Er is al veel onzin geschreven over de verhouding tussen de dichter en de samenleving, a fortiori over de plaats van de dichter in de Revolutie, dat het ‘juist daarom de moeite is om er nog eens op terug te komen’, zoals Leo Klatser op licht cynische wijze de bloemlezing “Cubaanse liederen voor soldaten en toeristen” inleidt. Het kan niet duidelijk genoeg zijn of een dichter binnen of buiten de Revolutie staat – en waarom. Er was effectief een tijd dat poëten over de revolutie dichtten, omdat ze in de omwenteling geloofden, omdat de revolutie, zoals de poëzie, de maat uit de regel haalt, het graniet van de grammatica splijt, de zinnen verzet; ook omdat ze zelf revolutie voerden, met bloed in de verzen of woorden in de lopen, pal links gericht. Het was de tijd dat dichters de wereld bezongen en niet zichzelf, de wereld die zou veranderen als we daartoe besloten, de wereld die ons alle vrijheid zou bieden, aan de dichter en de denker, maar vooreerst aan wie de uitdrukking was ontnomen, de ondervoede boer, de armlastige arbeider en hun troosteloze, maar moedige vrouwen en hun skeletkinderen. Het was de tijd dat de dichter aan de kant stond van verschuiving, verandering en aardbeving. Geen dichter of hij zegt de afspraak af, verbouwt de orde, zet norm om naar vorm met eigen normen – in de dichtkunst en dus in de wereld. Het was een tijd dat dichters door het volk werden geëerd als spreekbuis, een volk dat zijn dichters uit het hoofd kende, van zijn dichters hoopvolle strofen eiste, zoals de dichter zijn volk verwoordde zonder te papagaaien, maar ogen opende en oren spleet met bezwerende regels en ideeën die op rijmen en ritmes bewogen. Het was een tijd van dichter als uitroepteken, de paniekzaaier met zijn meerduidige beelden, de dichter die zijn eigen maat aanslaat, zijn eigen woorden te boek stelt en zo de technotaal ontmaskert. Daarom worden dichters, en zangers – die zingende dichters – zodra het Regime een wanklank ontwaart, als eersten de bak in gedraaid, de handen afgehakt, uit het leven gedreven; hun verhogen verzaagd, microfoons verboden, hun boeken gebrandstapeld.
Begeerte had hen aangeraakt.
Hierna ter illustratie twee dichtbundels met een Latijns-Amerikaanse signatuur. Ze zijn van oudere datum: van toen in dat subcontinent de revolutie nog aan de orde was en de poëzie daarover niet kon en wilde zwijgen.
Gloria Gabuardi: Defensa del amor
“Defensa del amor”, verdediging van de liefde, het debuut van de sandinistische guerrillera Gloria Gabuardi, valt uiteen in twee delen.
De dichteres-strijdster
In het eerste deel, spreekt de dichteres over de revolutie en de revolutionair, vooral over de taken en de plichten van de revolutionair waarmee de toekomst wordt voorbereid, dit wil zeggen een rechtvaardiger samenleving. Ondanks de vele beelden en het hoge lyrische gehalte, klinken deze verzen net iets te veel als slogans en ordewoorden in dichtvorm, te geforceerd, onvoldoende origineel. Toch slaagt ze erin om de leuzen en oproepen een persoonlijke draai te geven en zo de lezer persoonlijk te raken. Uiteindelijk richt deze poëzie zich tot de kameraden die, net als de dichteres, elke dag gewapende strijd voeren tegen een dictatuur en daartoe een sterke motivatie nodig hebben. Omdat Gloria Gabuardi zelf aan de strijd deelneemt en een persoonlijke prijs betaalt voor haar inzet – haar man aan een ander front, de kinderen vaak aangewezen op derden, haar vader onnozel gemarteld – klinkt haar poëzie uiteindelijk geloofwaardig. Haar gedichten zijn, ook al klinkt dat clichématig, een wapen in de strijd voor een betere wereld. De dichteres en haar lezers zijn één. Allen strijden, allen zijn de strijd.
In “El hombre hecho fusil” zijn de mens en het geweer één geworden, of beter: de hatelijke vijand indachtig, moet hij geweer worden:
(…)
Daarom moet de mens geweer worden,
armen, handen, vingers moeten geweer geworden,
het lichaam een loopgraaf, ziel van de strijder,
het hele volk een barricade,
steen op steen, muur,
toorts die de harten doet ontvlammen”.
De strijdlust wordt heroïsch verbeeld in “¡Qué vengan ya!”, dit wil zeggen: laat ze – de vijanden – maar komen:
(…)
Laat ze maar komen,
we staan klaar,
met onze klauwen,
met onze tanden,
het hart pal.
Hier zullen we ze villen.
