Er is politiek erg veel in beweging vandaag. In The Economist werd twee weken geleden geprobeerd een nieuw project voor het liberalisme uit te tekenen. Het is erg interessante lectuur, vooral wanneer men leest dat het liberalisme de kant van het ‘precariaat’ moet kiezen, tegen de ‘patriciërs’. De Franse president Macron van zijn kant wil ons doen geloven dat de politieke keuze vandaag beperkt wordt tot een open liberalisme of een gesloten populisme. Macron vs Orban, bij manier van spreken. De linkerzijde komt zo in de verdrukking, alsof ze helemaal geen antwoorden meer heeft. Maar is er niet ook Sarah Wagenknecht van het Duitse die Linke die een links populistische project voorstaat?
Theoretisch wordt dit populisme het best gepromoot door Chantal Mouffe, politiek filosofe. Haar recente boek ‘Le populisme de gauche’ vat goed samen wat zij zelf en wijlen haar echtgenoot Ernesto Laclau al jaren verdedigen.
Het komt er voor Mouffe op aan de links-rechts tegenstelling op te heffen – wegens irrelevant geworden – en ‘een volk’ te construeren. Dat wordt de nieuwe collectieve identiteit en de politieke grens waarmee de ‘wij’ zich onderscheidt van ‘zij’, de elites. Op die manier kan een eind worden gemaakt aan de steriele post-politiek die niemand nog kan bekoren. Het is, volgens Mouffe, een radicaal reformisme, een radicalisering van de democratie. De ‘wij’ staat niet langer tegenover de ‘zij’ als vijand, maar als tegenstander, wat voor Mouffe een ‘agonistische’ in plaats van een antagonistische benadering is. Het komt er niet op aan een vijand uit te schakelen maar een nieuwe hegemonie te vestigen tegenover de ‘zij’.
Wat is democratie?
Pierre Khalfa van Attac France heeft die redenering grondig onderuit gehaald. In wat volgt baseer ik mij vooral op zijn stellingen.
Zijn eerste punt van kritiek is dat politiek natuurlijk veel meer is dan een krachtsverhouding, het is ook een ruimte waarin gemeenschappelijkheid wordt opgebouwd. Men kan zich dus niet beperken tot het stellen van de nieuwe grens, want binnen de ‘wij’ zijn de verschillen erg groot. Er bestaan ook veel verschillende vormen van onderdrukking, gebaseerd op klasse, kleur en gender. Democratie moet erin bestaan die verschillen te overbruggen om tot gemeenschappelijke actie te kunnen komen. Die verschillen ontkennen heeft weinig zin, want dan kom je tot een riskante verwantschap met rechts. Je hoeft dan, bij verkiezingen b.v., geen kant meer te kiezen voor een sociaal-democraat die ‘toch tot het establishment behoort’ om extreem-rechts tegen te houden.
Volgens Mouffe gaat het er vooral om een tegendiscours tegen rechts te ontwikkelen, de roep naar ‘new narratives’ die vandaag her en der wordt gehoord, zonder dat men stelt waar die nieuwe verhalen moeten over gaan. Ook dat volstaat natuurlijk niet, want een nieuw verhaal of een nieuwe woordenschat zal het racisme en de vreemdelingenhaat niet doen verdwijnen. Om te komen tot een echt nieuwe collectieve identiteit is er sociale strijd nodig en moet er een nieuw emanciperend gedachtengoed worden uitgewerkt.
Vrijheid en gelijkheid
Het agonisme van Mouffe wordt mogelijk tegen de achtergrond van wat de tegenstanders volgens haar gemeenschappelijk hebben, met name een geloof in de ethisch-politieke principes van vrijheid en gelijkheid. Maar, aldus Khalfa, dat zijn erg abstracte begrippen. De vrijheid van de werkgevers zal er anders uitzien dan die van de werknemers; gekleurde en gediscrimineerde mensen zullen anders over gelijkheid denken dan de blanke man.
‘Het volk’ moet bovendien zijn cohesie vinden binnen nationale grenzen, pas wanneer dat is bereikt kan ook naar Europa of de wereld worden gekeken. Dat is meer dan een gewaagde onderneming, want zuiver nationaal beleid bestaat al lang niet meer. Het Europese beleid in handen laten van ‘de technocratie’ in Brussel is daarom in eerste instantie een onverstandig besluit. Hoe men ook denkt over de Europese Unie of over de mondialisering, politiek moet vandaag noodgedwongen op alle niveaus tegelijk aanwezig zijn.
Opnieuw volstaan de aangereikte concepten niet, want uiteindelijk wordt ook de democratie op die manier erg beperkt. De linkerzijde stelt al lang dat de representatieve democratie ontoereikend is en moet worden uitgebreid tot meer actief en participatief burgerschap met inspraak in o.m. het economisch leven.
De kern van het populisme
Hoe die ‘wij’ uiteindelijk tot stand komt als nieuw en homogeen politiek subject is bij Mouffe niet erg duidelijk uitgewerkt. Ernesto Laclau deed dat wel en hij kwam tot wat de kern van het populisme met zijn ‘volk’ is, een element dat al te vaak verzwegen of onderschat wordt: de verschillen die binnen de ‘wij’ bestaan kunnen met elkaar verzoend worden dank zij het werk van ‘de leider’, een charismatisch figuur die een voorwaarde voor de cohesie van het ‘volk’ wordt.
Hiermee is de cirkel rond en komt er wat helderheid in de vaak wazige plannen van mensen als Wagenknecht en Mélenchon. Zij zijn de leiders die het volk nodig heeft, zij zullen de stem van ‘het volk’ vertolken. Zij hebben daarom geen politieke partij nodig, maar een ‘beweging’ waarin de structuur en de machtsverhoudingen verborgen blijven achter een mythisch ‘horizontalisme’.
De bedoeling wordt dan niet zozeer en strijd aan te gaan tegen het kapitalisme, het racisme of het seksisme, maar een ‘volk’ te vertegenwoordigen dat zijn collectieve identiteit laat bepalen door de leider.
De beweging rond Sarah Wagenknecht meent dat op die manier rechtse stemmen terug naar links kunnen komen. Hoe het verschil met rechts wordt gemaakt is echter niet duidelijk. Hoe ‘het volk’ een emanciperende dimensie kan krijgen evenmin. Woorden en verhalen zijn belangrijk, maar kunnen op zichzelf geen verandering teweeg brengen.
Een steriele tegenstelling
De tegenstelling tussen ‘volk’ en ‘elites’ leidt dus tot een impasse. Werknemers die bang zijn hun job te verliezen of het te moeten afleggen tegen goedkopere robots of migranten, kiezen erg rationeel voor een extreem-rechts dat bescherming biedt. Het zijn geen ‘overlopers’ die ‘tegen hun belang in’ naar de stembus gaan en die slechts een nieuw verhaal nodig hebben om de linkse moederschoot terug te vinden.
Het klopt dat het klassebewustzijn nooit echt is doorgedrongen tot de grote massa van werknemers, maar het klassenconflict kan daarom niet ontkend worden. De strijd tegen racisme en seksisme is er nauw mee verbonden en kan niet worden afgedaan als ‘secundair’ probleem, noch als een zuivere identiteitskwestie.
Kortom, zeker wanneer ‘het volk’ een charismatisch leider nodig heeft om een collectieve identiteit te ontwikkelen, is het links populisme redelijk uitzichtloos. Verandering zal blijvend moeten komen van politieke actie, van een identiteit die ontstaat in de strijd en het pluralisme omarmt. En daar zal een nieuw verhaal bij horen, dat wel.
Wie het goed voor heeft met de linkerzijde doet er daarom goed aan om eerst en vooral de misplaatste verwijten van ‘populisme’ aan mensen als Corbyn, Sanders of Tsipras te ontkrachten. Sarah Wagenknecht, Jean-Luc Mélenchon en Pablo Iglesias kunnen wellicht wel het etiket van ‘populist’ opgespeld krijgen. Bij hen komt het er dus op aan goed uit te kijken naar hoe ze evolueren.