Simon Sebag Montefiore, Stalin. Aan het hof van de rode tsaar, Het Spectrum, Utrecht, Manteau, Antwerpen, 2004, 725 blz., 39,95 euro, ISBN 9 0712 060 5X.
Over de historische figuur Stalin – net als over zijn tijdgenoten Adolf Hitler en Winston Churchill – zijn scheepsladingen boeken verschenen. Zit er echt nog iemand te wachten op een nieuwe Stalinbiografie? Is auteur Simon Sebag Montefiore met een andere woorden een soort minister van Nutteloze Werken? Niet echt. De Britse historicus heeft met “Stalin. Aan het hof van de rode tsaar” een magnum opus geschreven. Hij kon hiervoor putten uit overvloedig nieuw bronmateriaal: memoires, brieven en aantekeningen van Stalin zelf en andere Kremlinleiders als Beria (Stalins gedoodverfde opvolger), Molotov, Chroesjtsjov, Mikojan, Kaganovitsj. Sebag Montefiore had toegang tot pas geopende archieven van de voormalige Sovjetunie en sprak met zonen, dochters, familieleden en vrienden van voormalige stalinistische partijbonzen.
In de Stalinliteratuur zijn diverse genres aanwezig. Er zijn onder andere de ideologen van het liberalisme en de kapitalistische productiewijze. Zij voeren aan dat de twintigste eeuw twee monsters heeft opgeleverd. Twee wreedaardige dictators, die in terreur en bloedvergieten aan elkaar gewaagd waren: Stalin en Hitler. Gemakshalve vergeten deze auteurs te melden dat Hitler een product was van het Duitse kapitalisme, dat vorige eeuw tot tweemaal toe aan de basis lag van een industriële slachting: de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Deze auteurs gaan ook gezwind voorbij aan het feit dat andere metropolen van het vrije Westen weinig moesten onderdoen in wreedaardigheid en bloedvergieten. Hun koloniale en neokoloniale oorlogen van de twintigste eeuw hebben in Azië en Afrika immense menselijke ravages aangericht.
De figuur Stalin was ook een gedroomd onderwerp voor de ideologen van de Koude Oorlog. De Westerse kruistocht tegen het communisme had degelijke historici nodig. En die hebben behoorlijk wat geproduceerd. Hun werk is meestal zo betrouwbaar als de rapporten van de Amerikaanse geheime dienst CIA of de Britse MI5. Feiten over het Stalintijdperk worden door deze auteurs enorm aangedikt, alsof de echte werkelijkheid al niet werkelijk genoeg was.
En dan zijn er ook de aanhangers van Stalin. Heel wat kleiner in aantal. Hagiografie is hun handelsmerk. Recht praten wat krom is, hun specialiteit. In deze categorie was in het Nederlandse taalgebied “Een andere kijk op Stalin” (1994) van de bekendste (of tenminste hardnekkigste) stalinist der Lage Landen, Ludo Martens, volstrekt “uniek”.
De rode tsaar
Het 725 bladzijden tellende boek van Simon Sebag Montefiore behoort tot geen van hogergenoemde categorieën en is alleen daarom al het lezen waard. Sebag Montefiore schetst niet zozeer een portret van de “rode tsaar”. De term is niet eens denigrerend bedoeld. Stalin en de zijnen hadden een grenzeloze bewondering voor de Russische dynastie. “Het is goed dat de Russische tsaren zoveel land voor ons hebben veroverd tijdens oorlogen. Dat maakt onze strijd tegen het kapitalisme gemakkelijker,” pochte Stalins volkscommissaris voor Buitenlandse Zaken, Vjatsjeslav Molotov. Stalin – een telg uit Georgië, dat eeuwen door Perzische despoten was overheerst – noemde sjah Nadir Khan, die in de achttiende eeuw het Perzische rijk had opgebouwd “zijn leraar”. Maar tsaar Ivan de Verschrikkelijke was zijn absoluut idool, zijn alter ego, waarover hij graag sprak met de “kameraden” uit zijn entourage, Molotov, Zjdanov en Mikojan.”Het Russische volk is tsaristisch,” zei Stalin ooit aan zijn schoonzus, Maria Svanidze (de zus van Stalins eerste vrouw Jekatarina ‘Kato’ Svanidze). “Het volk heeft een tsaar nodig, die het kan vereren en voor wie het werkt en leeft.”
