Of over hoe sociale bewegingen om de tuin worden geleid
De crisis die door het coronavirus veroorzaakt wordt is een aanleiding om na te denken over de toekomst. In deze bijdrage gaat het over ‘ontwikkeling’ in een erg brede betekenis met gevolgen voor progressieve bewegingen. Post-ontwikkeling? Dekolonisering? De-Growth? Wat moeten en kunnen we doen?
Ga naar eender welk dorp op het Mexicaanse platteland. De kans dat je er schrijnende armoede ziet met hongerende kinderen is groot. Mexico is nochtans een Lidstaat van de OESO, de club van rijke landen. Het Bruto Binnenlands Product bedraagt er om en bij de tienduizend US$ per capita. Diezelfde armoede zie je in pakweg Peru of Guatemala, of, in Azië, in Nepal, Cambodja of dat andere grote land, India.
Je kan denken, wat goed dat de internationale instellingen nu vooral aan armoedebestrijding doen als ze het over ‘ontwikkeling’ hebben. Veel heeft dat echter niet veranderd. Vandaag de dag mag je dat ook zeggen zonder te worden verguisd. Ja, de ‘extreme armoede’ is aardig gezakt tussen 1990 en 2015, maar dat is vooral dankzij China en India. De ‘millenniumdoelstellingen’ zitten daar voor niets tussen. En het is zeker niet omdat je aan de formele armoededrempel van de Wereldbank ontsnapt – vandaag 1,9 US$ per dag – dat je ook aan de armoede ontsnapt en tot de ‘middenklasse’ behoort.
Bovendien, en veel belangrijker, kan je de armoede verminderen zonder naar de hele economie en de hele samenleving te kijken? Is het niet in eerste én in laatste instantie een kwestie van hoe rijkdom wordt gecreëerd en hoe die wordt verdeeld en herverdeeld? Een kwestie van ongelijkheid.
Dat de Wereldbank en bondgenoten daar geen oren naar hebben, kan ons niet verbazen. Zij zijn het die tegen beter weten in een neoliberaal soberheidsbeleid blijven verdedigen met een doelgericht armoedebeleid. Geen universele sociale bescherming dus, wie geld heeft kan zich op de markt wel een verzekering kopen. En verder: groei, groei en groei. Of de coronacrisis daar iets kan aan veranderen is zeer de vraag.
Ondertussen werd, samen met de invoering van een armoedediscours, het ontwikkelingsverhaal zelf door de mangel gehaald. Waar het vroeger, vóór 1990, nog ging over industrialisering, modernisering en diversifiëring van de economieën in het Zuiden, geldt er nu slechts één uniform en één neoliberaal beleid van begrotingsevenwicht en internationale handel. De ‘ontwikkelingseconomie’ bestaat niet langer.
Maar goed, mondiale, progressieve sociale bewegingen laten zich toch niet in de luren leggen? Zij weten toch beter? Wel, hier is een probleem. Het staat vast dat er gelukkig nog heel wat bewegingen zijn die het kapitalisme met de vinger wijzen voor het onrecht in de wereld, terecht. Maar meer en meer bewegingen én academici, wereldwijd, laten zich verleiden door al het post- en sub- en de- denken dat mee met de milieu- en de sociale crisis wordt aangesterkt. Je mag dan nog nauwelijks over ‘ontwikkeling’ spreken, moderniteit en vooruitgang zijn uit den boze. Groei? Hoe durf je!
Wat ik in dit artikel wil aantonen is hoe de terechte kritiek op het neoliberale beleid heeft geleid tot tal van ‘alternatieven’ die dit beleid in feite versterken of het in elk geval onaangetast laten. Ik wil, met andere woorden, heel bondig het huidige dominante denken van veel progressieve bewegingen over de hekel halen. Want hoe begrijpelijk veel reacties ook zijn, het kind van de ontwikkeling met het badwater van de moderniteit weggooien is niet wat nodig is. Bovendien laten deze ontwikkelingen ook de leegte van het huidige linkse denken zien. Ik eindig dan ook met enkele bedenkingen voor het nieuwe progressieve elan waar we allemaal van dromen.
Kritisch ontwikkelingsdenken
Het ontwikkelingsdenken zoals dat na de tweede wereldoorlog, vooral bij de nieuwe Verenigde Naties (V.N.) tot stand is gekomen veroverde wel een zekere hegemonie maar kon nooit ongehinderd zijn weg gaan. Niet alleen werd er aan liberale kant, en dan vooral bij de Wereldbank (WB), weerwerk geboden – de WB weigerde aanvankelijk om ook naar sociale aspecten te kijken – vooral aan de linkerzijde staken verschillende alternatieve visies op ontwikkeling de kop op. Net zoals een halve eeuw eerder in de Sovjet-Unie en in China eraan getwijfeld werd of het kapitalisme onontbeerlijk was, werd in Afrika een Afrikaans socialisme bepleit. In Latijns Amerika ontstond in het kielzog van het structuralisme, het ‘dependencia’ denken dat verklaarde hoe ’onderontwikkeling’ niet vóór maar na ‘ontwikkeling’ ontstond, als gevolg van de inschakeling in het wereldhandelssysteem.
In India ontstond het ‘subaltern’ denken dat het kolonialisme aanwreef aan culturele onderdrukking te doen en de gekoloniseerden geen stem gaf (Chakravorti Spivak). Het ‘oriëntalisme’ ontstond in een zichzelf versterkend discours van ‘othering’, het creëren van een aparte groep mensen met negatieve connotaties (Edward Saïd).
