De Socialistische Partij.Anders (SP.A) heeft nu wel een nieuwe voorzitter, John Crombez, maar een nieuw beleid zal de partij geenszins voeren. Daarvoor is ze al te lang vastgeroest in het kapitalistische regime en verdedigt ze de belangen van de burgerij, de kapitaalbezitters, zogezegd in naam van het algemeen belang. Daarmee volgt de SP.A zoals alle Europese sociaal-democratische partijen nog altijd de politieke richting die voor de Tweede Wereldoorlog werd gekozen door een verre voorganger van John Crombez, Hendrik de Man, destijds voorzitter van de toenmalige Belgische Werkliedenpartij (BWP), die na de Tweede Wereldoorlog werd omgedoopt tot Belgische Socialistische Partij (BSP).Die werd nadien opgesplitst in de franstalige Parti Socialiste (PS) en de nederlandstalige Socialistische Partij (SP), nu Socialistische Partij.Anders (SP.A).
Hendrik de Man (1885-1953) zweerde nog voor hij in 1939 partijvoorzitter werd het socialisme af en koos in 1940 regelrecht voor de collaboratie met het nazi-regime. Waarom in 2015 over Hendrik de Man schrijven? Omdat het door hem gevoerde beleid tekenend is voor het decennialange verval van de sociaal-democratische partijen. Onze aandacht werd hierop gevestigd tijdens een voordracht die de Nederlandse biografe en journaliste Elsbeth Etty op 29 april 2015 in het Antwerpse Letterenhuis gaf over de actuele betekenis van de Nederlandse dichteres en schrijfster Henriette Roland Holst en Hendrik de Man, die politieke vrienden waren.
De lezing werd mede georganiseerd door de ‘Vereniging voor de Studie van de Werken van Hendrik de Man’. Voorzitter van die vereniging is momenteel Lode Hancké. Die was destijds redacteur van het inmiddels verdwenen socialistische dagblad De Volksgazet en was ook volksvertegenwoordiger en senator voor de Socialistische Partij (SP). In 1999 stapte hij uit de politiek en brak met de SP. Hendrik de Man schreef heel wat boeken en artikels over het socialisme. Niemand kan er bezwaar tegen hebben dat die worden bestudeerd. Maar voorzitter Hancké bestudeert de Man niet alleen, hij verdedigt hem ook vurig.
Het was opmerkelijk dat de lezing van Elsbeth Etty werd gegeven onder het motto ‘Recepten tegen radicalisering’. Anno 2015 denkt iedereen dan aan islamitisch radicalisme, maar spreekster had het over het radicalisme van het marxisme. Zowel Henriette Roland Holst als Hendrik de Man kritiseerden het radicalisme van het marxisme en kozen in de jaren dertig van de vorige eeuw voor een ‘ethisch socialisme’ en Holst zelfs voor een ‘religieus socialisme’ dat door de Man, hoewel hij vrijzinnig was, werd gesteund. In zijn slotwoord noemde Lode Hancké dat een verdienste.
Weg met de arbeidersklasse
Hendrik de Man was zijn politieke loopbaan nochtans begonnen als een overtuigd marxist. Hij behoorde tot de linkervleugel van de BWP. Vrij spoedig beweerde hij echter dat men zich moest ‘bevrijden van de marxistische wijze van denken’. Karl Marx zou met name te veel van de rede hebben verwacht. In zijn boek ‘Au delà du marxisme’ (‘De psychologie van het socialisme’ in het Nederlands) verdedigde de Man de stelling dat het socialisme geen economische grondslag zou hebben, zoals Marx aantoonde, maar een psychologische, namelijk het minderwaardigheidscomplex van de arbeiders. Die strijd tegen het zogenaamd radicale marxisme leidde ertoe dat zowel Holst als de Man de verdediging van de arbeidersklasse lieten varen. Ze oordeelden dat de verdediging van een groepsbelang het algemeen belang schaadt. In 1937 zei de Man dat de BWP geen revolutionaire partij, geen klassenpartij mocht zijn, maar een staatspartij, een nationale partij en een regeringspartij. Zijn opvolgers denken er tot op de dag van vandaag net zo over.
