarin een scherp beeld wordt getekend van de helft van de Marokkaanse wereld: de vrouwen. Salim Jay richt de schijnwerper op een aantal bijzonder boeiende literaire vrouwen Rachida Yacoubi heeft de schrijnende romans ‘Ma vie, mon cri’ en ‘Je dénonce’ geschreven. In de eerste roman vertelt ze haar verhaal over haar scheiding. Ze wordt door haar man verstoten uit een behaaglijk bourgeoisbestaan en komt in de marginaliteit en een bidonville terecht. In ‘Je dénonce’ beschrijft ze de gevangenis, waarin uitgesloten en verstoten vrouwen terechtkomen als ze hun schulden niet meer kunnen betalen.
‘Dictionnaire des Ecrivains marocains’ heeft geen wetenschappelijke ambities. Niettemin geeft Salim Jay hier een indrukwekkende en erg nuttige inleiding in de Marokkaanse literatuur. (Jammer dat hij geen gedetailleerde bibliografie van elk van de auteurs en een namenregister in dit boek heeft opgenomen).
“Iedereen beweert dat de Marokkaanse literatuur niet bestaat,” zei Salim Jay in een gesprek met het weekblad L’Intelligent/Jeune Afrique (6 februari), net voor het verschijnen van zijn ‘dictionnaire. “Dat komt omdat de Marokkanen zelf hun eigen patrimonium niet lezen: de meerderheid van de Marokkaanse boeken zijn samizdats…”
Jay’s vaststelling over het gebrek aan kennis bij de Marokkanen van het eigen patrimonium deed me terugdenken aan een stelregel van de Franstalige en Arabischtalige Libanese auteur Amin Maalouf. In zijn schitterende essay ‘Moorddadige Identiteiten’ (1998) gaf hij volgende tip aan mensen (allochtonen en autochtonen) die hun plaats zoeken in onze multiculturele maatschappij. “Ik heb zin om aan de “enen” (de allochtonen) op de eerste plaats te zeggen: “hoe meer jullie zich onderdompelen in de cultuur van jullie gastland, hoe meer jullie zich zullen kunnen onderdompelen in jullie eigen cultuur. En aan de “anderen” zeg ik: hoe meer een immigrant zich in zijn cultuur van oorsprong gerespecteerd voelt, hoe meer hij zich zal openstellen voor de cultuur van het gastland.”
Het is uiteraard niet gemakkelijk deze stelregel van Maalouf dagelijks toe te passen, als je in Borgerhout in een overbevolkte klas van het beroepsonderwijs of in Molenbeek in een ‘école-poubelle’ wordt gedumpt. Wie blank is en in het juiste gezin is geboren zal minder moeite ondervinden om Maaloufs raad op te volgen.
Maar wie zich echt wil onderdompelen in de eigen Marokkaanse cultuur of wie als autochtone Belg de Marokkaanse ‘esprit’ beter wil vatten, is de ‘Dictionnaire des Ecrivains marocains’ een ideale inleiding met een schat aan nuttige informatie.
(Uitpers, nr. 66, 6de jg., juli-augustus 2005)