Na mei 68 en het ontluikende groene denken werd over ‘post-ontwikkeling’ gesproken. Voor denkers zoals Arturo Escobar, Gustavo Esteva, Serge Latouche of Wolfgang Sachs had het geen zin om te streven naar een ‘betere’ ontwikkeling. Het idee zelf en de bedoeling ervan zaten helemaal verkeerd. Er was dus geen behoefte aan een alternatieve ontwikkeling, maar aan een alternatief voor ontwikkeling. Nooit werd duidelijk gemaakt waaruit dit dan bestond. Kort daarna ontstond het ‘de-growth’ idee dat na enige tijd niet langer mocht worden begrepen als ‘minder groei’, maar eerder als het opgeven van de doelstelling van groei voor de hele economie. Nog later werd dit eerder vaag begrip gebruikt voor een alternatieve economie. Opnieuw, niet erg concreet.
Op het eind van de twintigste eeuw en naar aanleiding van vijfhonderd jaar ‘ontdekking’ van Amerika kwam een heel andere visie opzetten die al een tijdlang aan het sudderen was, met denkers als Walter Mignolo en Enrique Dussel. Anibal Quijano, Eduardo Gudynas en anderen ‘ontdekten’ dat het kolonialisme in feite tegelijk het begin was van het kapitalisme en van de moderniteit, en dat alle drie dus meteen naar de prullenbak moesten verwezen worden. Ze keken naar het eurocentrisme en legden een duidelijke band met de slavernij en de onderdrukking van zowel zwarte als inheemse volken. De V.N.-conferenties van Rio over milieu en ontwikkeling, samen met Rio+20 in 2012 zetten die stellingen extra in de verf. Voortaan moesten we ons richten op de ‘dekolonisering’ van ons denken, want we zaten midden in een ‘beschavingscrisis’. De schuld van de blanke, pardon, de witte overheersing van het denken en doen in de wereld staat voor deze bewegingen buiten kijf.
Ondertussen had het neoliberalisme tot twee grote financiële crises geleid, stak het rechts en autoritaire populisme de kop op, spraken NGO’s in het gezelschap van Bono en anderen nog enkel over ‘make poverty history’. De schuldenlast van het Zuiden zou verdwijnen, maar wat in feite gebeurde is dat Afrika werd gedesindustrialiseerd, dat China zich razendsnel industrialiseerde en verrijkte en dat de geldstromen van Zuid naar Noord aan topsnelheid toenamen. De pret kon echter niet op. Armoedebestrijding werd entertainment. Ik heb het allemaal al elders uitvoerig beschreven.
In 1989 viel de Muur. Dat gaf een flinke knauw aan het linkse denken, hoewel er slechts met mondjesmaat ook echt een analyse werd gemaakt van wat er dan toch kon misgegaan zijn. In heel Europa gleed de radicale linkerzijde richting afgrond, groen triomfeerde, de sociaal-democratie hapte naar adem. In Latijns-Amerika ontstond er heel even een ‘pink tide’ met linkse en progressieve regimes die zowaar een ‘socialisme van de 21ste eeuw’ voorstonden, dan wel een filosofie van ‘buen vivir’. De rechterzijde heroverde – met behulp van het aloude imperialisme – weer de macht, en het socialistische regime van Venezuela verzandde in corruptie en wanbeheer. Het goede leven verbleekte bij de wandaden van het extractivisme.
Sociale bewegingen
Het heeft een tiental jaar geduurd tot het groene en anti-koloniale, anti-moderniteitsdenken Europa bereikte. Sociale bewegingen waren begin van de eeuw al wereldwijd begonnen met zich organiseren en voorbereiden op wereldwijde acties. In het Wereld Sociaal Forum kwamen intellectuelen en basisbewegingen met daartussen NGO’s bijeen om een en ander te bespreken. Het was de tijd dat ook bij de V.N., met het Carlsson verslag over ‘global governance’ ideeën werden verspreid over hoe de ‘civil society’ de wereld zou veranderen.
Alle democratische instellingen zaten vast, nationaal en internationaal. Partijstructuren bleken te rigide en te machtsgebonden om nog echt te luisteren naar wat de bevolking vroeg. Lidstaten van internationale instellingen, van de E.U tot de V.N. over de Wereldhandelsorganisatie (W.T.O.) hadden enkel nog een eigen nationaal belang te verdedigen en vergaten dat milieu, ontwikkeling en alle sociale dimensies ook een algemeen belang vertegenwoordigden.
Ondertussen werden de financiële markten ‘bevrijd’ en namen financiële instellingen, samen met nog enkele oude en nieuwe multinationals stilaan de macht over. Civil society? U vraagt, wij draaien. De Staat? Achterhaald, U heeft toch gezien hoe alles is mislukt in de socialistische landen? Vrijheid, blijheid, de markt weet beter dan wie ook wat U wenst en wat U nodig heeft.
In het Wereld Sociaal Forum dropen de intellectuelen ontgoocheld af en bleef er niets anders over dan enkele onbeduidende believers van de ‘open space’ om met ballonnen en hiphop het neoliberalisme te lijf te gaan. Wij doen niet aan politiek, zo leek de lijfspreuk te worden, wij zíjn politiek. Punt. In eigen land bezweek het alternatief in discussies over zwarte piet en karnavalesk antisemitisme. Radikaal links verschool zich met uitstekende parlementsleden in een robuust sociaal-democratisch harnas, maar helaas bleef de internationale dimensie achterwege. Het belang van Europese integratie ziet men niet in, het oude anti-imperialisme blijft ongenaakbaar. Zich internationaal organiseren? Neen, laat dat maar aan rechts over.