Hendrik de Man gaf toe dat de toestand van het proletariaat in de 19e eeuw ‘miserabel’ was, maar dat dat in de 20ste eeuw niet meer het geval was. Er was immers een nieuwe middenstand ontstaan. Dat doet ons denken aan de uitspraken van wijlen SP-voorzitter Steve Stevaert die de jongeren van zijn partij erop wees dat de partij zich niet aan ‘miserabilisme’ mag bezondigen. Vandaar dat de partij in de loop der jaren steeds meer naar het midden opschoof en de klasse van loon- en bijstandtrekkers, de grootste slachtoffers van de huidige crisis, en de armen (15 procent van de Belgische bevolking) aan hun lot overliet.
Meer over de Man lazen we in de zeer goede biografie die Mieke Claeys-Van Haegendoren over hem schreef (De Nederlandsche Boekhandel, 1972). Na zijn inzet voor de vorming en bewustmaking van de arbeiders werd de Man hoogleraar sociale psychologie aan de universiteit van Frankfurt. In 1933 wist de BWP niet meer wat ze moest doen tegen de scherpe economische crisis van de jaren dertig. Daarom werd de Man teruggeroepen en tot ondervoorzitter van de BWP benoemd. Mieke Van Haegendoren stelt de vraag of de afwijzing van de klassenmaatschappij door de Man hem niet klaarstoomde om in 1940 de Nieuwe Orde van nazi-Duitsland te aanvaarden. De vraag stellen is ze beantwoorden. Adolf Hitler riep luidkeels dat er in Duitsland geen klassen bestonden. Dat de Man het fascisme niet afwees schreef Van Haegendoren toe aan zijn ‘cultuurpessimisme en zijn grote aandacht voor de middenklasse’.
In zijn zogenaamde stellingen van Pontigny schreef de Man in 1934 dat ‘de socialistische beweging haar “ouvriëristische” vooroordelen moet laten varen, die achterhaald zijn sinds de ontwikkeling van het kapitalisme niet verder meer gepaard gaat met een gestadige aangroei van het aantal proletariërs. Het onmiddellijk politieke doeleinde is het vormen van een meerderheid, die, buiten het proletariaat om, ook een zo ruim mogelijk gedeelte van de zogenaamde middenstand omvat …’
Ook de dag van vandaag hoort men politieke leiders nog maar alleen over de middenklasse praten. Bob Cools, voormalig SP-burgemeester van Antwerpen en bestuurslid van de Vereniging voor de Studie van de Werken van Hendrik de Man, zei in een toespraak op 1 februari 2011 dat ‘de Man tegen Marx’ automatisme was, zoals de exclusieve rol van de klassenstrijd. We weten immers thans allemaal dat de arbeidersklasse niet de rol heeft gespeeld die Marx haar had toebedeeld.’ Zou dat misschien ook niet aan de leiding van de arbeidersbeweging, meer bepaald van de sociaal-democatie, kunnen liggen?
Uit zijn afwijzing van de klassenmaatschappij volgde de Mans pleidooi voor het corporatisme, het samenwerken van werkgevers- en werknemersorganisaties, zoals in de fascistische landen. Voor de schone schijn voegde de Man er wel aan toe dat hij een ‘democratisch corporatisme’ voorstond. Zoals Elsbeth Etty in haar voordracht onderstreepte zijn er geen anti-fascistische geschriften van de Man bekend, evenmin geschriften tegen het anti-semitisme. Integendeel, de Man klaagde over de bolsjewieken die ‘bij de jood te raden gingen’. Volgens de Man ‘zoeken joden altijd de macht’. Hij had het over een ‘joodse samenzwering’, terwijl hij de Russische communistische leider Trotski een ‘joodse zenuwlijder’ noemde. Ondanks die duidelijke uitspraken was de Man volgens Lode Hancké geen anti-semiet, maar ook geen filo-semiet. Nuance!
Welkom aan de Nieuwe Orde
In 1939 werd de Man voorzitter van de BWP. Zoals gezegd maakte zijn ideologische evolutie hem rijp voor de collaboratie met het nazi-regime. Als BWP-voorzitter publiceerde hij op 28 juni 1940, 39 dagen na de inval van nazi-Duitsland in België en de dag van de capitulatie door de Belgische koning Leopold III, een manifest bestemd voor de partijleden. We citeren (in de oude spelling): ‘Gelooft evenwel niet dat er weerstand moet geboden worden tegen de bezettende macht; aanvaardt het feit van hare overwinning en beproeft veeleer er de lessen uit te trekken, om daarvan een uitgangspunt te maken voor nieuwen socialen vooruitgang. De oorlog is uitgeloopen op de ineenstorting van het parlementaire stelsel en van de kapitalistische geldheerschappij in de zoogenaamde demokratische landen. Verre van een ramp te zijn, is deze ineenstorting van een vermolmde wereld voor de werkende klassen en
voor het socialisme een verlossing.’ In hetzelfde manifest maakte hij de ontbinding van de BWP bekend: ‘beschouwt de politieke rol van de Belgische Werkliedenpartij als ten einde’.
