Franck Mermier, Élizabeth Picard (redactie), ‘Liban, une guerre de 33 jours’, La Découverte, Parijs, 2007, 256 blz., 19,95 euro, ISBN 978 2 7071 5099 8.
Op 12 juli 2006 om 9 uur 5 neemt de Libanese verzetsbeweging Hezbollah aan de grens tussen Libanon en Israël twee Israëlische soldaten gevangen. Om 11 uur kondigt de stafchef van het Israëlische leger, Dan Hallutz, een grootscheeps militair offensief tegen Libanon aan. Hij doet dat in niet mis te verstane termen: “We zullen Libanon vijftig jaar terug in de tijd gooien…”
Drieëndertig dagen lang wordt het land van de ceder aan moorddadige en allesvernietigende bombardementen onderworpen. Het is een oorlog die Israël maanden, zo niet jaren heeft voorbereid. De Westerse media hangen – om het eufemistisch uit te drukken – een vertekend beeld op van de vijandelijkheden.
In Frankrijk is zopas onder leiding van de antropoloog Franck Mermier, wetenschappelijk directeur aan het in Beiroet gevestigde ‘Institut français du Proche-Orient’ (IFPO), en Élizabeth Picard, politicologe en onderzoeksdirectrice bij de CNRS (Nationale Raad voor het Wetenschappelijk Onderzoek) het boek ‘Liban: une guerre de 33 jours’ verschenen. Het is een verzameling korte artikelen van Franse en Arabische (voornamelijk) Libanese wetenschappers en journalisten over de ‘zesde Arabisch-Israëlische oorlog’. De scheve beeldvorming in het Westen van de oorlog van de Israëli’s tegen Hezbollah wordt hier gedeeltelijk rechtgezet.
Maar of een boek hiervoor volstaat, blijft een terechte vraag. Wat nog maar eens is gebleken op 9 februari, zes maanden na het staakt-het-vuren, bij de uitreiking van de prijs World Press Photo 2006. Spencer Platt, een Amerikaanse fotograaf die voor het agentschap Getty Images werkt, sleepte de prijs en de daaraan verbonden 10.000 euro in de wacht. Platt maakte zijn winnende foto op 15 augustus 2006 in Beiroet, de eerste dag van het staakt-het-vuren. Op het beeld is een groepje ‘rijke’ jonge Libanezen te zien in een blitse cabrio. De jury van de World Press Photo roemde “de werkwijze van de fotograaf”. En Spencer Platts werkwijze zat grondig fout, zo weten we inmiddels. Die bewuste dag drukte hij vier, vijf keer af toen hij de rode auto met vijf jonge Libanezen in het vizier kreeg. Platt had er geen flauw vermoeden van wie er nu eigenlijk in die auto zat. De fotolegende zoog hij gewoon uit zijn duim. Volgens Platt ging het hier om vijf rijke jonge Libanezen die in de buitenwijken van Beiroet aan ramptoerisme kwamen doen. Vijf harteloze bourgeoiskinderen die naar de ellende van de arme, platgebombardeerde buitenwijken van Beiroet kwamen gluren. De werkelijkheid bleek ver af te staan van de verbeelding van de fotograaf. De auto (een oranje Mini-Cooper) was tijdens de Israëlische agressieoorlog door de eigenares uitgeleend aan militanten van Samidoun, een progressief-linkse humanitaire organisatie, die zich om de honderdduizenden Libanese vluchtelingen bekommerde. De oranje cabrio had voornamelijk gediend om vluchtelingen naar een veilig onderkomen te loodsen. Fotograaf Platt kreeg de auto in de gaten, toen de inzittenden (bijna allemaal inwoners uit de zwaar getroffen zuidelijke buitenwijken van Beiroet) van het staakt-het-vuren gebruikt maakten om in hun wijk de schade te gaan opmeten. Spencer Platt werd door de jury van World Press Photo geroemd om “zijn werkwijze”. De jury had dat beter niet gedaan, want Platts werkwijze bestond uit vulgaire desinformatie en manipulatie. Naar eigen zeggen had de fotograaf ook de andere kant van de oorlog willen tonen: “the fabulous side”. De vijf Libanese jongeren, die onder de Israëlische bommenregen Libanese mensenlevens trachtten te redden konden echt niet lachen om Platts platitudes.