De valstrik
Het is een veel te korte en ietwat karikaturale voorstelling van zaken. Dat neemt echter niet weg dat het nieuwe, laat het me ‘groenlinkse’ denken noemen, zo zijn valkuilen heeft. Al eerder wees ik er op dat het verschil met wat de neoliberalen bepleiten niet zo groot is en dat het dat neoliberalisme zelfs kon bevorderen.
Een eerste punt was het basisinkomen. Niemand die er zo’n grote voorstander van was dan enkele neoliberalen die nu eindelijk af wilden van de sociale zekerheid. Te duur? Welnee, het basisinkomen zou een besparingsoperatie worden. Een individuele geldsom voor iedereen, gedaan met de collectieve solidariteit. Linksgroenen aanvaarden deze visie nog steeds niet, ze blijven verdedigen dat het allemaal samen moet kunnen. Want werk, neen, werk hoeft niet. Alsof dat niet precies de kern van elk menselijk wezen is dat hij/zij kan en moet instaan voor zijn/haar overleven, individueel en collectief. Wie zich daaraan onttrekt mist minimaal filosofisch en maatschappelijk inzicht. Dat werk anders kan en anders moet gedefinieerd worden, zeer zeker, maar het blijft een individuele én collectieve opdracht.
Zorg mag niet vermarkt worden, is een andere stelling. We moeten voor elkaar zorgen en dat niet aan de staat of aan instellingen over laten. Jazeker, maar zijn het niet vrouwen die het gros van de zorgarbeid op zich nemen? Moeten die dan gratis werken? En alweer, zien neoliberalen al die gratis vrijwilligers niet graag komen? Gratis arbeid! Kijk naar hoe de stages en de flexijobs zijn toegenomen op de arbeidsmarkt! Is dat dan een positieve ontwikkeling? De hele commons beweging die zo stilaan op gang kwam verkeek zich op kleinschaligheid, op groentekweek en repairshops. Allemaal vreselijk goed bedoeld, maar volstrekt naast de kwestie, want noch Bayer, noch Philips of Huawei liggen er wakker van. Peanuts.
Vliegschaamte! Je kan toch net zo goed de trein nemen om naar Wenen of naar Barcelona te gaan? Of de boot naar Amerika, zoals Greta Thurnberg en Anuna De Wever dat doen? Alweer een volledig misplaatste grap, ons internetverbruik is vervuilender dan de vliegtuigen en e-vergaderen is lang niet makkelijk en efficiënt, zoals de lockdown heeft bevestigd. Of geven we elke maatschappelijke mondialisering op, net nu bedrijven meer en meer hun mondiale markt aan het creëren zijn? Ja, er is weer sprake van protectionisme, maar denkt er iemand dat Bayer, Google of Rio Tinto zich achter nationale grenzen gaan verschuilen?
Kortom, veel sociale bewegingen leggen ietwat vertekende klemtonen en vergeten de kern van de zaak. Ze trekken zich terug op het lokale vlak en denken dat er met municipalisme een andere wereld kan gemaakt worden. Nu kan je in steden erg veel doen, je kan er inderdaad makkelijker dan op nationaal of continentaal vlak een progressieve meerderheid bouwen, maar daarmee is de wereld lang niet gered. Kijk naar twee recente voorbeelden: de coronacrisis en de vluchtelingen. Zonder nationale staat om visa uit te reiken, zonder mondiale instellingen om aan epidemiologisch toezicht te doen, sta je nergens. Keer op keer lopen de bewegingen in de valkuil van wat ook neoliberalen willen. Het volstaat de tien jaar oude rapporten van het Wereld Economisch Forum in Davos te lezen om te zien hoe men de Staat bij het afval wil zetten.
Illich en Pluriverse
Wie dat groenlinkse denken enkele jaren volgt botst al gauw op een muur. Want waar wil men heen? Wat is de oplossing voor al die afgewezen ontwikkeling en groei, de industrialisering, de geatomiseerde maatschappij, enz. Moeten we de armoede echt aanvaarden als we de misère kunnen uitroeien?
Als ik in de Vlaamse pers weer iets lees over de ‘eenzaamheid’ en de nood aan ‘verbondenheid’, dan vraag ik me af, leven deze mensen in dezelfde wereld als ikzelf? Is alleen zijn met jezelf dan zo onoverkomelijk? De coronacrisis heeft ons op dat vlak erg veel geleerd. Dat bejaarden hun kinderen en kleinkinderen willen zien, wat is er meer normaal dan dat? Dat contacten, ook fysiek, nodig zijn om samenleving te blijven, het werd zonneklaar. Technologie kan erg nuttig zijn, maar biedt geen blijvende oplossing. Alexia, ik heb er geen behoefte aan, maar wie dat leuk vindt, waarom niet? En oud worden, zoals Garcia Marquez dat schreef, is dat niet vooral een eerlijk pakt met die eenzaamheid? Maar dat we kleine gemeenschappen zouden nodig hebben waar mensen elkaar liever afgunstig pesten dan hun solidariteit betuigen, neen, bedankt.
Toen ik vorig jaar op een internationale conferentie in Hong Kong liet horen dat ik sceptisch stond tegenover heel wat groen gedoe – na een bezoek aan een alternatieve boerderij in Hong Kong! – en ik ontwikkeling en groei nog altijd broodnodig vond, kreeg ik meteen te horen dat ik dus ‘eurocentrisch en ecomodernistisch’ was. Punt.