Op 20 mei 1940 noteerde Hendrik de Man in zijn dagboek: ‘Deze oorlog is in feite een revolutie. De oude maatschappelijk orde, het oude politieke regime zijn aan het verdwijnen. Hitler is een soort primitieve of duivelse kracht, die een vernielingswerk uitvoert dat waarschijnlijk noodzakelijk is. Ik weet niet of Hitler de Europese politieke eenheid zal bewerkstelligen; ik geloof dat hij vooral een vernieler is, maar waarschijnlijk is hij bezig de hinderpalen op te ruimen.’ Op 19 juni 1940 stelde de Man op verzoek van Leopold III een programma op, waarin ondermeer de vervanging van het parlement door consultatieve raden op corporatistische basis; de afschaffing van de politieke partijen; het beheer van de pers door corporatistische instellingen en zelfs de ‘bescherming van het ras en de trapsgewijze vermindering van het aantal vreemdelingen’ werden voorzien.
Over het nazi-regime schreef de Man in zijn manifest van 28 juni 1940 dat ‘dit regime, spijts al het vreemde dat het voor onze mentaliteit vertegenwoordigt, veel daadwerkelijker de klasseverschillen had verminderd dan de zoogenaamde demokraties waar het kapitaal de wet bleef stellen. Intusschen heeft iedereen kunnen vaststellen dat de betere strijdgeest van het Duitsche leger voor een ruim deel te wijten is aan de grootere sociale eenheid van het volk en aan het aanzien dat er uit voortvloeit voor zijn overheden.’ Nog in 1941 pleitte de Man voor een ‘autoritair socialisme’, wat hij ook al deed toen hij in 1939 partijvoorzitter werd. In 1941 geloofde hij nog altijd vast in een Duitse overwinning.
Humanisme en geen socialisme
Wie dit alles verneemt, kan er moelijk bij dat iemand als Lode Hancké Hendrik de Man door dik en dun blijft verdedigen. In zijn slotwoord na de voordracht van Elsbeth Etty gaf hij weliswaar toe dat de Man bij het begin van de oorlog op twee paarden wedde. Maar, aldus Hancké, door het nazi-regime gunstig gezind te zijn kreeg België pas in juni 1944 een burgerlijk nazi-bestuur. Tot die tijd heerste in België een Duits militair bewind, dat iets milder zou zijn geweest dan een burgerlijk nazi-bewind. Meteen leidde Hancké hieruit af dat alles dus niet zwart-wit is in de houding van de Man. Voor Hancké was het in 1940 de moeite waard om ‘ervan te maken wat er van te maken was’. Een pleidooi voor de zogenaamde politiek van het minste kwaad, waarmee bedoeld wordt dat de Belgische overheden die tijdens de oorlog met de Duitsers collaboreerden, het ergste zouden hebben voorkomen. Geen wonder bijgevolg dat Hancké betreurt dat de Man na de oorlog bij verstek werd veroordeeld wegens collaboratie. Toch erkende Hancké dat de Man zich in een aantal zaken vergiste. Zo dacht de Man dat de nazi-overheersing tot de eenmaking van Europa zou kunnen leiden. Stel je voor, een eengemaakt Europa op nazi-leest geschoeid.
En wat zei Hancké over het socialisme van de Man? Heel eenvoudig: voor Lode Hancké moet het woord socialisme vervangen worden door het woord humanisme. Nu is humanisme iets waar we niet genoeg voor kunnen opkomen. Maar de uitbouw van een socialistische samenleving is nog iets anders. In zo’n samenleving moeten bijvoorbeeld de belangrijkste economische sectoren door de gemeenschap worden beheerd om te voorkomen dat alleen het winstbejag van een kleine groep telt. Of denkt Hancké dat er ooit humanistische bankiers zullen komen?