Een verschrikkelijke balans
In de inleiding van dit boek schrijven Franck Mermier en Élizabeth Picard dat tijdens de oorlogsdagen in juli en augustus 2006 “zelfuitgeroepen experts het debat hebben gemonopoliseerd en gedesoriënteerd met hun korte en krachtige uitspraken en simplificaties “. “Daardoor leek men wel schoon schip te maken met het kapitaal aan kennis dat onderzoekers op het terrein hebben vergaard.” ‘Liban: la guerre de 33 jours’ tracht dit kenniskapitaal weer te herwaardeerden door mensen aan het woord te laten, die de Libanese maatschappij grondig hebben bestudeerd en geobserveerd, wetenschappers en journalisten die ook rekening houden met de geopolitieke en geostrategische inzet van een conflict dat in de media doodleuk werd afgedaan als een onderdeel van de ‘war on terror’. Israël nam het op tegen een door Iran en Syrië gesteunde terroristische organisatie, Hezbollah, en journalisten en commentatoren kwamen daarbij zelden verder dan de vaststelling dat het Israëlische leger daarbij ‘buitenproportioneel geweld’ gebruikte. Een term die deze journalisten en commentatoren was ingefluisterd door politieke verantwoordelijken in Europa, die zich in die juli- en augustusdagen, samen met hun Arabische bondgenoten uit Saoedi-Arabië, Jordanië en Egypte (om er slechts drie te noemen) in de allergrootste stilte hulden.
De eerste vijf hoofdstukken van dit boek maken de balans op van de catastrofe die de Israëli’s hebben aangericht in Libanon. Aan Libanese zijde lag de menselijke tol bijna acht maal hoger dan in Israël. In Libanon kwamen volgens een VN-rapport van 18 augustus 2006 tijdens de bombardementen en de militaire operaties van het Israëlische leger 1200 mensen om het leven (de meerderheid ervan burgers, want de Libanese strijdkrachten en de militieleden van Hezbollah telden 134 gesneuvelden). Aan Israëlische zijde vielen in het totaal 160 doden (52 burgers en 118 soldaten). Deze dodenbalans geeft een idee van de middelen die tijdens deze oorlog werden ingezet. Israël heeft tijdens deze drieëndertigdaagse oorlog om en bij de 3.000 bommen per dag gedropt op Libanese doelwitten. Hezbollah vuurde tijdens het conflict om en bij de 4000 lichte raketten af op doelwitten in de staat Israël (een deel daarvan werd door de Israëlische luchtafweer onderschept of onschadelijk gemaakt).
Eén miljoen Libanezen (meer dan een kwart van de bevolking en in meerderheid sjiieten uit het zuiden van het land en de zuidelijke wijken van de hoofdstad Beiroet) gingen voor de Israëlische bombardementen op de vlucht. In Israël verlieten 400.000 burgers hun woning uit angst voor de Hezbollahbeschietingen.
‘Vijftig jaar terug in de tijd’…
Éric Verdeil (geograaf bij de CNRS) maakt een eerste balans op van de onmetelijke economische schade die de Libanezen hebben geleden. Verdeil herinnert eraan dat Libanon zijn wederopbouw nog lang niet had kunnen voltooien na de burgeroorlog van 1975-1990. Hiervoor was er in de periode 1992-2005 iets meer dan 5 miljard dollar geïnvesteerd (58% daarvan dank zij giften en goedkope leningen). De wederopbouw die vooral het werk is geweest van de kringen rond de in 2005 vermoorde premier Rafik Hariri had echter weinig oog voor de productieve sectoren van de economie: industrie en landbouw. Er werd kolossaal veel geld gepompt in prestigeprojecten van de Libanese elite in de hoofdstad Beiroet. Het wederopbouwbeleid van Hariri leidde tot een duizelingwekkende buitenlandse schuld: 22,5 miljard dollar begin 2005 voor een land met 3,5 miljoen inwoners…
De belangrijkste post bij de wederopbouw was het herstel van de elektriciteitsvoorziening. Alleen de hoofdstad Beiroet kon bij het begin van de oorlog in juli 2006 rekenen op een permanente stroomvoorziening. De rest van het land was aangewezen op een beperkte stroomlevering. De tweede belangrijkste post was het wegennet. Midden 2006 beschikten de hoofdstad en de kuststrook over een nieuw snelwegennet. De aanleg van de autoweg naar Damascus dwars door de bergen was een heel eind opgeschoten. De rest van de investeringen ging in hoofdzaak naar communicatie en telecommunicatie (met een belangrijk aandeel voor de heraanleg van de haven en de luchthaven van Beiroet). De laatste jaren had de Libanese overheid ook belangrijke investeringen gedaan op het vlak van de drinkwatervoorziening en de afvalverwerking. De Israëlische luchtaanvallen van juli en augustus 2006 hebben een belangrijk deel van dit opbouwwerk weer vernietigd.