Misschien. Maar ik ben wel meteen het toen volop geprezen boek ‘Pluriverse’ gaan lezen. Het was toen net uit en werd voorgesteld als zowat een nieuwe bijbel van de post-ontwikkeling. Het was zeer leerrijk. Maar desalniettemin, zo denk ik, volkomen fout. Tenzij je echt in een wereld wil leven zonder wasmachines, auto’s, mobiele telefoons, drones en vliegtuigen. En tenzij je gelooft dat het boeddhisme of het hindoeïsme, Ubuntu, Ibadisme, Tikkum Olam of de islamitische ethiek de echte antwoorden kunnen geven op existentiële vragen. Wat wordt bepleit is een wereld vol spiritualiteit, zonder moderniteit en zonder universalisme. Alsof we niet allemaal mensen zijn met exact dezelfde behoeften.
Het boek heet ‘Pluriverse’ omdat vooral de verscheidenheid van de menselijke soort in de kijker wordt gezet. En die verscheidenheid verschilt van de ‘universe’ die dan gelijk wordt gesteld met uniformiteit. Heel gek is dat! Want is het niet precies omdat we allemaal verschillend zijn dat we ook gelijke rechten nodig hebben? Gelijkheid staat niet tegenover verschil, integendeel. Tegenover gelijkheid staat ongelijkheid, en tegenover verschil staat hetzelfde. Sameness tegenover difference, equality tegenover inequality, het is geen taalprobleem maar een begripsprobleem of, beter nog, begripsverwarring. Het is één ding de verscheidenheid te beklemtonen, het is iets heel anders wanneer gelijkheid wordt vergeten. Het universalisme, aldus Francis Wolff, is emanciperend en komt nooit of te nimmer neer op uniformiteit.
En er is meer. Veel van deze pluriverse denkers zijn erg gelovige mensen en velen van hen denken met weemoed terug aan Ivan Illich die hen heeft beïnvloed met zijn ‘conviviality’, de verbondenheid van het samen zijn en het afwijzen van elke institutionalisering, van scholen tot gezondheidszorg.
Nu heeft die Illich, zo denk ik, de wereld goed bij de kluit genomen. Zoals hij op het eind van zijn leven toegaf, had hij had slechts één doel: te komen tot de ware kerk van Christus en niet tot een geïnstitutionaliseerd gebeuren. Hij droomde van de zuivere kerk van de incarnatie. Scholen of ziekenhuizen, het waren slechts voorbeelden om zijn idee duidelijk te maken, het kon net zo goed de postbedeling zijn geweest, zo verduidelijkte hij. Vandaar dat ook Illich nooit aan enig alternatief is toegekomen, scholen of ziekenhuizen deden er niet toe, alleen de zuivere kerk was van belang. Maar met die invloed leven we dus nog.
Pluriverse schildert een wereld zonder ontwikkeling, waar mensen kunnen zorgen voor zichzelf en waaruit het kapitalisme en de klassenstrijd als bij toverslag zijn verdwenen. Er is geen heelheid meer, maar enkel nog verdeeldheid.
Kapitalisme, kolonialisme en moderniteit
Uiteindelijk is Illich slechts een lachertje als we het vergelijken met de superernstige denkstroming over de moderniteit. Ik zei het al: met de ‘ontdekking’ van Amerika en het kolonialisme, ontstond ook het kapitalisme en ontwikkelde zich de moderniteit. Natuurlijk klopt dit niet en ook hier is de begripsverwarring niet weg te denken.
Ik beschreef al eerder waarom we het denken van de Verlichting, met de kans op emancipatie broodnodig blijven hebben. Die moderniteit is een filosofische stroming die ontstond in het kielzog van het humanisme en alles behalve zuiver ‘westers’ is, tenzij je het Arabische denken van begin tweede millennium in Spanje ook ‘westers’ noemt. Waarom niet? Volgens de historicus Jack Goody begon de moderniteit … in het bronzen tijdperk. Er is helemaal niets typisch westers aan. Individualisme, democratie en wetenschap, ze zijn ouder dan onze Griekse voorouders. Maar tegelijk blijven de erkenning van het individu, het geloof in één mensheid en in verandering, het ‘sapere aude’ en de zelfkritiek, broodnodig in de wereld van vandaag die té veel zelfbeschikking al heeft afgestaan aan overheden en bedrijven.
Gek genoeg bestaat de begripsverwarring hier in veel gevallen uit verwarring met het ‘moderniseringsdenken’ dat eigen was aan wat ontwikkeling bedoeld was te zijn in de jaren 1960. Door een economische industrialisering en diversifiëring, zou ook onderwijs en gezondheidszorg worden uitgebreid en zou men uiteindelijk tot identiek dezelfde politieke democratische instellingen komen als in West-Europa of Noord-Amerika. Dat was inderdaad het vaste geloof en het kan niet verbazen dat hiertegen bezwaar werd geopperd, niet enkel omdat het nergens gebeurde, maar ook omdat elk alternatief van tevoren uit het gezichtsveld werd verbannen. Maar moderniseringsdenken is geen moderniteit.
Ernstiger was de kritiek vanuit het nieuwe bewustzijn van de oorspronkelijke volken in Amerika. Dat zij vanuit een andere kosmovisie moeite hebben met het ‘westers’ rationalisme en het geloof in lineaire vooruitgang is zeer goed begrijpelijk. En dat het kolonialisme die andere kosmovisies voor onbestaande hield en onderdrukte, is eveneens een feit. Dit epistemologisch kolonialisme werd terecht aangeklaagd, o.m. door Boaventura de Sousa Santos, en het is niet makkelijk om er terdege rekening mee te houden. Maar het moet.