Simon Sebag Montefiore zet zich af tegen de demonisering van Stalin. Hij belicht niet alleen de figuur Stalin, maar vooral zijn omgeving. Hij interesseert zich voor het dagelijkse leven van de Sovjetleider en zijn directe medestanders, die deel uitmaakten van zijn hofhouding. Het waren “mannen van hun tijd”. En de mannen van Stalin hadden vaak een gemeenschappelijk traject afgelegd. Zij waren doorgaans autodidacten, amper geschoold. Die frustratie werkten ze weg door op spartaanse wijze aan zelfstudie te doen. Stalin en zijn omgeving lazen zich te pletter. De leider zelf “was de ijverigste en meest bekwame van allemaal. Hij las serieus, maakte aanttekeningen, leerde citaten uit zijn hoofd en schreef als een veelzijdig student opmerkingen in de kantlijn van boeken, die varieerden van Anatole France tot de studies van de Russische historicus Robert Vipper over de klassieke oudheid. Hij wist veel “van de antieke wereld en de mythologie”, herinnerde Molotov zich. “Hij kon zowel citeren uit de bijbel, uit Tsjechov en “De lotgevallen van de brave soldaat Svejk”, als van teksten van Napoleon, Bismarck en Talleyrand.”
Een militair-religieuze orde
Stalin en een aantal van zijn vertrouwelingen hadden een religieuze opvoeding gehad. Daardoor had Stalins omgeving iets van een religieuze broederschap, een sekte. De meesten hadden ten tijde van de bolsjewistische revolutie harde tijden meegemaakt – gevangenis, ontbering, deportatie naar Siberië. Niet alleen Stalin, zo wat de hele oude garde van de Oktoberrevolutie had er een zwakke gezondheid aan overgehouden. De burgeroorlog van de jaren twintig had deze mannen gestaald tot onwrikbare strijders van het bolsjewistisch geloof. Zij verpletterden hun vijanden zonder enig mededogen. En ook de eigen rangen werden voortdurend van vijandelijke elementen gezuiverd. Tijdens de grote terreur beschuldigden Stalin en zijn omgeving hun tegenstanders steevast van “zonden”, zoals verraad en samenzwering met de imperialistische vijand. Stalin zei ooit tegen Lavrenti Beria (samen met Nikolaj Jezjov één van de pijlers van de stalinistische terreur en zuiveringscampagnes) dat de bolsjewieken “een soort militaire religieuze orde waren”. Nadezjda Mandelstam, de vrouw van de door Stalin verguisde en tegelijk bewonderde dichter, Osip Mandelstam, beschreef de messianistische overtuiging van de stalinisten in het Kremlin als volgt: “Deze religie – of wetenschap, zoals het bescheiden door haar aanhangers werd genoemd – bekleedt de mensheid met een soort goddelijk gezag… In de jaren twintig trokken vele mensen de parallel met de overwinning van het christendom en ze dachten dat deze nieuwe religie de komende duizend jaar zou duren. Iedereen was het eens over de superioriteit van de nieuwe geloofsovertuiging die de hemel op aarde beloofde in plaats van andere wereldse beloningen.” Een gestaalde bolsjewiek als Lev Kopelev herinnerde zich dat “partijtrouw een bijna mystiek concept was. De onmiskenbare voorwaarden waren een ijzeren discipline en een trouwe naleving van alle partijrituelen”.
Hongersnood en “klassenstrijd”
Simon Sebag Montefiore schets met een ijzingwekkende zin voor detail hoe moorddadig de stalinistische mystiek is geweest. In de jaren dertig heerste een genadeloze hongersnood op het platteland, die nog werd verergerd door een ongebreidelde repressie tegen graanplunderaars en andere “klassenvijanden”. Kopelev werd naar het platteland gestuurd. Iets wat Stalin zelden of nooit deed in zijn lange carrière. Stalin zelf nam zelden poolshoogte op het terrein. Op 16 juli 1947 vertrok de Kremlinleider voor een rondreis “om mensen te ontmoeten en het land te zien”. Iets wat hij sinds 1933 niet meer had gedaan. Lev Kopelev zag hoe ernstig de hongersnood was: “vrouwen en kinderen met opgezwollen buiken, blauw aangelopen, nog steeds ademend, maar met holle levenloze ogen. En lijken – lijken in gescheurde jassen van schapenvel en met goedkope vilten laarzen; lijken in hutten, in de gesmolten sneeuw van het oude Vologda en onder de bruggen van Charkov.” In het Kremlin hadden zijn collega’s geen oor voor wat hij had gezien. Kaganovitsj – door Stalin “ijzeren Lazar” genoemd – terroriseerde de hongerende dorpen en had het “over de laatste stuiptrekkingen van de uitstervende klassen, die tot een verharding van de klassenstrijd zouden leiden.”
