Hoeveel publicaties worden er jaarlijks niet in ‘eigen beheer’ uitgegeven, omdat de auteur geen heuse professionele uitgever heeft gevonden wegens niet commercieel genoeg? Waarschijnlijk heel veel, maar dat kom je niet te weten omdat er, zoals ook in dit geval, geen ISBN-nummer aanwezig is en dus blijf de uitgave onbekend en onbemind. Ja, natuurlijk, het zal in veel gevallen zeker om pulp gaan van opgeblazen ego’s die zich toch oh zo graag in druk willen zien, maar soms vind je er ook pareltjes tussen die een beter lot verdienen dan alleen maar de bibliotheek van enkele vrienden en buren. Luc Ceuppens is naar mijn smaak zo iemand. Ik ‘ontdekte’ hem al in 2009 met zijn Relatos de la calle, verhalen van de straat over zijn leven in La Paz waar deze – van oorsprong – Nielenaar jarenlang gewoond en gewerkt heeft. Het waren korte impressies, momentopnamen en kanttekeningen bij zijn dagelijkse wel en wee in de Boliviaanse metropool. (https://www.uitpers.be/dwalen-door-boliviaanse-straten/) Dat boekje heeft een mooie plaats gekregen in mijn bibliotheek en – vergis je niet – dat is niet omdat ik de man ken, maar in de eerste plaats omdat het een mooie publicatie is. In 2011 ging ik hem opzoeken in La Paz. Hij woonde toen in een appartemententoren niet zo ver van de Plaza de Uyuni en van het voetbalstadion van ‘El Tigre’, alias the strongest, zeg maar dé ploeg van La Paz. Dat was vast geen toeval. Vanuit zijn appartement op acht hoog kon hij, de voetbalfanaat, het spelletje onder hem volgen. Luc Ceuppens was trouwens zelf meer dan een verdienstelijke keeper, niet in La Paz maar in de omgeving van de Rupelstreek. Samen met zijn vader speelde hij in dezelfde ploeg. Vader en zoon, doelman en aanvaller, dikke vrienden, in Niel en in La Paz waar de familie weer bij elkaar kwam. Vanuit La Paz bleef Luc Ceuppens schrijven: spitante verhalen, korte eigenzinnige impressies, gelardeerd met een anarchistisch tintje, maar ook vluchtige momentopnamen die digitaal hun weg vonden als https://thespittingllamatales.weebly.com/.
Luc Ceuppens had zijn weg in de wereld gevonden en die leidde hem naar Bolivia dat sinds 2009 zijn thuisbasis was. Maar in 2019, na tien jaar, brak niet alleen corona uit, maar overleed ook zijn vader: een maatschappelijk maar ook een persoonlijk drama. All-in one. En daarover gaat het boekje dat nu voorligt. Hij noemt het zelf: ‘Herinneringen, anekdotes en halve waarheden, geschreven tegen de achtergrond van een land in burgeroorlog en een roet in het eten gooiend coronavirus.’ Even ter verduidelijking: op 20 oktober 2019 grepen er presidentsverkiezingen plaats in Bolivia die voor de vierde keer op een rij door Evo Morales gewonnen werden, maar die door de oppositie als frauduleus werden bestempeld. Dat leidde tot heel veel tumult. Vandaar dat Ceuppens spreekt over ‘een land in burgeroorlog’. Onduidelijke en niet bewezen onregelmatigheden bij de telling werden opgeklopt, ook door buitenlandse waarnemers, en leidde tot een bloedig straatprotest, dat eindigde in een regelrechte coup. Om erger te voorkomen verlieten Morales, zijn vicepresident Álvaro García Linera en enkele andere MAS-leden het land en vonden onderkomen, eerst in Mexico en vervolgens in Argentinië en in Cuba. In het begin van zijn boek beschrijft Ceuppens de sfeer zoals hij ze als bewoner én restauranthouder in het La Paz van toen ervoer: ‘De stad is een mijnenveld van brandhaarden. Buren slaan mekaar de kop in. Ik heb al dagen niet meer fatsoenlijk geslapen, bang als ik ben dat mijn huis wordt afgebrand. Het is betalen of oprotten. De ontheemde boeren eisen hun gronden terug. Etnische afpersing, een oogluikend toegestane reconquista. Ze staan heel de nacht met tientallen voor de deur. Ik lig met een broodmes in bed mijn nagels bij te vijlen, buiten huilen moeders om hun verdwenen zonen, zelfs de ontelbare straathonden houden het voor bekeken. Ik heb wat flesjes pepperspray ingeslagen en mijn revolver, weliswaar zonder kogels, binnen handbereik. Het personeel van mijn restaurants heb ik al dagen niet meer gezien, ik heb voor hen een aantal hotelkamers afgehuurd zodat ze niet door de kogelregen naar huis moeten. Ik zou het mezelf niet vergeven mocht hen iets overkomen. Waarom ik elke morgen mijn leven waag om door de barricades naar mijn werk te sluipen, waarom ik nog sta te koken in een dikwijls lege tent, is mij een raadsel. Een mens leeft niet van adrenaline alleen.’ (p. 4) Zo beschrijft hij op 11 november 2019 van binnenuit hoe hij de burgeroorlog, met daar bovenop de lockdown door het coronavirus, ervaart. En dan komt voor hem, uitgerekend op die dag, ineens het onwaarschijnlijke bericht via zijn zus binnen: ‘Vader overleden, overkomst dringend gewenst.’