Niet om te stellen dat we nu ‘in harmonie’ met de natuur moeten leven – wie deed dat wel? – niet om het rationalisme op te geven, wel om inderdaad tot een echte ‘pluriverse’ te komen, rekening te houden met verscheidenheid, te beseffen dat sommige volken wél behoefte hebben aan eten en drinken, maar misschien niet aan vliegtuigen en elektrische blikopeners. Mobiele telefoons zeer zeker wel. Ook drones om illegale houtkap op te sporen. Kortom, waar het op neer komt, eens te meer, is dat mensen en volken zelf hun moderniteit moeten kunnen bepalen. Meestal is daar wel degelijk vraag naar, alleen de manier waarop zal door henzelf moeten bepaald worden.
De moderniteit, een filosofische strekking begon lang voor de ‘ontdekking’ van Amerika en het kolonialisme. Het kapitalisme trouwens evenzeer, en ook dat is trouwens niet typisch westers. Het gekke nu is dat Spanje lang geen kapitalistisch land was toen het Columbus een paar schepen en manschappen meegaf. En Spanje voerde ook helemaal geen kapitalisme in in Amerika, wel een hardnekkige vorm van feodalisme waarmee land inclusief de bevolking aan de veroveraars werd gegeven, de ‘encomiendas’. Strikt juridisch bekeken, was het zelfs geen kolonialisme, zo stelt Roca Barea. De inheemse bevolking werd vermoord, uitgebuit en grotendeels uitgeroeid, zeer zeker. Goud en zilver werden geplunderd, ja. Maar het duurde wel even voor dit hele systeem ‘echt’ kapitalistisch werd. Spanje en Italië ontwikkelden zich ook heel erg verschillend in die periode, met oorlogen aan de ene kant, en een accumulatieproces aan de andere kant. Pas toen het plantagesysteem met de slavenhandel een goede eeuw later goed op gang kwam, met Britten, Fransen en Nederlanders in de hoofdrol, kan van een ontluikend kapitalisme worden gesproken.
Dat deze drie fenomenen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en niet anders konden dan zich samen ontwikkelen is enkel het resultaat van een intellectuele denkoefening die weinig met de harde realiteit te maken heeft. Dat daarom, begin 21ste eeuw, de moderniteit moet worden afgewezen, ik blijf het een zeer gevaarlijke stelling vinden die zeker niet in Europa moet worden ingevoerd. Ik blijf me de stelling van Goebbels herinneren voor wie het echte doel van het nazisme ‘1789 vergeten’ was. Het autoritaire rechtspopulisme van vandaag denkt er niet anders over.
Bovendien kunnen er vragen gesteld worden bij dit hoofdzakelijk Latijns-amerikaanse denken. Het staat buiten kijf dat zowel de kolonisering, de kapitalistische uitbuitingspraktijk en de onderdrukking van de inheemse volken moeten veroordeeld worden. Vandaar dat de ‘dekolonisering’ zowel in Latijns-Amerika, Azië als Afrika op aanhangers kan rekenen. De meeste denkers komen echter uit Latijns-Amerika en het valt op dat ze vaak toch veel genuanceerder zijn dan hun volgelingen, van Enrique Dussel tot Edgardo Lander en Boaventura de Sousa Santos. Ik wil hier twee bedenkingen bij maken.
Latijns-Amerika is een continent met ernstige identiteitsproblemen. De meerderheid van de bevolking is er blank of mesties, kinderen van de verguisde kolonisering. Het is ook het continent dat altijd uitblonk door zijn originele denken, van José Martí tot Mariátegui, van het interne kolonialisme tot het structuralisme en het dependencia-denken. Wanneer ik sommige auteurs bestudeer kan ik me niet van de indruk ontdoen dat ze op zoek zijn naar een nieuwe theorie die hen eindelijk een vaste plaats en identiteit kan geven en de tegenstelling tussen de inheemse roots en de blanke invasie kan opheffen. Meer nog, wanneer je bij het lezen van Dussel of de Sousa Santos niet aan dat inheemse heden en verleden denkt, maar aan, zeg maar, het islamitische Saoedie-Arabië of Iran, dan ga je al gauw twijfelen aan de relevantie van sommige stellingen. Idem met de kritiek op de moderne wetenschap, want wie denkt er nu dat kruidenthee even efficiënt kan zijn als een vaccin tegen het coronavirus?
En er is meer. Diverse auteurs hebben er al op gewezen dat veel van het denken van en over de inheemse volken in Latijns-Amerika wel een zeer bizarre weg heeft afgelegd. De Europeanen die in Amerika aankwamen dachten een soort ‘aards paradijs’ te hebben gevonden. Met hun verhalen werd in Europa nog meer gefantaseerd over die ‘nieuwe wereld’ en alles werd uitgelegd met de in Europa beschikbare categorieën, dat is vooral de bijbel. Deze mechanismen zijn schitterend uitgelegd door Jorge Magasich in ‘América Mágica’ of door Serge Gruzinski in ‘La machine à remonter le temps’. En het is precies dat denken dat dan weer in Amerika werd ingevoerd. Of met andere woorden, wat echt als ‘inheems’ wordt gezien, is vaak van Europese oorsprong. Dat gebeurt tot en met vandaag. Het hele ‘pachamama’ verhaal over de voedende (vrouwelijke) aarde heeft niets vandoen met wat de inheemsen denken of dachten. Er is vandaag een hele intellectuele én materiële blanke industrie op gang gekomen die de inheemsen leert wie of wat hun goden zijn, hoe heilig de aarde wel is en hoe harmonieus zij, de oorspronkelijke volken, met de natuur kunnen leven. Ondertussen tekenen ze wel akkoorden met grote multinationals die hen beloven de ‘Moeder Aarde’ te zullen eerbiedigen.