Midden augustus 2006 werd de door Israël aangerichte oorlogsschade geraamd op 3,6 miljard dollar (1,2 miljard voor de infrastructuur en de industrie; 2,4 miljard voor woongelegenheid en handelszaken). Heel de Libanese bevolking heeft geleden onder de totale verlamming van de economische activiteit. Maar de vernietiging van de infrastructuur en de vernieling van dorpen en woonwijken trof voornamelijk de sjiitische bevolking.
Éric Verdeil heeft de vernielingen op twee kaarten in beeld laten brengen. Kaart 1 toont de verwoesting van bruggen, wegen, haveninstallaties en de luchthaven van Beiroet. Een treffende illustratie van de uitspraak van de Israëlische stafchef Dan Hallutz: “We zullen Libanon vijftig jaar terug in de tijd gooien”. Kaart 2 illustreert de vernielingen aan woonwijken, elektrische centrales, radio-, televisie- en telefonie-installaties, strategische fabrieken.
Een greep uit het statistische materiaal: 630 kilometer (recent aangelegde) autosnelwegen zijn totaal vernield, 107 autosnelwegbruggen en 80 verkeerswisselaars en op- en afritten. De verbindingsweg naar Syrië werd op verschillende plaatsen vernietigd. Het belangrijkste bombardement was dat van de brug van Mdeirej, een peperduur kunstwerk over een diepe vallei. Door deze vernielingen van het wegennet werd Libanon herleid tot een som van vele geïsoleerde kantonnetjes, die moeilijk bereikbaar zijn. Het militaire belang van al deze vernielingen is zo goed als nihil.
Elektrische centrales en olieopslagplaatsen werden platgegooid. Het Zuiden van Libanon zat volledig zonder stroom en oliebevoorrading. Meerdere drinkwaterreservoirs en waterleidingen werden vernield. Het Zuiden van Libanon zat volledig zonder drinkwater. Vijf ziekenhuizen en driehonderdvijftig schoolgebouwen werden het doelwit van de Israëlische bommenwerpers. Negenhonderd middelgrote ondernemingen en handelszaken werden tot puin herleid. Zo bijvoorbeeld de gebouwen van Liban Lait in de Bekaavallei, een fabriek die instaat voor 70% van de Libanese melkproductie.
