Wie had gehoopt dat de strijd om de hoofddoek in België minder agressief zou worden uitgevochten dan in sommige buurlanden mag dat na de publicatie van het harde standpunt van het liberale zwaargewicht Patrick Dewael wel opbergen. (‘Elke dwang tot sluieren is onaanvaardaar’, in De Morgen, 10/1/2004).
Dat verbaast niet echt. Krachtige internationale factoren creëren een islamofoob klimaat: het offensief voor een stabiele overheersingsorde in het olierijke Oosten en de wil tot disciplinering van de armlastige moslimgemeenschappen in het Westen. Het Oosten moet ‘overheersingsrijp’ en zijn afstammelingen hier ‘onzichtbaar’ worden gemaakt.
De strijd wordt gevoerd in naam van de moslimvrouwen. Dewael focust op moslimbuurten waar ‘de etnische en seksistische discriminatie is toegenomen’. Sommige moslima’s eisen het recht op om de hoofddoek te dragen, maar hij vraagt zich af of dat ‘wel degelijk vrijwillig’ is. Het bannen van ‘de verplichte sluier’ is volgens hem ‘een essentiële kwestie in onze democratische rechtsstaat. We moeten immers de ware motieven van de opdringers van de sluier ontmaskeren.’ Dewael geraakt verstrikt in zijn betoog. Als hij echt gelooft dat de sluier moslima’s onderdrukt en een verbod in de publieke ruimte de rechtsstaat dient, waarom wil hij een verbod dan beperken tot openbare scholen en privé-scholen wél toestaan de sluier aan vrouwen te laten opleggen?
Zowel moslimfundamentalisten die het dragen van de hoofddoek als een koranieke verplichting opvatten als islam bashers die de opmars ervan zien als een daad van verzet tegen ‘de moderniteit’ stellen het voor alsof het gaat om een godsdienststrijd. Onder moslims bestaan nochtans vele opvattingen over de hoofddoek: volgens de enen is hij verplicht, volgens anderen aangewezen, volgens nog anderen dan weer helemaal niet… Het dragen van de hoofddoek kan de uiting zijn van een religieuze overtuiging, maar ook van niet-religieuze motieven, zoals respect voor de traditie, solidariteit met de gemeenschap, sociale druk vanwege moslimmannen die hun verlies aan status willen compenseren met grotere controle op de leden, uiting van een conservatieve gezinsmoraal, uitzicht op een sociaal leven dat zonder de hoofddoek door de omgeving minder gemakkelijk wordt getolereerd, bescherming tegen het machisme, symbool van zelfstandige identiteitsopbouw, daad van verzet tegen de islamofobie.
Een kleine groep moslimfundi’s vat de strijd om de hoofddoek op als een veldslag tegen de lekenstaat en de libertijnse westerse cultuur. Die groep vindt gehoor. De verklaring ligt echter niet in ‘de islam’ zelf, maar in de economische achteruitgang, de maatschappelijke desintegratie en de politieke uitzichtloosheid van de moslimgemeenschap, zowel ginder als hier. Terwijl de sociale cohesie vermindert, krijgen moslima’s in het Westen gemakkelijker toegang tot de autochtone wereld dan moslimmannen. Dat werkt een identitaire terugplooi, de segregatie van de seksen en een scherpere controle op de relaties van vrouwen met ‘de buitenwereld’ in de hand, en verklaart de populariteit van een machistische recuperatie van de islam. De hoofddoek past in die evolutie, want hij versterkt de zichtbare identiteit van de groep en werpt een barrière op tussen de moslima’s en de autochtone wereld, wat de interne cohesie van de moslimgemeenschap verstevigt. Het succes van de hoofddoek heeft dus minder te maken met de expansiezucht van de islam dan met een poging om de sociale barsten in de gefragiliseerde gemeenschap te lijmen.
Wat Dewael zegt over het juk van de sluier (en wat SP.A-er Robert Voorhamme zegt over ‘de migrantencultuur’ die de integratie in de weg staat) verschilt niet van wat de heersende klassen in het verleden vertelden over krachten die de maatschappelijke ordening in vraag stelden. Zijn de arbeiders niet afgeschilderd als schorremorrie, feministen als lesbiennes en mannenhaatsters, homo’s als oversekste exibitionisten en ecologisten als wereldvreemde romantici? De stigma’s van Dewael en Voorhamme zijn nuttig, want ze ‘rechtvaardigen’ de achterstelling van moslims en ze schermen de dominante cultuur af van zelfreflexie. Als men spreekt over de onderdrukte moslimvrouw, dan kan men zwijgen over de achterstelling van de autochtone vrouw, gebukt onder een dubbele dagtaak, achtergesteld op de reguliere arbeidsmarkt en in de publieke ruimte vaak gereduceerd tot lustobject. Integendeel zelfs, de criticus van ‘de moslimcultuur’ strijkt het dividend van vrouwvriendelijkheid op.
De kern van het probleem is de verloedering van de getto’s en de maatschappelijke degradatie van zijn bewoners (de sociale kost ervan wordt in die gemeenschap op de kwetsbaarsten, zoals de vrouwen, afgewenteld). Elk voorstel dat deze kwestie niet centraal plaatst zal mislukken, want om gelijk(waardig)heid mogelijk te maken moet iedereen daadwerkelijk gelijke politieke, sociale en culturele rechten krijgen. Bovendien versterkt Dewaels pleidooi de indruk van moslims dat vrouwenrechten een paard van Troje zijn. Het ontgaat moslims niet dat de dracht van keppeltjes niet in vraag wordt gesteld, en dat hoort ook zo. Moslims zullen het verbod van de hoofddoek interpreteren als een aanval op de islam en de moslimcultuur. Zo’n maatregel tast ook de neutraliteit van de staat en het overheidsonderwijs tegenover de godsdienst aan, en brengt de (erg onvolmaakte) scheiding van kerk en staat nog meer in het gedrang. Het is een toegift aan het monoculturalisme en aan de sirenenzang van islamofobe veiligheidsexperts.
Onwetendheid of islamofobie zijn geen goede redenen om de vrijheden van meningsuiting en van levensbeschouwing op de helling te plaatsen. Zoals de staat aan de bisschoppen niet kan opleggen om het recht op abortus te verdedigen, zo mag de staat moslima’s niet opleggen hoe ze hun godsdienst moeten beleven. Dewael wil ‘de opdringers van de sluier’ ‘ontmaskeren’ door aan te tonen dat ze ‘de heilige teksten van de koran (…) misbruiken voor hun eigen macht’. Is het niet mateloos arrogant moslims te willen voorhouden hoe ze de koran moeten lezen? Bovendien: deze zaak draait niet om religieuze interpretaties, net zomin als de godsdienstoorlogen van weleer gingen over de vraag of de paus onfeilbaar is dan wel of je het kruisteken met de linker- of de rechterhand slaat.
Het debat gaat evenmin over de bevrijding van de vrouw. Noch de moslimextremist, noch zijn zijn opponent stellen de patriarchale overheersing en controle over de vrouw in vraag. De ene kan ook niet zonder de andere: de extremist voedt de islamofobie, en de islam bashers smeden de moslimgemeenschap aaneen rond een religieuze banier. De gevolgen zijn er al. In het debat verwijzen moslims meer en meer naar sacrale argumenten (de hoofddoek als een religieuze verplichting), terwijl, zoals de AEL doet, men moet uitgaan van het politieke recht van moslima’s om in alle vrijheid hun geloofsovertuiging vorm te geven en zelf te bepalen of ze al dan niet de hoofddoek dragen.
Zoals de autochtone vrouw zal de moslima haar ketenen maar breken als ze zelf opkomt voor haar rechten en vrijheden. Waar het kan zal de moslimvrouw haar strijd opvatten als een onderdeel van de emancipatiestrijd van de gehele moslimgemeenschap, want ze wordt op een dubbele manier onderdrukt – als vrouw én als moslim. Het wordt tijd dat autochtonen toejuichen dat moslims zich manifesteren, met eigen organisaties, symbolen en activiteiten. Als er een probleem van integratie van moslims is, dan gaat het in de eerste plaats over hun inschakeling in het onderwijs, op de werkvloer en in de buurt. De enige weg vooruit loopt over hun strijd voor stemrecht, goed taalonderricht, degelijk werk, onderwijs en huisvesting. Naarmate moslims zich organiseren en samenwerken met autochtonen die bereid zijn hun emancipatiestrijd te omarmen, komt er ruimte voor contacten waarin moslims van niet-moslims zullen leren en omgekeerd. Op dat vlak is er nog veel werk aan de autochtone winkel, getuige de weerzinwekkende klopjacht op Abou Jahjah, de lijdensweg van het migrantenstemrecht, de onwil om moslims uit hun structurele achterstelling te halen en het gespierde discours van Dewael dat het profiel van de VLD als ‘Vlaamse volkspartij’ wel aanscherpt maar ook het apartheidsdenken een nieuwe impuls geeft.
(Uitpers, nr. 50, 5de jg., februari 2004)
Ludo De Witte is onafhankelijk onderzoeker. Hij publiceerde eerder De moord op Lumumba en binnenkort ook het boek Wie is bang voor Abou Jahjah?. Een ingekorte versie van dit artikel verscheen in De TIJD, 13/1/2004