Kortom, veel van het denken zou wel eens op een onbewuste psychologische behoefte en op goed bedoelde volksverlakkerij kunnen neerkomen. De realiteit van landen als Bolivië en Ecuador, wiens linkse presidenten hun hand niet omdraaiden om verder olie, gas of lithium te ontginnen, omdat ze nu eenmaal geld nodig hebben voor hun sociaal beleid en voor de afbetaling van hun schulden, spreekt boekdelen. Rafael Correa wees er herhaaldelijk op dat de extensieve veeteelt van de inheemsen in zijn land nauwelijks minder vervuilend en milieuschadelijk was dan de mijn waarvoor hij een vergunning had gegeven. Je kan moeilijk gaan bedelen, zo zei hij, als je op een zak goud zit.
Een politieke crisis
Dat we ons denken moeten dekoloniseren, dat we alle westerse en zeker blanke ‘superioriteit’ overboord moeten gooien, dat we naar de wereld moeten leren kijken vanuit andere perspectieven dan de onze, zeer zeker. Niemand die dat beter heeft uitgelegd dan de Franse antropoloog Philippe Descola die de band tussen mens en natuur bestudeert. Hij leert ons hoe verschillend én hoe gelijk we zijn, hoe we leven met verschillende ontologieën die elk hybride én fluïde zijn en elk voor zich ‘een wereld’ maken. De totaliteit is géén voorafbestaand gegeven, maar wordt dagelijks vorm gegeven. Hij leert ons ook hoeveel we van anderen kunnen leren, in het besef dat niemand, blank noch zwart noch rood noch geel, het antwoord op alle vragen in de la heeft liggen. Mens en natuur weer met elkaar verbinden, dat moeten we leren en dat is dringend, maar niet ‘in harmonie’ met de natuur, of kijkend naar hoe de Azteken het hart uitstaken van hun vijanden. Daar valt niets van te leren. Trouwens, zo moeilijk is het allicht niet want volgens Bruno Latour zijn we nooit ‘modern’ geweest.
Het is altijd gevaarlijk om één kwaal toe te schrijven aan één oorzaak en één gevolg te voorspellen. Alle ontwikkelingen zijn onvoorspelbaar, op elk ogenblik kan een verrassende wending de geschiedenis een andere kant opsturen. Kijk naar wat het coronavirus momenteel doet! Teleologische geschiedschrijving is riskant. Mensen hebben hun toekomst in handen, zoveel is zeker, alleen moeten ze wel beslissen om samen iets te doen. Het is mogelijk dat de individualisering te vér is gegaan, het is zeker waar dat het neoliberalisme dat ons als tientallen jaren teistert, ons doet geloven dat we enkel individueel vooruit kunnen komen, in concurrentie met de ander. Het is ook waar dat we enkel door samen te werken echt iets kunnen bereiken. De wereld, de samenleving zijn maakbaar, inderdaad, maar het is niet op je eentje dat je iets zal veranderen. De elites die zelf de beste klassensolidariteit ooit vertonen, zullen alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat zij aan de onderkant nooit leren samenwerken, zo vertelt ons Yuval Noah Harari.
Mei 68 heeft heel wat heilige huisjes omver geworden. Jonge mensen waren het moe om in een rigide en hiërarchische omgeving te leven. De oude structuren moesten overboord, ze zouden het in de toekomst anders gaan doen.
Dat is deels gelukt. Heel wat sociale bewegingen blijven zweren bij het ‘horizontalisme’, het afzweren van bazen en van meerderheidsstemmingen. Dat lukt, zolang je in kleine groepjes werkt en veel tijd hebt om te discussiëren. Dat lukt niet als je in grotere verbanden actief bent en sommigen minder goede bedoelingen hebben dan wat uit die mooie principes kan lijken.
Het Wereld Sociaal Forum is kapot gegaan aan dat horizontalisme. Machtsrelaties bestaan overal, het is goed ze te herkennen en ze democratisch te neutraliseren. Als het horizontalisme het echter haalt van elke gezonde democratische reflex, dient dit enkel om machtsrelaties te verbergen en te bestendigen.
Sinds de Arabische lente, de Indignados, de Occupy Wall Street en Nuits Debout, gevolgd door de Gilets Jaunes en andere massabewegingen moeten we ons ook afvragen waar dit toe kan leiden. 2019 was een jaar vol protest, van Hong Kong tot Santiago de Chile, van Beiroet tot Algiers en nog vele andere steden. Het waren geen dagprotesten, maar maandenlang volgehouden bezettingen en aanklachten. Hier en daar een kleine toegeving van een regering, maar alles bij elkaar, een zoveelste mislukking. Meer en meer jongeren gaan zich afvragen of geweld dan misschien toch de enige methode is om iets af te dwingen. De massale en wereldwijde acties van de feministen op 8 en 9 maart 2020 waren een onverhoopt succes. Zal dat tot nieuwe wetgeving, rechten en minder geweld leiden? Kan de coronacrisis iets ten goede veranderen? Of leidt ze enkel tot meer geweld en repressie?