“Een vijand van het volk is niet alleen iemand die sabotage pleegt, maar iemand die aan het gelijk van de partij twijfelt. Daar zijn er veel van en die moeten we liquideren,” verduidelijkte Stalin tegenover Beria. En de twee belangrijkste scherprechters van het stalinisme Jezjov en Beria kweten zich met ongekende ijver van hun taak. Stalins omgeving was een moordkuil. Niemand was veilig voor de zuiveringsgolf die onder het stalinisme door de bolsjewistische partij raasde. Medestanders van Lenin verdwenen van het toneel, werden vermoord, terechtgesteld. Er kwamen showprocessen. Stalin en zijn directe omgeving stelden quota vast en beslisten welke “volksvijanden” binnen het partijapparaat uit de weg moesten worden geruimd. Er bestond in die tijd wellicht geen enkele Kremlinleider, die nooit een doodvonnis tegen een bolsjewistische medestander had ondertekend. Molotov deed hieraan mee, Mikojan, iedereen, zelfs Chroesjtsjov, de man die later de “destalinisatie” in de Sovjetunie leidde.
Koppensnellers
Sebag Montefiore beschrijft hoe oude bolsjewieken zichzelf beschuldigden van de weerzinwekkendste misdaden en voor hun executie eeuwige trouw zwoeren aan de partij en kameraad Stalin. Van de oude leiders van Lenins partijapparaat schoot weldra niemand meer over. Zelfs een beul als Jezjov werd het slachtoffer van het systeem, waaraan hij met zoveel bloeddorstige ijver had meegewerkt. Jezjov had een stevige reputatie als medogenloze beul en liefhebber van de goorste seksorgieën. Hij had persoonlijk de bolsjewistische dignitarissen Zinovjev en Kamenev geëxecuteerd. Bij zijn arrestatie in 1939 werd zijn appartement doorzocht en men vond er naast 115 “contrarevolutionaire boeken” en een hele batterij lege en halfvolle vodkaflesen en geweren ook twee macabere relikwieën: de in papier gewikkelde kogels, waarmee Zinovjev en Kamenev waren doodgeschoten. Maar ook Jezjov ontsnapte uiteindelijk niet aan de terreur. Het was Beria die hem in opdracht van Stalin uit de weg ruimde. Molotov, de minister van Buitenlandse Zaken en één van de trouwste medewerkers van Stalin (die hem “Ijzerreet” noemde), zag zijn joodse vrouw Polina in 1949 achter de tralies verdwijnen. Polina Molotov werd ervan beschuldigd bij een “joods complot” betrokken te zijn geweest. Zij – en andere arrestanten – werden zwaar aangepakt door de stalinistische folterknechten. Molotov deed niets om zijn vrouw ter hulp te snellen. Hij stemde zelfs in met Stalins advies om zo snel mogelijk van haar te scheiden. De koppensnellerij binnen de bolsjewistische partij staat tot in de gruwelijkste details beschreven in het boek van Simon Sebag Montefiore.
Sobere leider, corrupte vazallen
Stalin ging prat op zijn sobere levensstijl, wat niet belette dat zijn dagelijks werk zich vele jaren lang afspeelde aan rijkgevulde dinertafels. Belangrijke werkvergaderingen eindigden vaak in groteske zuippartijen. En menig potentaat uit het Stalintijdperk was alcoholist. Stalin zelf was gek op paleizen uit de tsarentijd en hij regeerde vaak maanden lang vanuit één van zijn datsja’s op de Krim of in Georgië. De leden van Stalins Politbureau, hun vrouwen en kinderen “leefden in een broeikas van exclusieve privilegies”. De dames hadden een eigen ontwerper van haute couture, Abram Lerner, die met zijn gouden vingers uniformen (zoals de buitenissige generalissimustuniek van Stalin) en prachtige kostuums ontwierp voor de mannen van het Politbureau en kostbare damesjurken voor hun vrouwen. Lerner gold als de Dior van het Politbureau. Zijn medewerkster Nina Adzjoebej was dan weer de Sovjetversie van Chanel. De dames van Beria, Molotov, Mikojan, Chroesjtsov en andere hoogwaardigbekleders omringden zich graag met een wolk parfum. Stalin hield de controle over al deze privilegies en bleef nieuwe auto’s uitzoeken voor de leiders, zodat Zjdanov een gepantserde Packard, een gewone Packard en een ZiS 110 (de Sovjetversie van de Amerikaanse Packard) ontving, Beria een gepantserde Packard, een ZiS en een Mercedes, terwijl Poskrjobysjev een Cadillac en een Buick kreeg. Hij troostte de familie van Sjtsjerbakov, de Moskouse leider die aan alcohol was overleden, met een stroom contant geld. Stalin besloot om een regio, een straat en een fabriek naar Sjtsjerbakov te noemen. Hij kende Sjtsjerbakovs weduwe een bedrag van 200.000 roebel toe, plus een maandelijkse uitkering van 2.000 roebel. Ongelooflijke bedragen voor een gewone arbeider uit de Sovjetstaat en zelfs voor de mannen van het bolsjewistische machtsapparaat. In 1947 stelde het Politbureau het jaarlijks salaris van de president en de premier vast op 10.000 roebel. De vice-premiers en de secretarissen van het Centraal Comité verdienden jaarlijks 8.000 roebel. Stalin zelf bleef echter zijn spartaanse levensstijl cultiveren en “zijn loonzakjes stapelden zich ongebruikt op in zijn bureau”.
Een vat vol tegenstrijdigheden
Bijzonder interessant is de wijze waarop Simon Sebag Montefiore de figuur Stalin in al zijn aspecten beschrijft. Stalin was een vat vol tegenstrijdigheden. Hij was een autodidact. Met een ijzeren discipline zette hij zich aan de zelfstudie. Op het einde van zijn leven, op het ogenblik dat hij met zijn medewerkers moest discussiëren over de nakende oorlog in Korea en de timing ervan, was Stalin bezig met een lang artikel over linguïstiek. Stalin was slechts een amateur-linguïst, wat hem niet belette in de Pravda van 20 juni een lang en saai artikel te publiceren onder de kop: “Marxisme en de problemen van de linguïstiek”. Vier dagen later brak de Korea-oorlog uit, een krachtproef met de Amerikanen, waarbij de Chinese en Koreaanse communisten de kastanjes uit het vuur mochten halen. Stalin weigerde hen de steun van de Sovjetluchtmacht.
Zijn hele carrière lang trad Stalin (hierin met enthousiasme gevolgd door de grote cultuurfilosoof van het Kremlin, Zjdanov) op als censor. Hij herschreef zelfs stukken van de grote schrijver Maksim Gorki, noemde de dichters Mandelstam en Achmatova genieën, maar censureerde hun werk. Hij had een zwak voor het theaterwerk van Michail Boelgakov. Maar het was Boelgakov verboden om in de Sovjetunie van Stalin te publiceren. Stalin keek persoonlijk toe op de film-, theater- en operaproductie. Hij besliste vaak zelf welke films er mochten vertoond worden en welke niet, welke theater- en operavoorstellingen konden doorgaan en welke niet.
Stalin was zich zonder meer bewust van zijn personencultus. Dat zijn omgeving hem “leider” en “vader” noemde, stoorde hem geenszins. Maar te veel was ook voor hem soms te veel. Konev, Malenkov en Molotov wilden na de Tweede Wereldoorlog Stalin de eretitel van “generalissimus” geven. Stalin was tegen en liet Konev weten: “Kameraad Stalin heeft dit niet nodig. Kameraad Stalin heeft voldoende autoriteit zonder deze titel. Tsjang Kaisjek is een generalissimus, Franco is een generalissimo – prettig gezelschap voor mij!”.
Overwinnaar van Wereldoorlog II
Simon Sebag Montefiore besteedt veel aandacht aan Stalins rol tijdens de Tweede Wereldoorlog (tot saillante details toe over de drinkgelagen tijdens de topconferenties van Stalin met Churchill, Roosevelt en later Truman). De terreur binnen eigen rangen ging ook tijdens de Tweede Wereldoorlog en ook na de capitulatie van nazi-Duitsland voort. Naast de bolsjewistische partij werd ook het Rode Leger het doelwit van de stalinistische zuiveringen. Alle leiders uit de omgeving van Stalin hadden bloed aan de handen. Vele jaren later zouden ze hun terreur nog steeds verdedigen. “Ik droeg de verantwoording over de onderdrukking en beschouw die als juist,” zei Molotov na de dood van Stalin. “Alle leden van het Politbureau waren verantwoordelijk, maar 1937 (een topjaar in de terreur met de Moskouse showprocessen -nvda) was nodig.” Mikojan zou later verklaren: “iedereen, die met Stalin werkte is medeverantwoordelijk.” En “ijzeren Lazar” Kaganovitsj blies warm en koud: “we zijn schuldig, omdat we te ver zijn gegaan. We hebben allemaal fouten gemaakt… Maar we hebben de Tweede Wereldoorlog gewonnen”.
