Op 11 september 1911 verklaarde Italië Turkije de oorlog om wat nu Libië heet te kunnen veroveren en koloniseren. Honderd jaar later is er een nieuwe verovering aan de gang. Nu om indirect te koloniseren, via een stroman die bereid is de westerse belangen te dienen in de regio. Dat blijkt althans uit de directe luchtsteun die de opstandelingen, ondanks het feit dat resolutie 1973 van de Veiligheidsraad dat niet toestaat, krijgen van de anti-Kadhafi-coalitie.
Italië handelde in 1911 met steun van de Europese mogendheden. In 1885 had het, als gevolg van de Conferentie van Berlijn, waarop Afrika werd verdeeld onder de Europese landen, al die steun gekregen om Eritrea, aan de Rode Zee in Oost-Afrika, in te palmen. Met dezelfde steun probeerde het in 1896 Ethiopië in bezit te krijgen. De Italianen leden echter een vernietigende nederlaag in de slag bij Adwa tegen de troepen van keizer Menelik II. Maar niet getreurd, in 1935 lieten de Britten toe dat het Suezkanaal kon worden gebruikt om wapens en troepen naar Ethiopië te transporteren voor een tweede, succesvolle poging. Dit ondanks het feit dat Italië toen werd geregeerd door de fascistische dictator Benito Mussolini en de Tweede Wereldoorlog zich al aankondigde.
De Italiaanse invasie van 1911 begon met een aanval op en bezetting van Tripoli. Maar uiteindelijk verliep de verovering uiterst moeizaam en kostte ze duizenden Italiaanse mensenlevens. De weinige bewoners van de Ottomaanse provincies Tripolitanië, Cyrenaica en Fezzan, die werden samengesmolten tot Libië – ook nu zijn er nog maar 6,5 miljoen bewoners op een oppervlakte van 1.759.540 of meer dan 50 keer van die van België – boden immers hardnekkig verzet en betaalden daar ook een hoge prijs in mensenlevens voor. Uiteindelijk was het de huidige Italiaanse premier Silvio Berlusconi die zich daarvoor heeft verontschuldigd en Libië compensatie aanbood onder de vorm van investeringen. De nieuwe “kruisvaarders” kunnen zich ook nu aan hevig verzet verwachten.
Bron: Wikipedia
De bezetting van Libië vanaf 1911 paste perfect in de Europese kolonisatiepolitiek – voor grondstoffen, afzetmarkten en/of vestiging van onderdanen – in Afrika, in dit geval van die van Noord-Afrika. Zwart Afrika was in Berlijn al helemaal verdeeld – met onder andere een Onafhankelijke Congostaat voor de Belgische koning Leopold II. In het niet verdeelde Noord-Afrika – op Marokko na formeel in handen van het Ottomaanse rijk – waren de Fransen, onder Napoleon, de eersten om zich te tonen.(1) Al in 1798 landden ze in Egypte in een poging een deel van de Britse handel in handen te krijgen en op termijn, via kolonisatie van Egypte, zelfs de Britse heerschappij in India omver te werpen. Maar dat ging allemaal niet door: de Britse vloot versloeg de Franse en werd baas in de Middellandse Zee. Er zat voor de Fransen weinig anders op dan het land te verlaten.
In 1830 hadden ze meer succes met hun landing in Algerije, alhoewel het daar geen lachertje was en er jaren oorlog moest worden gevoerd tegen de bevolking van Berbers en Arabieren. Het land werd tot “overzees departement” verklaard en dus officieel een deel van Frankrijk, dat het land massaal koloniseerde. De gemarginaliseerde “inboorlingen” (enkel de joodse Algerijnen werden als volwaardige Fransen erkend) begonnen in 1954 een gewapende opstand, die na een oorlog met een paar miljoen doden, tot de onafhankelijkheid in 1962 en de uittocht van de kolonisten leidde.
Egypte bleef echter in de geest hangen en via Ferdinand de Lesseps, die in 1859 met de bouw van het Suezkanaal begon, kregen de Fransen weer invloed in het land aan de Nijl. Officieel was Egypte nog steeds een deel van het Ottomaanse Rijk, maar in praktijk was de regerende dynastie zo goed als onafhankelijk. Mohammed Ali (heerser van 1805 tot 1849) voerde zelfs oorlog tegen de sultan. Zijn opvolgers kwamen echter financieel in de problemen en via het systeem van “hulp” (leningen ), die niet kon worden terugbetaald kwam het onder internationale controle via een “Kas voor de Openbare Schuld”, die werd beheerd door Engeland, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Italië. In feite waren Frankrijk en Engeland de twee echte machthebbers, maar de Britten wisten de Fransen geleidelijk buiten spel te zetten en in 1883 kwam het onder uitsluitend Britse heerschappij. In 1914, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, verbrak Londen de formele band van Egypte met het Ottomaanse Rijk en verklaarde Egypte tot protectoraat. In 1922 verklaarden de Britten Egypte onafhankelijk, maar in feite bleef het land grotendeels onder Britse controle tot president Nasser, tot president Abdel Gamal Nasser daar in 1956 een einde aan maakte.
Makkelijker hadden de Fransen het in Tunesië, evenals Algerije een deel van het Ottomaanse rijk, toen ze er in 1883 een protectoraat van maakten. Het werd onafhankelijk in 1956. In datzelfde jaar werd ook Marokko onafhankelijk. Het was het laatste nog onbezette stuk van Noord-Afrika dat formeel onder Franse, en Spaanse, controle kwam in 1912. Eerder al hadden beide landen door een conventie in 1904 “invloedszones” in het land afgebakend.
Libië was bedoeld als bevolkingskolonie voor Italië, wat inhield dat de Libische bevolking volledig werd gemarginaliseerd en buiten het bestuur werd gehouden. Wat er de oorzaak van is dat ze doodarm en ongeletterd bleef en de stam- en clanstructuren tot de dag van vandaag bleven bestaan. Het land was het strijdtoneel tussen de Britse en Duitse troepen in de Tweede Wereldoorlog. De nederlaag van de Duitsers leidde tot het einde van de Italiaanse kolonie en tot Brits militair bestuur over Tripolitanië en Cyrenaica, terwijl de Fransen het beheer over Fezzan kregen. Onder impuls van de Verenigde Naties werd Libië in 1951 onafhankelijk verklaard onder Idris I, de leider van de Sanoessi, een Libische soefi-orde, die vanaf de jaren 1920 een guerrillaoorlog had gevoerd tegen de Italianen. Binnen de kortste keren schafte Idris I het parlement af en verbood hij alle partijen. Dat kwam het Westen goed uit. In een tijd dat het Arabisch nationalisme, en Sovjet-steun eraan, de westerse posities in de regio bedreigde, hadden ze er nu een steunpunt bij, waar belangrijke basissen werden gevestigd.
Libië bleef een doodarm onontwikkeld land onder de dictatuur van een religieuze leider. In 1959 werd olie ontdekt. Koning Idris I was afkomstig uit Cyrenaica en gebruikte het weinige oliegeld dat hij kreeg vooral in Cyrenaica. Vandaar de kloof tussen Tripolitanië en Cyrenaica, die vandaag nog altijd bestaat.
In 1969 pleegde kolonel Muammar al-Kadhafi een staatsgreep, waarbij de koning werd afgezet en de buitenlandse basissen werden opgedoekt. De kolonel, als Arabisch nationalist een grote bewonderaar van president Nasser van Egypte, begon met de modernisering van het land. In het spoor van Nasser had hij een afkeer van fundamentalisten als de Moslimbroeders, maar hij bleef wel een overtuigd moslim. In die zin was hij een overgangsfiguur tussen het Arabisch nationalisme en het na de zesdaagse oorlog van 1967 opkomende islamisme. Het zou echter Kadhafi niet zijn moest hij geen eigen stempel op de islam hebben gezet. Zo schafte hij de sunna, de traditie, een belangrijk onderdeel van de soennitische islam, af in Libië. Iedereen moest immers vrij zijn zelf de islam te interpreteren. En hij introduceerde een variante op de islamitische kalender, die traditioneel begint in 622, het jaar dat de profeet Mohammed van Mekka naar Medina vluchtte. Volgens Kadhafi moest de kalender beginnen in 632, het jaar van de dood van de profeet.
Dit alles zinde de bewoners van Cyrenaica, waar de fundamentalistische Sanoessi-confrerie nog altijd grote aanhang geniet, niet. Reken daarbij dat Cyrenaica zich niet ten onrechte gediscrimineerd voelde daar Kadhafi zijn eigen Tripolitanië ging bevoordelen, en het is duidelijk dat de huidige opstand grotendeels vanuit fundamentalistische hoek komt. Naast de Sanoessi’s met name van de Libische Islamitische Strijdgroep, die in 1995 werd opgericht door veteranen die in de jaren 1980 de Sovjet-troepen in Afghanistan waren gaan bestrijden en die als doel de oprichting van een islamitische staat in Libië heeft. In 2007 maakte de Strijdgroep bekend dat hij zich had aangesloten bij Al-Qaeda.
Het religieus verzet was er al van in het begin van Kadhafi’s heerschappij. De eerste, door de Sanoessi gesteunde revolte in Cyrenaica had al in 1970 plaats. Heel de jaren 1980 door waren er geregeld spanningen tussen Kadhafi en de fundamentalisten. Halfweg de jaren 1990 kwam het tot een guerrillaoorlog in de streek van de Groene Berg (Jabal al-Akhdar) in de omgeving van de stad Al-Baida, ten oosten van Benghazi, waar door koning Idris I een islamitische universiteit werd opgericht, die door Kadhafi onder staatscontrole was gebracht. Het was ook in Al-Baida dat Kadhafi in 1988 zijn “Groen handvest voor de mensenrechten” afkondigde.
Geen wonder dat Kadhafi, belaagd door moslimfundamentalisten, die een reële kans hebben de nieuwe machthebbers te worden eens hij weg is, nauw ging samenwerken met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië – zonder zover te gaan als folteraar op te treden zoals Egypte, Jordanië en Marokko gebeurde. Zo gaf hij de CIA en de Britse geheime diensten onder meer heel wat namen van Libiërs die in Afghanistan en Irak gingen vechten. En hielp hij het Westen dus “vele mensenlevens sparen”, zoals dat bij de “internationale gemeenschap” (wat dat ook moge betekenen) doorgaans heet. Het werd hem in het geheel niet kwalijk genomen dat hij zeer optrad tegen de islamisten, die werden gefolterd en soms zonder enige vorm van proces terechtgesteld.
Kadhafi hoopte met zijn hulp ook dat het Westen hem met rust zou laten. Daarom ook verzaakte hij in 2003 – uit vrees na hij na Irak het volgende slachtoffer zou zijn van een “coalitieoorlog” – aan zijn massavernietigingswapens en gaf het Westen uitgebreide informatie over allerlei circuits, legale en illegale, met betrekking tot kernwapens. Maar het Westen gaf hem uiteindelijk maar weinige jaren respijt. Zijn excentrieke buitenlandse politiek, aanvankelijk sterk anti-westers met steun o.a. aan het Iers Republikeins Leger (IRA) en de Baskische ETA, met zijn pogingen tot Arabische eenheid, met zijn Islamitisch Legioen waarmee hij in de jaren 1970 zijn buren belaagde (zo was hij toen actief in Darfoer), met zijn pogingen tot Afrikaanse eenheid toen hij bij de Arabieren bot ving, met zijn inmenging in vele Afrikaanse staten, met zijn scherpe uitvallen tegen bijna alle Arabische leiders, heeft hem de das omgedaan.
Dat laatste verklaart waarom een meerderheid van de lidstaten van de Arabische Liga het groen op licht zette voor een westerse interventie. Maar het kan de Liga nog spijten, want het Westen houdt zich niet aan resolutie 1973 en eens Libië, de zwakste schakel, klein gekregen ligt de weg open voor een oorlog tegen Syrië en daarna tegen Iran. De wereld is gewaarschuwd: loop in de (onze) pas of je zal het geweten hebben. Irak heeft het al aan den lijve ondervonden.
(Uitpers nr. 130, 12de jg., april 2011)
(1) We laten hier de Oudheid, de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd (1500-1800) buiten beschouwing, toen onder de meer de Portugezen, Spanjaarden, Fransen… geregeld aanvallen uitvoerden op het Moorse Noord-Afrika. In 1415 veroverden de Portugezen Ceuta, dat Spaans bezit werd toen Filips II ook koning van Portugal werd. Het is, evenals Melilla, nog altijd in Spaanse handen. In 1510 veroverden de Spanjaarden de huidige Libische hoofdstad Tripoli, schonken het in 1523 aan de Orde van Malta, die het in 1551 moesten overlaten aan de Ottomanen.