Eén ding wordt al te vaak vergeten: wie succes wil, wie iets wil bereiken, moet zich organiseren, moet structuren hebben, moet woordvoerders hebben. Met duizenden de straat opkomen, het is belangrijk, het politiseert, het blijft hangen, maar iets politiek bereiken, van een bestaande of van een nieuw te vormen regering, het kan niet. De lessen die we hier moeten leren vind je het best bij de vakbonden die zich meer dan honderd jaar geleden begonnen te organiseren, lokaal, nationaal, mondiaal. Niet altijd met evenveel succes, maar het blijven tot vandaag de enige geloofwaardige organisaties waarmee kan onderhandeld worden, die iets kunnen afdwingen. In de huidige crisis zijn er best regeringen die iets willen veranderen, maar de Algerijnse regering b.v., ten einde raad, wilde gesprekken aanknopen met de Hirak. Helaas waren er geen woordvoerders…
En tegelijk worden sociale fora georganiseerd om mensen en groepen bij elkaar te brengen en na te denken over een ander migratiebeleid, over een andere economie (sociaal en solidair, dat spreekt). Je probeert sociale rechtvaardigheid op de agenda te zetten en de neus wordt opgehaald. Reformistisch. Emancipatie! Wat bedoel je? Tot het coronavirus toeslaat.
In zekere zin is het grappig, maar anderzijds ook tragisch, als je ziet hoe academici over de hele wereld moeite doen om nog iets nieuws te verzinnen over armoede, over strategieën om gehandicapte armen op de bus te krijgen, om inheemse vrouwen te leren rekenen, om energie – en digitale armoede te definiëren, en aan te tonen dat luchtvervuiling erger is in arme stadswijken. En één ding weten ze maar zeggen het niet: zonder inkomen kan je niets doen in een markteconomie en het kapitalisme produceert meer armen dan het kan verhelpen.
Indien we armoede echt de wereld uit willen zijn er maar twee oplossingen: de productie van rijkdom anders verdelen en die rijkdom zelf anders herverdelen.
En als we een heuse klimaatcrisis willen vermijden is de oplossing: minder of geen fossiele brandstoffen ontginnen en verbruiken.
Dat is makkelijk gezegd maar moeilijk gedaan. Twee dingen staan vast: mensen in rijke landen zullen niet vanzelf hun levensstandaard laten dalen. Alle beloften van ‘meer geluk’ en ‘meer welzijn’ klinken goed maar je overtuigt er citytrippers niet mee, dat heeft de lockdown nogmaals bewezen. En arme landen hebben groei nodig, zonder meer. Uiteraard kan worden gepraat over welke groei dit zal zijn, maar met een Bruto Binnenlands Product van 500 US$ per capita kan je niet ver springen. Bovendien heeft een groeiende bevolking uiteraard behoefte aan meer voedsel.
Het betekent dat we naar strategieën moeten zoeken die mensen wél kunnen overtuigen en dat we naar groei moeten die de duurzaamheid niet in gevaar brengt. En dat betekent op zijn beurt: politiek. Een overheid die democratische beslissingen kan nemen, lokaal, nationaal, continentaal en mondiaal. En een politieke ecologie die de natuur integreert in het bestuur van de samenleving. Die verder kijkt dan fietspaden en LEZ-zones. Want de klimaatcrisis is een crisis van de mensenrechten, van sociale rechtvaardigheid en van politieke instellingen.
Het betekent dat een aantal denkbeelden moeten worden bijgesteld.
De diefstal van de geschiedenis
Het begint met onze geschiedenis. De al vermelde Jack Goody beschreef heel boeiend hoe ‘het Westen’ zijn eigen geschiedenis schreef en daarbij zijn rol behoorlijk overschatte. Veel van de concepten waarmee we leven en die we als ‘typisch westers’ beschouwen zijn dat helemaal niet, van democratie tot kolonialisme en kapitalisme. Griekenland als de bakermat van onze beschaving beschouwen schiet ook al tekort als niet tegelijk de context mee in rekening wordt genomen waarin het zeer diverse Griekenland kon gedijen, van het Midden-Oosten tot Noord-Afrika. Door het verleden te bekijken vanuit het perspectief van het heden zijn erg veel onterechte mythes ontstaan en wordt het voorgesteld alsof de Renaissance en de Verlichting echt fundamentele breekpunten zijn geweest die het Westen een onmiskenbare voorsprong en superioriteit hebben verleend. Niets is minder waar, volgens de auteur.
Nu is het precies dat foute geschiedenisverhaal dat door linkse en progressieve bewegingen wordt gebruikt om hun kritiek op ‘het Westen’ te geven en alle positieve kenmerken van humanisme, moderniteit en Verlichting overboord te kieperen. Bij de rechterzijde kan de pret niet op! Door geloof in verandering, kennisverwerving en collectief handelen bij het afval te zetten, graven progressieven hun eigen graf. Rechts kan geruisloos overnemen.
Nogmaals, ik wil hiermee geenszins beweren dat we kritiekloos moeten omgaan met de erfenis van het verleden. Zeker de ecologische crisis maakt kritiek en her-denken erg nodig en dringend. Wel moeten we afstappen, zo denk ik, van het makkelijke zwart-wit denken dat het Westen met alle schulden overlaadt. Er is erg weinig waarvan we kunnen zeggen dat het onze ‘eigen’ verworvenheden zijn, laat staan dat we superieur zouden zijn, maar onze vorm van samenleving en het achterliggende discours mogen best worden gehoord. Of met andere woorden, de kritiek op het denken moet geen kritiek op enkel West-Europa worden.