En in naam van de gevallen kinderen van het vaderland
en hun namen uitgezaaid over het uitspansel,
zullen we een grote brandstapel maken
dat geen enkel spoor nalaten zal,
geen enkele herinnering heel laat”.
De dichteres-vrouw
In een tweede deel, toont Gabuardi waartoe ze als dichteres in staat is: de thematiek en de invalshoek worden persoonlijk, ze spreekt over zichzelf als geliefde en verliefde. Nu is ze geen “miliciana” meer, maar een vrouw zoals alle andere vrouwen, niet enkel in de beweging, niet enkel in Nicaragua, maar overal ter wereld. De persoonlijke ervaring leidt tot een eigen beeldspraak die, zoals het beeldspraak betaamt, universeel kan worden begrepen.
Maar komen we even terug op de titel: “Defensa del amor”, verdediging van de liefde. Het is de liefde die heel de bundel samenhoudt, of beter: de Liefde. De Liefde voor “la patria” en “la terra” in deel één, de liefde die pure passie wordt in deel twee, met een compleet andere woordenschat: bron, magie, extase…
In “Mujer” (Vrouw) krijgen we een beeldrijke, maar nuchtere opsomming:
“Ik ben een vrouw, eenvoudigweg een vrouw
dagelijks deel van geluk en pijn (…)
eeuwig op zoek naar hemel of hel,
met een gemeen, afgunstig hart (…),
tot mijn laatste druppeltje bloed”.
De Liefde als synthese
Paradoxaal genoeg, maar geheel logisch, verdwijnt zodoende het vermeende onderscheid tussen liefde voor de revolutie en de liefde voor een medemens, tussen de revolutie en de mens die de revolutie maakt. Hier heeft liefde plaats gemaakt voor Passie: zonder Passie versmalt revolutie tot een vechtpartij, zonder Passie versmalt verliefdheid tot seks. Zonder Passie, stellen het leven en de revolutie niets voor.
De dichteres roept dus een abstracte liefde op, een liefde zonder afstand in die zin dat object en subject compleet samenvallen, opgaan in elkaar, samensmelten. De dichteres verdedigt de liefde als één-wording en overgave. Eén van de betere gedichten heet niet voor niets “Éxtasis”:
“In jouw bos vind ik vruchtbare aarde
waarin ik wortel schiet,
onmiddellijk tot bloei kom,
begin te rijpen
en vruchten geef”
Zo vervalt de – vermeende – tegenstelling tussen de anonieme, vervangbare strijder van een massabeweging enerzijds en de individuele, onderscheidende, ja, idiosyncratische liefde anderzijds. Want: in de één-wording, de overgave, de extase, betekent het individu niets, is het individu een verwisselbaar onderdeel van een veelomvattende, universele Liefde, hier de liefde voor de mens, de Humanitas. Men geeft zich over aan de revolutie en de strijd, zoals men zich overgeeft aan de geliefde en de liefkozing: zonder grenzen, zonder voorwaarden, totaal. Niet uit eigenbelang, maar voor een hogere waarde.
Het gedicht “Éxtasis” kent dan ook een werelds en revolutionair einde, want de rijpe vruchten in kwestie zijn:
“de kinderen die reeds andere voren openen
en mij een schitterende zon laten ontwaren”.
Cubaanse liederen voor soldaten en toeristen
X.: “Cubaanse liederen voor soldaten en toeristen”, samenstelling en inleiding door Leo Klatser, Van Gennep, 1969.
Deze bloemlezing van Cubaanse dichters laat een ander geluid horen, of beter: een hele reeks geluiden, want er komen bijna twintig poëten aan het woord. Er zitten ook bekende namen tussen; zo opent de bundel met niemand minder dan Nicolás Guillén! Vrouwen vallen echter niet te bespeuren. Het grootse verschil zit in de historische context: Gabuardi’s poëzie ontstond tijdens de revolte en de guerrilla, toen de revolutie nog in de maak was en de overwinning nog lang niet zeker. Strijdpoëzie.
In 1969, toen Van Gennep deze bundel uitgaf, hadden Castro en zijn kompanen al een decennium aan de weg getimmerd. De revolutie was jong, hoop en vertrouwen zegevierden, de gevechten waren voorbij, het socialisme kreeg een tastbaar gelaat. Het belet uiteraard niet dat sommigen over de dictatoriale periode schrijven of herinneringen ophalen aan het maquis. Lang niet elke dichter, vocht aan het front. Allemaal oefenen ze ook een ander beroep uit, binnen of buiten de beweging, vaak in de journalistiek.