Twee derde van de totale oorlogsschade werd aangericht aan woonhuizen (waar zich op de benedenverdieping vaak winkeltjes en ateliers bevinden). Volgens de ramingen van de Libanese overheid werden 130.000 woningen geheel of gedeeltelijk vernietigd (16.000 zijn volledig vernietigd en 300.000 Libanezen zijn dakloos). Ter vergelijking: na vijftien jaar burgeroorlog (met een vernietigende invasie van het Israëlische leger in 1982) waren er 220.000 woningen geheel of gedeeltelijk vernield. 30% van de tot puin herleide woonhuizen staan in de zuid-oostelijke wijken van Beiroet. Vooral de wijk Haret Hreik (waar zich tal van Hezbollahinstellingen bevonden, zoals bijvoorbeeld het televisiekanaal Al Manar) is bijzonder zwaar getroffen. 182 gebouwen werden er tot stof herleid. 192 andere zijn zwaar beschadigd. De wijk heeft in enkele dagen niet minder dan 9000 woningen verloren. Ook de (meestal sjiitische) dorpen in Zuid-Libanon kregen zeer zware klappen: in het totaal zijn er 6000 woningen tot puin herschapen; 13.000 ernstig beschadigd. Bint Jbeil is nagenoeg volledig van de kaart geveegd. 1.200 van 1.500 gebouwen en woningen zijn met de grond gelijkgemaakt. In Khiam bleven maar 500 huizen overeind: 1.200 werden in de as gelegd; 2.300 zwaar beschadigd. Ook de voormalige Israëlische gevangenis in Khiam, die na de Israëlische troepenterugtrekking in 2000 door Hezbollah als museum werd heringericht, werd platgegooid. In de zuidelijke stad Tyr werden 131 gebouwen (waaronder enkele torengebouwen) tot puin herleid. 11 bruggen in de stad werden stuk gebombardeerd. Ook Baalbek, de stad waar in de jaren tachtig Hezbollah werd opgericht, liep zware schade op.
Israël heeft tijdens de drieëndertigdaagse oorlog honderdduizenden clusterbommen gedropt. 70% daarvan in het zuiden van het land. De ontmijning van deze uiterst gevaarlijke springtuigen zal jaren vergen en op 28 augustus 2006 of twee weken na het staakt-het-vuren had deze tegen burgers gerichte munitie al 14 dodelijke slachtoffers gemaakt en zevenenveertig gewonden, zo meldde UNDP, de ontwikkelingsorganisatie van de VN.
Milieu en cultuur delen in de klappen
De Israëlische luchtmacht heeft Libanon ook opgezadeld met een milieuramp. Op 13 en 15 juli 2006 schoten de Israëli’s de olieopslagplaatsen van de elektrische centrale in Jiyeh, op vijfentwintig kilometer van Beiroet, in brand.Vijftienduizend ton stookolie kwam in de Middellandse Zee terecht. Door de oorlogsomstandigheden konden de Libanezen niets beginnen tegen deze milieuramp, die te vergelijken is met de catastrofe in 1999 voor de Bretoense kusten, na de ramp met de olietanker Erika.
De totale economische schade als gevolg van de oorlog (de volledige ineenstorting van de economische activiteit en de stilstand van de toeristische sector) wordt door UNDP op 15 miljard dollar geraamd.
Franck Mermier wijdt ook een hoofdstuk aan de schade die Israël heeft toegebracht aan de sterk heroplevende Libanese culturele sector. In een notendop schetst deze auteur de opmerkelijke culturele relance in Libanon na het einde van de burgeroorlog. Die culturele heropleving was niet alleen het gevolg van privé-initiatief. In Libanon stonden na de burgeroorlog talloze kunstenaarscollectieven op, die het land weer een prominente plaats op de culturele wereldplaats hadden gegeven. De Libanese zomers waren al enkele jaren opnieuw gekenmerkt door uiterst belangrijke kunstenfestivals, zoals die van Baalbek, Beitedinne of Byblos. In 2006 stak de Israëlische luchtmacht een stokje voor al deze wereldvermaarde initiatieven. De bombardementen op de zuidelijke wijken van Beiroet (gemakshalve en steevast voorgesteld als terroristische Hezbollahbolwerken) brachten zware schade toe aan de Libanese pers- en uitgeverswereld. Veertig uitgeverijen en een tiental drukkerijen werden geheel of gedeeltelijk vernield door de bombardementen. Tal van boekhandels gingen verloren en de lange zeeblokkade van de Israëli’s (van 12 juli tot 7 september) was voor het Libanese perswezen een dreun: Libanon neemt de verspreiding van bijna de helft van de perstitels in de Arabische wereld voor zijn rekening. Die export heeft bijna drie maanden stilgelegen.