Ik sluit me daarom graag aan bij die auteurs die een deur of venster open laten, zoals Boaventura de Sousa Santos die pleit voor het openen van meer analytische ruimte, voor een niet-westers Westen, voor een nieuwe invulling van emancipatie. Sociale rechtvaardigheid, zo stelt hij, is niet mogelijk zonder cognitieve rechtvaardigheid. We moeten dus leren luisteren naar wat anderen ons te zeggen hebben en goed beseffen dat geen enkele ‘cultuur’ nieuwe kennis opneemt als die niet compatibel is met de oude kennis. We moeten af van ons ‘orthopedisch denken’, zo stelt hij. We moeten kritisch naar onze geschiedenis en die van anderen leren kijken en toelaten dat zich verschillende vormen van moderniteit ontwikkelen. Of nog met andere woorden: we moeten niet zozeer een ‘alternatief’ voor het huidig systeem bedenken, maar een ‘alternatief denken’ ontwikkelen. Op die manier kan ruimte worden gemaakt voor verscheidenheid én universalisme.
Het lijkt me een goede leidraad om na te denken over onze ‘moderne waarden’, over ontwikkeling, over economie, de Staat en uiteraard over onze verhouding tot de natuur. Antropologen, met kennis en inzicht in de verscheidenheid van onze wereld spelen hierin een belangrijke rol.
Heb ik nu, aangekomen op bladzijde 10, iets nieuws gezegd? Neen, helemaal niet. Ik heb enkel gewaarschuwd voor doodlopende straatjes en ontmoedigende nederlagen. De kritiek van de afgelopen decennia op ontwikkeling, eurocentrisme en moderniteit was zeer relevant en nuttig. Maar het heeft tot nog toe niet tot hoopgevende alternatieven geleid. Het progressieve denken is totaal versnipperd en zit voor een deel op een fout spoor. Door het opgeven van het universalisme en het geloof in verandering, het opgeven van structurele benaderingen en organisaties, werd de deur wijd opengezet voor regeringen en bedrijven die de neoliberale wet bepalen. Wat alle nieuwsoortige progressieve bewegingen voor post-ontwikkeling, dekolonisering en ontgroeien vergeten is dat we nog steeds in een kapitalistisch systeem leven waarin de klassenstrijd, het racisme, het patriarchaat en de groene strijd gelijktijdig moeten aangepakt worden. Wat links blijvend van rechts onderscheidt is het streven naar gelijkheid, solidariteit en emancipatie. Het is wraakroepend dat sommigen dat verschil niet langer willen zien en denken, zoals in Ecuador, dat ook kan opgeroepen worden om voor een neoliberale presidentskandidaat te stemmen, of om de rechtse staatsgreep tegen Evo Morales in Bolivië toe te juichen. Het is een erg gevaarlijke ontwikkeling. De Sousa Santos waarschuwt terecht voor het ‘maatschappelijk fascisme’ dat op ons afkomt.
Ik wil daarom oproepen om het over een andere boeg te gooien. Om anders te leren denken over wat ons bindt en wat ons verschillend maakt. Wat ons bindt is onze menselijkheid, onze afhankelijkheid van de natuur, niet onze identiteit. Wat ons bindt is echter eveneens een noodzakelijke sociale strijd tegen alle onderdrukkende mechanismen. We mogen daarom de oude strijdpunten evenmin vergeten. Het kind met het badwater weggooien is niet wat we nodig hebben. We moeten beseffen dat niemand alle juiste antwoorden op zak heeft.
En vooral: sociale bewegingen die vandaag de dag zoveel initiatieven nemen, zo lang en hardnekkig de straat opkomen om hun eis voor sociale, economische en milieurechtvaardigheid kracht bij te zetten, moeten ook opnieuw leren zich te organiseren, lokaal, nationaal, continentaal en mondiaal. Zonder organisatie, zonder structuur kan er nooit iets duurzaam veranderen. De transitie mag beginnen in je straat, maar zal zonder gelijktijdige mondiale aanpak niets uithalen.
Het kan nuttig zijn weer eens wat oudere auteurs uit de kast te halen, Mariategui of Amilcar Cabral. Of te kijken naar wat werd gezegd in Bandung, naar de nieuwe internationale economische orde, het ‘unified concept’ van de V.N. De machtsverhoudingen zijn nog steeds niet veranderd. Grootmacht China heeft nauwelijks iets te zeggen bij het I.M.F. of de Wereldbank.
Vandaag hangt de linkerzijde in de touwen en geleidelijk aan, ongemerkt, gaat de deur van het reformisme dicht. Sociale bewegingen staan door hun gebrek aan coördinatie erg zwak. Ze bijten zich vast in uitzichtloze strategieën die de put alleen maar dieper maken. Trump, Bolsonaro en Duterte lachen in het vuistje. Met de lockdowns van de coronacrisis kunnen bewegingen zelfs niet meer op straat komen. De Orbans en DeCrem’s van deze wereld bereiden de toekomst voor.
Er is één concept dat ons kan binden, zo denk ik, omdat het vooruitgang en verandering inhoudt en ons solidariteit oplegt: emancipatie. Het is zich individueel en collectief bevrijden van wat ons beperkt en onderdrukt, materieel en filosofisch. Altijd is het een verhaal van én én, nooit van of of. Die emancipatie moeten we weer vanonder het stof halen.
Francine Mestrum
Dit bericht verscheen eerder op Appache: