INTERNATIONALE POLITIEK

Levenswerk van journalist die wetenschapper werd

Image

‘Terrorisme in België’ is het laatste deel van een trilogie van Paul Ponsaers die in 2020 met veel meer kennis en voortschrijdend inzicht kan terugblikken op vijftig jaar polarisering en politiek geweld in België. Door zijn leeftijd heeft Ponsaers die halve eeuw van op de eerste rij kunnen meemaken als journalist die later wetenschappelijk onderzoeker werd en die nu de luxe heeft om terug te blikken op een tijd die nog altijd niet afgesloten is en die nog steeds vragen blijft oproepen. Dat is een zeer bijzondere uitgangspositie. Alleen daarom al verdient dit werk alle aandacht.
Paul Ponsaers is geen beginneling in de hier gepresenteerde materie. Heel zijn carrière is hij intens bezig geweest met het bestuderen en beschrijven van politiek geweld in de recente geschiedenis van ons land. Daar begon hij al mee in 1976 toen hij promoveerde als socioloog aan de KUL op een proefschrift over terrorisme met als case study de fameuze Baader-Meinhof Groep. Ook als journalist – hij werkte lang voor De Morgen – behoorde het onderwerp tot zijn interesseveld, maar later kwam hij via een doctoraat terug in academisch vaarwater terecht. Vanaf 1998 was Paul Ponsaers immers verbonden aan de UGent, meer bepaald aan de Vakgroep Strafrecht & Criminologie, Onderzoeksgroep Sociale Veiligheidsanalyse, waar hij in de domeinen van de Politiewetenschappen, de Rechtssociologie en Financieel-Economische Criminaliteit doceerde.
Hoewel Ponsaers sinds 2012 op emeritaat is, blijkt hij nog lang niet uitgeschreven, want met dit lijvige ‘Terrorisme in België’ beëindigt hij een trilogie, uitgegeven door Gompel&Svacina, dat begon met ‘Jihadi’s in België (2017) en ‘Loden jaren – de Bende van Nijvel gekaderd’ (2018). Daarmee, zo schrijft zijn inleider en ex-collega Rik Coolsaet, voltooit hij een triptiek die de hele bandbreedte van het politieke geweld in de Belgische geschiedenis van de laatste vijftig jaar in beeld brengt. Het is de terugblik en het levenswerk geworden van iemand die in 2020 met veel meer kennis en voortschrijdend inzicht kan terugblikken op polarisering en politiek geweld in België. Door zijn leeftijd heeft Ponsaers die halve eeuw van op de eerste rij kunnen meemaken als journalist die later wetenschappelijk onderzoeker werd en die nu de luxe heeft om terug te blikken op een tijd die nog altijd niet afgesloten is en die nog steeds vragen blijft oproepen. Dat is een zeer bijzondere uitgangspositie. Alleen daarom al verdient dit werk alle aandacht.
Een rafelig werkveld
Zoals je van een onderzoeker mag verwachten, vertrekt Paul Ponsaers van een duidelijke omschrijving van zijn onderzoeksterrein. Terroristen willen macht verwerven, niet omwille van persoonlijke motieven, maar om politieke drijfveren. Vandaar ook de ondertitel van dit boek: polarisering en politiek geweld, uitgeoefend door buitenparlementaire groepen, zowel van extreemlinks als van extreemrechts, die daarmee druk en invloed willen uitoefenen op de democratische rechtsstaat en de samenleving. Dat is een heldere, maar zeer algemene omschrijving waarmee de auteur, zoals hij het zelf noemt, ‘een rafelig werkveld’ betreedt. Rafelig omdat de definitie van terrorisme tot op bepaalde hoogte retroactief is. ‘Teruggaan in de tijd – nadat politiek geweld zich heeft voorgedaan – is nodig om de motieven van de daders te achterhalen, zeker wanneer een aanslag niet expliciet wordt opgeëist, maar om te bepalen vanaf welk moment die daders – en hun mogelijke medestanders – zich begonnen voor te bereiden op de ‘passage à l’acte’. (p. 18)
Van binnenuit
Dat rafelige karakter heeft natuurlijk ook te maken met de bandbreedte van het werkveld en om daarin de weg niet te verliezen bakent de auteur dit omvangrijke boek af in drie grote delen. De twee eerste delen gaan over het politiek geweld dat ‘van binnenuit gegroeid is’, terwijl deel drie kijkt naar politiek geweld dat ‘van buitenaf ontstond’. Ook die opdeling is een beetje kunstmatig, zo geeft de auteur toe, want ‘nationaal’ en ‘internationaal’ zijn wel te scheiden, maar vaak niet te onderscheiden. Dat blijkt al dadelijk uit het eerste deel ‘De CCC en het NAVO-dubbelbesluit’ waarin de auteur uitvoerig ingaat op het zogenaamde (formulering van Ponsaers) extreemlinkse Cellulles Communistes Combattantes (CCC) gedurende de periode 1982-1985, maar daarvoor schetst hij eerst de (inter)nationale context waarin die contestatie van het NAVO- dubbelbesluit plaats vond. Ondanks de ongekend grote massademonstraties van de vredebeweging werd dat dubbelbesluit er toch politiek doorgedrukt en dat heeft geleid tot een andere strategische benadering van onder meer de CCC die de vredesbeweging op de korrel nam vanwege haar ‘ kleinburgerlijk verzet’. Dat brengt Ponsaers tot een uitvoerige parenthesis waarin hij de opkomst en de neergang van de Rote Armee Fraktion (RAF) in de toenmalige Duitse Bondsrepubliek bespreekt.
In het tweede deel ‘Het oorlogsverleden en de private milities’ kijkt hij naar het extreemrechtse geweld dat van binnenuit gegroeid is en daarvoor komt hij voor het Franstalig landsgedeelte terecht bij het Front de la Jeunesse (FdlJ) met Paul Latinus en Francis Dossogne, en van daaruit belandt hij bij Westland New Post (WNP), een paramilitair milieu waarin ook Paul Latinus een belangrijke rol speelde. Zoals ook de historica Klaartje Schrijvers stelt in haar doctoraat ‘L’Europe sera de droite ou ne sera pas’ en met als toelichtende ondertitel ‘De netwerking van een neo-aristocratische elite in de korte 20ste eeuw’– onlangs op een journalistieke manier hernomen in ‘Het archief van Walter’ – , verdiept Ponsaers zich ook in extreemrechtse kringen met een traditioneel, eerder royalistische achtergrond die bij figuren als Van den Boeynants en baron de Bonvoisin duidelijk aanwezig was. Die neo- aristocratische elite van rechtse signatuur beantwoordt echter niet aan het klassieke profiel van extreemrechts dat collaboreerde met nazi-Duitsland waartoe extreem Vlaams-nationalistische stormtroepen als het VMO (Vlaamse Militanten Orde) wel behoorde.
‘Geïmporteerd geweld’
In het derde deel ‘Het geïmporteerde politieke geweld’ heeft de auteur het dan over diverse vormen van ‘buitenaf ontstaan’ terrorisme en daaruit blijkt eens te meer hoe rafelig het onderzoeksterrein van de auteur wel is. Het betreft politiek geweld dat betrekking heeft op omstandigheden die buiten ons land liggen en dat zijn er heel wat. Achtereenvolgens komen aan bod: de Palestijnse organisatie Abu Nidal, de affaire van de Marokkaan Abdelkader Belliraj, die in België actief was en die nadien in kringen van Al Qaida en IS is terechtgekomen. Verder bespreekt hij ook nog de acties van een aantal lone wolves met aanslagen o.a. op de kerstmarkt in Berlijn, de London Bridge en de Ramblas in Barcelona.
België, terroristisch slagveld
Het is onmogelijk om al die elementen, namen en gebeurtenissen die in het boek aan bod komen ten volle te belichten, want ‘Terrorisme in België’ met zijn 19 hoofdstukken is dik en de lijst is lang. Daarom beperk ik me tot het signaleren van enkele bedenkingen van de auteur die ik pluk uit het afsluitende hoofdstuk ‘België als terroristisch slagveld’. Ponsaers maakt daarin komaf met wat ‘de strategie’ van de spanning’, uitgeoefend door een vorm van staatsterrorisme, wordt genoemd. Die complottheorie als zou er in België een grootscheepse ‘samenzwering’ of ‘plan van destabilisatie’ hebben bestaan, wijst hij af. Het impliceert immers dat de ‘staat’ of de ‘overheid’ achter een subversieve manier van handelen zou zitten. Maar een staat, noch haar apparaten, zo merkt hij op, zijn geen blokken graniet. ‘Binnen politieke middens wordt er steeds een tegenstrijdig debat gevoerd, tussen meerderheid en oppositie; tussen uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht, en binnen partijen tussen fracties en tendensen, om te zwijgen van het rol van het middenveld.’ (p. 270) Wat wel opvalt is dat extreemlinks en extreemrechts zich heel anders positioneren ten aanzien van de staat. Extreemrechtse groepen trachten leden te rekruteren binnen het staatsapparaat, vaak in kringen van (ex)militairen, (ex)paracommando’s, (ex) politieambtenaren en (ex)inlichtingenagenten. Zij proberen de staat te ‘koloniseren’ terwijl extreemlinks afstand houdt en de strijd extern aan de staat voert. Ponsaers vermeldt echter uitdrukkelijk dat in de onderzochte periode bepaalde staatsapparaten veel meer oog hadden voor extreemlinks dan voor extreemrechts, maar dat heeft natuurlijk ook met die andere politieke positionering te maken.
Ponsaers onderzoekt voornamelijk de jaren tachtig van vorige eeuw, maar hij trekt naar het einde toe ook de lijn door naar het religieus geïnspireerd terrorisme van jihadistische signatuur dat hij ook beschouwt als een vorm van politiek geweld, maar dan een vorm die niet uitgaat van nationale terroristische netwerken, maar die passen in een internationale terreurbeweging waarvan dan Al Qaida en IS de meest markante voorbeelden zijn.
Nuttig naslagwerk
Ponsaers beëindigt met dit boek zijn historische trilogie over politiek geweld in (en rond) België. Het is een terugblik gebaseerd op heel veel bronnen die hij in de loop van zijn journalistieke en wetenschappelijke bedrijvigheid verzameld heeft. Zijn terreinkennis ter zake is groot. Alleen al de chronologische lijst van terreurdaden in België na de Tweede Wereldoorlog, waarin hij in zijn trilogie naar verwijst, is impressionant. Ook de talrijke en soms zeer uitvoerige voetnoten die bijna de helft van de tekstbreedte van het boek beslaan geven zeker een meerwaarde aan het boek. Ze zijn zowel explicatief – lezers die de periode niet hebben meegemaakt vinden daarin zeker een stevige houvast – als ook nuancerend en relativerend, want ook na zovele jaren zijn niet alle vraagtekens weggewerkt.
‘Terrorisme in België’ kan zeker een eyeopener zijn voor een jongere generatie – het thema is politiek zeer relevant en actueler dan ooit – maar het boek kan ook, door ouderen zoals ik, gebruikt worden als een naslagwerk om de feiten nog eens terug te vinden, maar dan duidelijk op een rijtje geplaatst. In die zin zal dit boek zeker een goed bereikbare plaats krijgen in mijn bibliotheek, maar dan naast andere werken zoals dat van Rinke Van den Brink (‘De internationale van de haat’ en ‘In de greep van de angst’) , Walter De Bock e.a. (‘Extreemrechts en de staat’), Jos Vandervelpen (‘De CCC- de staat en het terrorisme’), Georges Timmermans (‘Het geheim van Belliraj’) en – zeker niet te vergeten – Hugo Gijsels ( o.a. ‘De bende & co’ en ‘Netwerk Gladio’). Toevallig of niet zijn deze auteurs meestal ook gedreven onderzoeksjournalisten die vaak in een meeslepende stijl verslag hebben gebracht van hun bevindingen. Die scherpe pen die ook jarenlang tot het arsenaal van de journalist Paul Ponsaers heeft behoort, hanteert de tot wetenschapper getransformeerde auteur naar mijn smaak in deze publicatie niet voldoende. De wetenschapper moet per definitie afstand nemen van de materie die hij/zij bestudeert, maar dan blijft vaak ook de goede pen van de journalist in de achterzak steken. Dat is jammer.

Laatste bijdrages

SYRIË: EEN MIDDELEEUWS OPBOD

De weg naar Damascus is lang. De apostel Paulus werd er van zijn paard gegooid. De kruisvaarders moesten eerst de oninneembaar  geachte stad Antiochië (vandaag Turks Antakya) belegeren –…

Komt er stabiliteit in Syrië na het verdwijnen van Assad?

Het regime van Bashar al-Assad is gevallen, maar daarmee is er nog geen eind gekomen aan de gevechten. Het land is nu opgedeeld in twee stukken. Met het vertrek…

Assad is geschiedenis

Het ene weekend Aleppo binnengewandeld, het weekend daarop Damascus ingenomen. Het regime van de familie Assad is na een halve eeuw in één week tijd opgedoekt. Bijna zonder slag…

De herschepping van de democratie

You May Also Like

×