Antisimplistisch tegengif
‘Liban: une guerre de 33 jours’ is echter vooral een flinke dosis tegengif tegen het simplisme dat in de Westerse berichtgeving de toon aangeeft. In de Westerse (maar ook in de meeste Arabische) media is Hezbollah niet alleen verantwoordelijk voor de oorlog van juli-augustus 2006, het is vooral een terroristische organisatie en een gewillige pion van Iran en Syrië. “Het door Syrië en Iran gesteunde en bewapende Hezbollah”, zo luidt het in nagenoeg elke krant, radio- of televisiejournaal. Zelden leest of hoort de Amerikaan of Europeaan: “het door de Verenigde Staten gesteunde en bewapende Israël”…
Zuid-Libanon is een terroristisch bolwerk. De zuidelijke wijken van Beiroet zijn ‘sloppenwijken’ waar Hezbollah zijn hoofdkwartieren heeft opgeslagen (interpreteer: zich heeft verschanst tussen de burgerbevolking…). De huidige politieke crisis in Libanon is het gevolg van de tegenstellingen tussen pro-Syrische en anti-Syrische politieke krachten. Hoe simpeler hoe beter.
‘Liban: une guerre de 33 jours’ is een verademing omdat de auteurs het verhaal vertellen dat in de mainstreammedia niet langer aan bod komt.
Enkele voorbeelden. Hezbollah een pion van Damascus en Teheran? Élizabeth Picard wijdt een hoofdstuk aan de ‘Partij van God’, en wijst op het transnationale karakter van de sjiitische beweging in Libanon, terwijl Hezbollah een authentieke ‘nationale’ verzetsbeweging is geworden. Picard toont ook aan hoe Hezbollah door de jaren heen zich heel pragmatisch is gaan opstellen binnen het communautaire, etnisch-religieuze wespennest dat Libanon nog steeds is. De historica Sabrina Mervin (verbonden aan de CNRS in Parijs en het IFPO in Beiroet) plaatst de sjiitische bevolkingsgroep in Libanon in zijn historische context. De Libanese sjiieten en hun religieuze leiders hebben een eeuwenoude nauwe band met de sjiitische heilige steden in Iran en Irak. Sjiitische geestelijken kregen hun opleiding in het Iraanse Qom of het Iraakse Najjaf. Belangrijke sjiitische families in Libanon hadden zelfs nauwe familiale banden met Qom en Najjaf en ook met Damascus.
Niemand zal uiteraard ontkennen dat Hezbollah logistiek en financieel gesteund wordt door de Iraanse islamitische republiek en het Baathregime in Damascus. Maar een marionet is de ‘Partij van God’ allesbehalve. Op 12 april 2002 bracht de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken, Kamal Kharazi, een bezoek aan Beiroet. De Iraanse excellentie deed toen een opgemerkte oproep tot de leiders van Hezbollah. Hij vroeg ze geen operaties meer te ondernemen, die Israël een voorwendsel zouden kunnen verschaffen voor een oorlog tegen Libanon. Hezbollahleider Hassan Nasrallah, die doorgaans als een marionet van de Iraanse ayatollahs wordt verketterd, heeft zich nooit veel aangetrokken van Kharazi’s oproep.
