Als een dichter reeds door tijdgenoten wordt omschreven als “de man die zijn volk poëzie leerde lezen” dan is dat wel een eerbetoon van formaat. En nog verdiend ook. Want voor noch na Herman De Coninck zijn van een dichter in Vlaanderen tienduizenden bundels verkocht én gelezen geworden. Met recht en reden was Herman De Coninck al een icoon toen hij in 1997, nauwelijks 53, onverwacht overleed in Lissabon.
Het is zeker geen alledaagse uitdaging om je aan een biografie te wagen van zo’n icoon. Dat erkent ook auteur Thomas Eyskens. Maar aangezien “nog niemand de taak op zich had genomen om een uitgebreide biografie over Vlaanderens meest gelezen dichter te schrijven” en zeker omdat, ook volgens Herman De Coninck zelf “vrienden geen biografie over elkaar kunnen of mogen schrijven” begon hij dan maar aan een sprokkeltocht die hem jaren heeft beziggehouden.
Want er was niet alleen de omvangrijke schriftelijke nalatenschap (naast zijn gedichten ook tal van essays, journalistiek werk en maar liefst een vijftienduizendtal brieven); er waren ook tientallen mensen die in het leven van Herman (zoals hij door zijn biograaf steevast wordt genoemd) een grote of kleine rol hadden gespeeld, en die – op schaarse uitzonderingen na – graag hun steentje bijdroegen door herinneringen op te halen en verhalen te bevestigen of te relativeren. Materiaal in overvloed dus, waarvan overigens grote brokken al eerder in de media aan bod waren gekomen. Bovendien had Herman zelf al aardig wat over zijn leven en zielenroerselen prijsgegeven in teksten en interviews.
Is een uitvoerige biografie van zo’n vijfhonderd bladzijden dan nog wel nodig? En zo ja: hoe moet die dan worden opgevat? De eerste vraag kan alleen met ja worden beantwoord: voor het eerst sinds Hermans dood, alweer twintig jaar geleden, worden hier talloze fragmentjes-voor-een-levensbeschrijving bijeengebracht. Zo ontstaat eindelijk een totaalbeeld (“toen met een lijst van nu errond”, jawel) dat allicht een groot deel van ‘s dichters tienduizenden lezers en bewonderaars kan boeien.
De tweede vraag is lastiger. Zeker in het kleine Vlaamse culturele wereldje waarin alles-beter-wetende recensenten (namen noemen is teveel eer) het bestaan om biografen kwalijk te nemen dat ze … een leven beschrijven, niet minder maar ook niet meer. Een biografie mag dan wel “degelijk, uitvoerig en gedetailleerd” zijn, maar ze voldoet toch niet helemaal wanneer ze “gevangen in feiten” blijft en slechts “begint met ‘s mans geboorte en eindigt bij diens dood”. Of ze “mist diepgang” omdat ze niet tegelijkertijd een literaire analyse brengt.
Neen maar. Dat een biograaf zichzelf en zijn of haar eigen ‘likes and dislikes’ wegcijfert en – met een overvloed aan feitenmateriaal, getuigenissen en teksten van de ‘gebiografeerde’ zelf – elke lezer de mogelijkheid biedt om zich een eigen oordeel te vormen … dat is kennelijk ongewenst. Dat heb je natuurlijk met lieden die hun subjectieve opvattingen zo superieur vinden dat ze hun lezers ervoor willen behoeden een eigen oordeel te vormen…
Laten we ernstig blijven. Het is al een hele verdienste wanneer een biografie “degelijk, uitvoerig en gedetailleerd” is, en geen schotschrift, (valse) sensatie of hagiografie. En: het leven in beeld brengen van een man die dichter was én journalist én essayist én jarenlang een uniek literair tijdschrift uitgaf, dat is één ding; een ‘diepgaande’ analyse van zijn literaire werk en de ontwikkeling daarin is iets heel anders. Hoewel: zelfs in dat opzicht krijgt de lezer van deze biografie via uitvoerige citaten ruim voldoende elementen aangereikt om zich – als niet-specialist – ook over die literaire ontwikkeling een beeld te vormen. Een zo correct mogelijk beeld trouwens, niet vervormd door een ego-trippende biograaf of recensent.
Daar ligt zeker een heel grote – indien niet de grootste – verdienste van Thomas Eyskens: de bescheidenheid van een biograaf die niet terugschrikt voor vele jaren monnikenwerk, en die daarmee niet op de eerste plaats zichzelf in het zonnetje zet maar wel ‘zijn‘ Herman de eer geeft die hem toekomt.
Niet omdat diens leven zo sensationeel zou zijn. Kindertijd, studentenjaren, legerdienst, enkele jaren als leraar … dat leven verschilt weinig of niet van dat van vele duizenden andere jongelui. Minder alledaags waren zeker de jaren bij ‘Humo’ (van 1970 tot ‘83) en nadien als hoofdredacteur en drijvende kracht van het legendarische ‘Nieuw Wereldtijdschrift’ (van 1983 tot zijn dood … en spoedig nadien die van het NWT). De dood van zijn eerste echtgenote in een auto-ongeval waarbij ook zoontje Tomas ei zo na om het leven kwam; vele jaren later de slepende scheiding van zijn tweede vrouw … drama’s, zeer zeker, maar dingen die ook anderen overkomen. Alleen vormen ze voor die anderen zelden de bron voor zoveel schijnbaar koele maar daardoor des te aangrijpender gedichten. Herman was er zich van bewust dat het om een vorm van sublimatie ging, maar bleef altijd op zijn hoede voor sentiment. “Poëzie”, schreef hij, “is het overstijgen van ervaringen en gevoelens, niet het weergeven ervan”.
Het beeld dat Eyskens schetst van Herman De Coninck is overigens helemaal geen ‘heiligenleven’: ook negatieve gebeurtenissen of karaktertrekken krijgen hun gewicht. Maar de auteur – en dat siert hem – heeft die niet opgeklopt tot zogenaamde ‘onthullingen’; hij laat slechts de feiten spreken … of, naast schaarse bevoorrechte getuigen, Herman zelf. Zo kan de lezer zelf concluderen dat de zo gevoelige Herman ook af en toe flink venijnig kon zijn, of dat enige ijdelheid hem niet geheel vreemd was. Maar vooral: dat zijn zelfbewustzijn als literator groeide met de jaren, met de waardering die hij kreeg en met de mate waarin hij werd erkend als literaire autoriteit, maar tegelijk toch altijd verstrengeld bleef met twijfels en zelfrelativering. Het is die merkwaardige mengeling die ook tot uiting komt in gedichten, essays en vooral in de vele duizenden brieven die hij schreef, onder meer aan vele (jonge of andere) auteurs die hij – al was het maar om één regel – de moeite waard vond om er zijn tijd en energie in te steken.
Kortom: Herman De Coninck leerde niet alleen zijn volk poëzie lezen. Hij leerde het – via zijn essays – ook poëzie waarderen, en – via zijn brieven – poëzie schrijven. Wie graag de mens achter al die geschriften beter wil leren kennen krijgt daar nu dank zij Thomas Eyskens ruimschoots de kans toe.