Binnen of buiten
Over hun revolutionair elan hoeven we ons geen zorgen te maken. Samensteller Leo Klatser, die zijn selectie zelf “eigenwijs” en “willekeurig” noemt, houdt er over de relatie dichter – revolutie een rechtlijnige mening op na. Een andere samenleving krijg je pas wanneer alle sectoren van die samenleving aan de revolutie werken. Niet enkel de economie en de machtsverhoudingen, maar ook de mensen zelf. De revolutie beoogt een ander type samen-leven en dàt betekent dat elk individu of zichzelf transformeert in revolutionaire zin, of buiten de revolutie staat, als hij er al niet tegenover staat. De stand van de revolutie lees je af aan de mensen. Revolutie en het leven zijn één. Enkel die dichters werden geselecteerd.
Wellicht zorgt heel die context ervoor dat in deze bundel weinig echte strijdpoëzie voorkomt, maar wel gedichten die in diverse stijlen op zeer poëtische wijze een beeld schetsen van het hele revolutionaire proces, maar ook van de mens die is ontwaakt en begint te bouwen, aan zichzelf en aan de revolutie, wat op hetzelfde neerkomt.
De nieuwe morgen
Nicolás Guillén (1902-1989) opent de bundel. Met “Een spotvogel zingt in Turquino”, neemt de dichter afscheid van de vreemdelingen, de bezetters en uitbuiters zeg maar, die het land verlaten en vaak Engelse namen dragen, zoals Nixon! Het advies van de dichter luidt:
Passagiers in transit verwissel uw machine voor een droom!
Wanneer de “beestenroep” is vertrokken, begroet Guillén de nieuwe ochtend, uiteraard symbool voor de nieuwe samenleving, waartoe alles en iedereen behoort, onderweg naar hetzelfde doel:
“(…)
Goeie morgen vaderland in het zondagse pak;
Mevrouw, mijnheer goeie morgen;
Goeie morgen kind in de onleefbaarheid van de bergen tot leven geboren
Straatjongens die zingen en branden in het morgenrood goeie morgen
Goeie morgen gewapende arbeider
Goeie morgen tractor
suiker goeie morgen
goeie morgen dichters
demonstraties goeie morgen
(…)
Een zwart hoofd en een blond hoofd
gaan gekroond met dezelfde lauwerkrans
van broederschap, hun gezamenlijke weg.
De hemel is groen. De spotvogel zingt in Turquino …
– Goeie morgen Fidel.”
(Noot: De Pico Turquino is de hoogste berg van Cuba, gelegen in de Sierra Maestra. Op de top staat een standbeeld van die andere revolutionaire dichter, José Martí. Door de inheemse bevolking werd de Turquino als een bijzondere plek beschouwd).
De ontdekking
De bloemlezing eindigt met “Ontdekking” van de veel jongere Guillermo Rodríguez Rivera (1943-2017), de ontdekking dat de nieuwe wereld met andere maatstaven wordt gemeten, de revolutie van een ander paradigma vertrekt:
“Je gebruikt de woorden van de geschiedenislessen die je las,
je spreekt over zeeschuim en rozen,
tevergeefs.
Je gaat begrijpen
dat deze geschiedenis niet dezelfde is
en zo niet geschreven wordt.”
Laat mijn geweer niet zwijgen
In de tientallen gedichten tussendoor, ontdekken we alle stilistische, maar ook allerlei inhoudelijke varianten:
de zelfkritiek:
“Met mijn waardeloze handen,
die niets anders kunnen dan schrijven”
[Antón Arrufat];
het besef tot een voorhoede te behoren:
“Wanneer wij weinigen zijn
dan moeten wij vechten tot de dood”
[Samuel Feijóo]
de zekerheid van de overwinning:
“Zo staat ons hart trillend
Boven de volkeren die voorwaarts stormen”.
[José Álvarez Baragaño]
de nood om aan zichzelf te werken:
“ Revolutie
Tussen jou en mij
stonden bergen van tegenstellingen
die samen kwamen
mij overweldigen
mij in zweet doen baden
nu ik aan je bouw”.
[Miguel Barnet]
maar uiteraard ook vuur, elan en toewijding, zoals dat bij strijdpoëzie hoort:
“Kameraad, laat het geweer
in je handen niet trillen,
en laat mijn geweer niet zwijgen
als ik val”.
[Luís Marré]
Toerist of soldaat?
Rest nog de vraag waarom deze bundel de titel “Liederen voor soldaten en toeristen” meekreeg. Wel, “liederen” omdat hier gezongen en bezongen wordt. Maar wat met de “soldaten en de toeristen”? Simpel, aldus de eigenwijze samensteller: elk van ons is of een soldaat of een toerist van dit revolutionaire tijdvak. Aan de komende generaties om uit te maken wie van de twee we waren.
Die tijd is gekomen. Voor elk van ons.
(Dit stuk verscheen op 19 september 2022 ook op www.eddybonte.be )