De sjiieten hebben een zeer zware tol betaald voor de Libanese burgeroorlog en de Israëlische invasie in 1982. Het gros van de binnenlandse vluchtelingen bestond uit sjiieten, die vanuit het zuiden naar de hoofdstad vluchten. De zuidelijke buitenwijken van Beiroet (de ‘Dahiye’) kregen een belangrijke sjiitische vluchtelingenstroom te verwerken. Mona Harb, politicologe en docente aan de American University van Beiroet, wijdt een hoofdstuk aan de gedaanteverwisseling van de zuidelijke buitenwijken van Beiroet. Niet zonder leedvermaak stelt ze vast dat er in het buitenland wel eens baarlijke nonsens wordt verteld en geschreven over ‘deze sloppenwijken’ en ‘bolwerken van Hezbollah’. De wijk Haret Hreik werd door de internationale media voorgesteld als een tot de tanden bewapende militaire vesting van Hezbollah. Haret Hreik is samen met Mrayieh een van de twee gemeenten in het zuiden van Beiroet met een maronitisch-christelijk college. Zelfs een beslagen journalist als Robert Fisk, ging tijdens de drieëndertigdaagse oorlog heel even uit de bocht, zo merkt Mona Harb op. Zij verwijst naar ‘Paradise Lost’, het aangrijpende artikel van Fisk in de Britse krant The Independent van 19 augustus 2006. Fisk noemt Haret Hreik daarin ‘slums’. Mona Harb vergeeft het de Brit. Haret Hreik is door de Israëlische luchtmacht tot één grote puinhoop herleid, maar het was een dichtbevolkte wijk met honderdduizend inwoners, gezinnen met een gemiddeld inkomen, die in residentiële blokken van acht verdiepingen en meer woonden. In deze door een maronitische bestuur geleide gemeente bevonden zich inderdaad kantoren van Hezbollah: de hoofdzetel van de partij, zijn informatiecentrum, radio en televisie, maar ook de jongerenvereniging en de liefdadigheidsorganisaties voor vluchtelingen, martelaren, gewonden, enz… De mensen die in deze kantoren werkten, maakten integraal deel uit van deze gemengde christelijk-islamitische wijk.
Pro-Syriërs, anti-Syriërs
‘Liban: une guerre de 33 jours’ wijdt voorts zeven (van de achtentwintig) hoofdstukken aan het huidige politieke schaakbord in Libanon en de diepe politieke crisis waarin het land vandaag verkeert. De moord op voormalig premier en miljardair Rafik Hariri op 14 februari 2005 is inderdaad een belangrijk keerpunt gebleken. Minder dan twee weken na de aanslag was de laatste Syrische soldaat (onder zware internationale druk overigens) van het Libanese grondgebied verdwenen. Syrië had in Libanon sinds 1976 een zeer belangrijke troepenmacht en had (ondermeer met toestemming van de Verenigde Staten) de regering in Beiroet de facto aan een vreemdsoortige vorm van voogdij onderworpen. Toen Hariri premier was, nam hij niet één beslissing zonder overleg met het Syrische presidentiële paleis. Toch wordt Hariri vandaag verafgood als een ‘anti-Syriër’. Zijn politieke opvolgers en zijn bondgenoten hebben zichzelf uitgeroepen tot het anti-Syrische kamp en de ware behoeders van de Libanese soevereiniteit. De tegenstanders behoren dus automatisch tot het pro-Syrische kamp. In werkelijkheid lag Rafik Hariri, samen met zijn grote vriend en president van Frankrijk, Jacques Chirac, aan de basis van resolutie 1559 van 2 september 2004. Het was een resolutie waardoor de ‘internationale gemeenschap’ (lees de Verenigde Staten) zich ongebreideld kon moeien met de Libanese interne keuken.
Het boek van Mermier en Picard werpt een helder licht op het hele Libanese politieke spectrum: het christelijke kamp (dat al lang geen kamp meer is, maar bijzonder verdeeld is), het soennitische kamp en het soennitische islamisme en het sjiitische kamp (dat niet alleen uit Hezbollah bestaat).
De oorlog van de zomer 2006 heeft echter ook aangetoond dat er in Libanon een springlevend ‘maatschappelijk middenveld’ aanwezig is, dat openlijk voor ‘civiel verzet’ kiest. Samidoun was een burgerinitiatief van tientallen organisaties, genoemd naar een bekend lied van de Libanese zanger Marcel Khalifé (‘samidoun’ betekent zoveel als standvastigheid en ook Hezbollahleider Nasrallah gebruikte de term herhaaldelijk in zijn toespraken), dat zeer actief was bij de humanitaire hulpverlening – want in juli-augustus 2006 was er geen spoor te bekennen van de Libanese overheid. Ook aan dit ‘civiele verzet’ wijdt het boek twee hoofdstukken.
Voor wie een iets complexer beeld wil vormen van de Libanese realiteit zijn dit stuk voor stuk aan te bevelen teksten.