Onder de stalinisten hebben het Sovjetvolk en het Rode Leger inderdaad een immense bijdrage geleverd tot de nederlaag van Hitler. Maar ook de buitenlandse politiek van Stalin en de zijnen bleek een vat vol tegenstrijdigheden.
Dat het pact tussen Molotov en von Ribbentrop tot stand kwam, was niet alleen een gevolg van de stalinistische realpolitik. Het had ook te maken met de dubieuze inschatting die Stalin persoonlijk maakte van het naziregime.
Stalin was gefascineerd door de figuur Hitler. Dat bleek na de beruchte nacht van de lange messen op 30 juni 1934, toen Hitler zijn tegenstanders binnen de nazipartij afslachtte. Tegen Mikojan zei Stalin hierover: “Wat een kerel die Hitler!. Geweldig! Die weet hoe je dat moet doen!”.
Bij de ondertekening van het pact tussen nazi-Duitsland en Sovjetunie, waarover Molotov en von Ribbentrop hadden onderhandeld, deed Stalin erg lyrisch: “Ik zal nooit een zwak Duitsland toestaan,” zei hij tot von Ribbentrop. Hij ondertekende de documenten met een gigantische handtekening van 3 centimeter hoog en 25 centimeter lang met een uithaal van nog eens 40 centimeter, met de boodschap: “Is mijn handtekening duidelijk voor u?” Tegelijk was Stalin zich bewust van het gevaar van het Duitse fascisme en militarisme. Volgens hem was het Europa van 1939 “een pokerspel met drie spelers”: Hitlers fascisten, de kapitalisten met de bondgenoten Engeland (Churchil) en Daladier (Frankrijk) en zijn bolsjewieken. “Stalin vond de westerse democratieën op zijn minst even gevaarlijk als Duitsland,” aldus Sebag Montefiore. “Hij was politiek wijs geworden door de westerse interventies tijdens de burgeroorlog.” Na het verdrag van München was Stalin ervan overtuigd dat de westerse mogendheden Hitler zouden toestaan om de Sovjetunie aan te vallen.
Tegelijk wantrouwde hij de hoogste officieren van het Rode Leger en vooral zijn eigen spionnen, die nochtans uitstekend werk verrichtten. Tot op het laatste moment weigerde Stalin te geloven dat nazi-Duitsland de Sovjetunie zou aanvallen op 22 juni 1941. Hij bespotte zijn meesterspion Richard Sorge, die vanuit Tokio de nazi-invasie had aangekondigd. Stalin bleef ervan overtuigd dat Hitler pas in 1942 tot de actie zou overgaan. “Ik heb andere documenten,” zei hij. En meesterspion Richard Sorge noemde hij “een smeerlap, die fabrieken en bordelen in Japan opzet en het zelfs aandurft te rapporteren dat de aanval van Duitsland op 22 juni zal plaatsvinden. Suggereren jullie dat ik hem ook moet geloven?” Stalin geloofde alleen in zijn eigen denkwereld. Maar Hitler viel de Sovjetunie aan op 22 juni 1941. De leiders in Moskou waren totaal ontredderd en de Sovjetunie was de ondergang nabij. Met bovenmenselijke inspanningen en miljoenen slachtoffers slaagden de Sovjets erin het tij te keren. De expeditie tegen de bolsjewieken werd Hitler uiteindelijk fataal.
Tsaristisch nationalisme
Een niet onbelangrijk gevolg van de Sovjetoverwinning, zo toont Simon Sebag Montefiore aan, was een opstoot van ongebreideld nationalisme in de Sovjetunie: “de overwinning had de zegen gegeven aan het huwelijk tussen Russisch nationalisme en bolsjewisme”.
In Centraal-Europa had het Rode Leger de weg voorbereid voor een aantal zeer gezagstrouwe (stalinistische) communistische partijen. De enige dwarsligger leek de Joegoslavische partizanenleider Tito te zijn. Joegoslavië zou dan ook snel door Stalin uit het Sovjetimperium worden geëxcommuniceerd. Stalin en de zijnen hadden ermee ingestemd dat Griekenland aan het Westen zou toevallen, terwijl Tito de Griekse communisten bleef bevoorraden. De druppel die voor Stalin de emmer deed overlopen was de door de Bulgaarse leider Georgi Dimitrov en Tito voorgestelde Balkanfederatie. Dimitrov, een oude intimus van Stalin, had nagelaten het Kremlin hiervan op de hoogte te brengen. Maar voor het overige verliep alles naar wens in het nieuwe imperium.
“De generalissimus en Molotov waren tevreden met de behaalde prijzen, maar niet verzadigd. Tijdens een zuidelijk diner vroeg Stalin om hem de nieuwe kaart te brengen. Ze spreidden hem uit op de tafel. Hij gebruikte zijn pijp als aanwijsstok en overzag zijn nieuwe imperium: “Laten we kijken wat we dan hebben. In het noorden is alles in orde. Finland heeft ons onrechtvaardig behandeld, dus hebben we de grens verder van Leningrad gelegd. De Baltische staten, die vroeger ook Russisch waren, zijn weer van ons, alle Wit-Russen horen bij ons, de Oekraïners ook, en de Moldaviërs zijn weer terug bij ons. Dus aan de westkant is alles oké.” Vervolgens wees hij naar het oosten: “Wat hebben we hier? We hebben de Koerillen en Sachalin… China, Mongolië, allemaal zoals het moet zijn.” Zijn Dunhillpijp ging verder naar het zuiden: “Deze grens is helemaal niet naar mijn zin. De Dardanellen… We hebben ook aanspraken op Turks gebied en op Libië.”
“Dit had de toespraak kunnen zijn van een Russische tsaar – maar nauwelijks die van een Georgische bolsjewiek,” merkt Sebag Montefiore op. “Molotov stond achter de missie. Hij begreep dat er geen tegenstelling bestond tussen het bolsjewisme en het opbouwen van een imperium. “Het is mijn taak als minister van Buitenlandse Zaken,” zo stelde hij, “om de grenzen van het moederland uit te breiden. En het lijkt erop dat Stalin en ik het voor elkaar kunnen krijgen.”
Gebiedsuitbreiding en macht. Dat was het grote streven van Stalin en zijn hofhouding na de overwinning in de Tweede Wereldoorlog. En dat zorgde voor bizarre bokkensprongen in het buitenlands beleid van Moskou.
In 1947 maakte de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, George Marshall, een groots opgevat economisch hulpprogramma bekend. De Sovjetunie en zijn pas verworven imperium zaten economisch aan de grond. Molotov zag het Marshallplan meteen zitten. Hij dacht dat het een lend lease was, een leenplan zonder voorwaarden. Stalin was tegen. Hij begreep dat de Amerikanen het geruïneerde Duitsland er weer snel bovenop wilden helpen en plannen hadden om zijn hegemonie in Oost-Europa te ondermijnen. In het Kremlin werd er wel vaker heen en weer geslingerd. En op een ongerijmdheid meer of minder kwam het niet aan. Zo was Stalin er vast van overtuigd dat de zionistische onderneming in Palestina, die op 15 mei 1948 zou worden bekroond met de oprichting van de staat Israël, een bondgenoot van Moskou kon zijn. Stalin erkende als één van de eersten de joodse staat, waarvan hij hoopte dat het zijn satelliet in het Midden-Oosten zou worden. Enkele maanden na de stichting van Israël was Golda Meyerson (de latere Israëlische premier Golda Meïr) te gast in Moskou. Zij werd er met alle égards ontvangen. Ze was goede maatjes met Polina Molotov – de twee dames spraken in het Jiddisch met mekaar. En ze bezochten samen de grote synagoge in Moskou, waar een grote menigte joden buiten stond te wachten – binnen was er geen plaats meer. Kort daarop brak een genadeloze repressie los tegen de Sovjetjoden, die door Stalin als een vijfde colonne werden beschouwd. Israël was in de ogen van Stalin een potentiële bondgenoot. Tegelijk liet hij een bloedige terreur neerkomen op de Sovjetjoden, die als agenten van het zionisme werden gebrandmerkt. Polina Molotov werd één van de slachtoffers.
Simon Sebag Montefiore gunt ons een ruime kijk achter de coulissen van Stalins hof. Maar het hele mysterie krijgt ook hij niet ontrafeld.
(Uitpers, nr.58, 6de jg., november 2004)