Geopolitiek
Het laatste deel van het boek (negen hoofdstukken) heeft als titel “De internationale inzet en de dubbelhartigheid van de ‘internationale gemeenschap’“. Hierin behandelen diverse auteurs belangrijke thema’s als de Amerikaanse plannen in Libanon en het globale Amerikaanse project dat onder de bedrieglijke slogan ‘democratisering van het Midden-Oosten’ wordt ontwikkeld. Belangrijk element in de huidige politieke crisis in Libanon is de openlijke (en gezamenlijke) Amerikaans-Franse inmenging. De Franse politicoloog, Olivier Roy, ontrafelt de relatie tussen Hezbollah en Iran. Élizabeth Picard onderzoekt de ambities van het Syrische Baathregime en Sami Makki, een Franse specialist op het vlak van vredesvraagstukken en strategische vraagstukken, verbonden aan de EHESS (Ecole des hautes études en sciences sociales’ in Parijs) maakt de strategisch-militaire balans op: ondanks zijn verpletterende militaire suprematie heeft Israël deze oorlog tegen de guerrillabeweging Hezbollah niet kunnen winnen.
Christophe Ayad (van de Parijse krant Libération) en Caroline Donati (freelance journaliste) zijn de enige Franse journalisten die een bijdrage hebben geschreven voor dit boek. Zij gaan in op de diepe crisis binnen de Arabische wereld, die nog nooit zo verdeeld is geweest als vandaag. De grote Amerikaanse bondgenoten in de regio Saoedi-Arabië, Egypte en Jordanië veroordeelden in de scherpste bewoordingen “het avonturisme van Hezbollah”, waarmee ze “impliciet de kant hebben gekozen van Israël”.
En Agnès Levallois, adjunct-redactiedirectrice van ‘France 24’, de in 2006 opgerichte Franse nieuwszender en tegenhanger van CNN en Al Jazeera, brengt een boeiende vergelijkende analyse van de Franse en Arabische pers tijdens de drieëndertig oorlogsdagen.
Enige schaduwzijde van dit uitermate boeiende boek is de bijdrage van de Franse politicoloog Alain Dieckhoff (“Israël, de zwakheden van de macht”). Hij stelt vast dat het Libanese debacle voor heel wat contestatie in Israël zorgt. De Israëli’s stellen zich openlijk vragen of de legertop, de inlichtingendiensten, Kadimapremier Ehud Olmert en defensieminister Amir Peretz (Arbeiderspartij) de militaire operatie tegen Hezbollah wel goed hadden voorbereid en correct hadden ingeschat. Zonder het met evenveel woorden te stellen, geeft Dieckhoff voornamelijk een samenvatting van de weinig terzake doende bezwaren tegen dit militaire avontuur van ‘Peace Now’. In zijn slotzin gaat Alain Dieckhoff aan hoge snelheid uit de bocht: “Net zoals in Gaza geeft Israël toe aan de ijdele verlokking van de brute macht, iets wat de Israëlische schrijver David Grossman zo moedig heeft aangeklaagd in zijn begrafenisrede voor zijn zoon, die in Libanon sneuvelde tijdens de laatste uren van de oorlog.” In die bewuste begrafenisrede zei David Grossman tot zijn dode zoon Uri: “Ik zal nu niet ingaan op de oorlog waarin je sneuvelde”. Bij het begin van de oorlog had de schrijver dat wel gedaan: hij steunde de Israëlische militaire agressie tegen Libanon….
(Uitpers, nr. 84, 8ste jg., maart 2007)
‘Liban, une guerre de 33 jours’ : redactie Franck Mermier en Élizabeth Picard, met bijdragen van Philippe Abirached, Christophe Ayad, Joseph Bahout, Abbas Baydoun, Karine Bennafla, Pierre Blanc, Rafael Bustos, Kinda Chaib, Melhem Chaoul, Aurélie Daher, Alain Dieckhoff, Caroline Donati, Mona Harb, Hanna’ Jaber, Mounzer Jaber, Karam Karam, Tristan Khayat, Henry Laurens, Agnès Levallois, Sami Makki, Franck Mermier, Sabrina Mervin, Élizabeth Picard, Candice Raymond, Bernard Rougier, Olivier Roy, Souha Tarraf, Éric Verdeil, Leila Vignal.
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=635069&refsource=uitpers