Het boek is uiteindelijk het relaas geworden van twee jaar zonder vader, van twee jaar herinneringen ophalen, van over en weer reizen tussen La Paz en Niel, maar vooral van heel veel verdriet: ‘De stilte in huis voelt als een knoop in een verloren zakdoek. Als een tak, vlak voordat hij breekt. Als de nacht na een onweer boven de Andes of een kaalgevreten oever zonder overkant. Als een kus op de verkeerde wang, een verroeste snoeischaar bij het kortgeschoren heg. Als een rietje in een leeg glas, een lift in een lege koker. Als een eenzaam paard of een elektrische fiets met lege batterijen in een garage of een foto achter gebarsten glas, een stilgezette stroom in een rivier. Als een urne op een schoorsteen. Tussen de alinea’s van de dag vallen mijn gedachten als dood zand. Ik schraap stilletjes de rest van mijn hart leeg.’ (p. 57)
Luc Ceuppens heeft vele plaatsen in de wereld leren kennen – hij is een kosmopoliet geworden -, maar hij is toch ook die jongen van Niel gebleven. Voor hem zijn er overal plekken in de wereld die nooit veranderen, waar de tijd lijkt stil te staan. ‘Ik ken zo`n dorpjes in de hoge Andes, in het binnenland van Mexico, in de Marokkaanse woestijn. Niel is zo`n dorpje in de bocht van de Rupel. Waar zonen op hun vaders lijken en spreken door de monden van hun grootvaders. Waar dochters op hun moeders lijken en treuren door de ogen van hun grootmoeders. Waar mensen gebeurtenissen opsparen in de hoop dat die op een dag op een verhaal gaan lijken. Waar je netvlies van bij de geboorte wordt ingekrast, zodat je niet te ver zult kijken. Waar je hart wordt ingebonden. Nimmer te diep dromen, nooit te intens verlangen is de boodschap. Blij zijn met wat je hebt. Opstaan als de haan kraait, met de kippen op stok.’ (p. 85)
Er is ook voortdurend een ingehouden woede aanwezig bij Luc Ceuppens over het niet meer zijn van zijn vader en daarom graaft hij zich des te meer ijver in, en dat met heel veel oog voor detail – het boek is niet alleen een hommage, maar ook een haarscherp portret van zijn vader geworden – in dat verleden van ‘Fakke Boske, de knikkerende spits’, die zowel met de knikkers als met een voetbal steeds een van de beste was. Maar dan wel eentje zonder branie. Luc Ceuppens vergelijkt zijn vader met Rob Rensenbrink: ‘Je coachte zoals je speelde. Ingetogen zonder franjes, kort op de bal, aanvallend. Je geloofde in de snelheid van vleugelspelers en niet te veel breiwerk op het middenveld. De lange bal van achteruit. Een vriend van jou zei me ooit dat je op je achttiende zeker zo goed was als “Rensenbrink”. Dat was wel even schrikken. De bescheiden Nederlander zou er ongetwijfeld even de schouders voor hebben opgehaald. Jullie hadden wel wat gemeen. Doelpunten werden zelden uitbundig gevierd, felicitaties van medespelers nederig geaccepteerd, want scoren was gewoon jullie job. Geen narcistisch theater, geen geknijp in mekaars kruis, geen vreugdedansjes. Gewoon terug naar de middenstip en herbeginnen. Allebei kopbalsterk. Rob hield van vissen, jij ook. Rob is dood, jij ook.’ (p. 46)
Dat graven in het verleden is niet alleen een pijnlijke onderneming. Het brengt zijn vader en ‘de tijd van toen’ terug tot leven en dat roept ook veel mooie herinneringen op. Luc Ceuppens schrijft niet alleen over een vader, maar ook over een tijd die niet meer is, over een tijd ook waarin het spelletje belangrijker was dan de gammele infrastructuur: ‘Je mocht blij zijn, dat als je voetbal speelde er een sprietje gras op het voetbalveld stond, meestal was het tot aan je enkels baggeren in de klei. Dat de koeien op tijd naar de stal gebracht waren en de drek aan de cornervlag opgedroogd was. Dat er na de match een emmertje koud beekwater, waarin dikkopjes ronddartelden, klaarstond om je in te wassen en tijdens de rust een kop OXO of een halve appelsien wachtte. Dat de stip op negen meter lag, de scheidsrechter een fluitje bij zich had en de varkensblaas niet uit de bal sprong. Die mooie vierkante doelpalen, een bal op de paal klonk als een bal op de paal, waar is de tijd?’ (p. 30)
Luc Ceuppens schrijft deze hommage aan zijn vader wanneer hij twee jaar dood is. Eerder kon hij dat niet aan. ‘Deze twee jaar waren een langgerekte minuut van stilte in mijn hoofd. Een innerlijke monoloog van 730 dagen. Van praten tegen je foto`s tot pokeren met je as. Van om me heen kijken en je plots ergens half verscholen zien staan in een schaduw. Er groeiden chrysanten in mijn hart, er vloeide treurnis door mijn aderen.’ (p. 87)
De lezer wordt in dit boekje niet alleen meegesleurd in het grote verdriet van Luc Ceuppens, maar hij krijgt ook heel veel mooie momenten mee uit het leven van zijn vader. ‘ Maar rauwe rouw om de eventueel verloren jaren was er niet, daarvoor is het verleden te mooi geweest. Ook geen diep verdriet om wat niet heeft mogen zijn, want er was veel, zo niet alles. De plotse tranen zijn allang opgedroogd en hebben plaats gemaakt voor minuscule stalagtieten op mijn ziel.(p. 87) Zijn laatste zin luidt dan ook: ‘Het ga je goed ‘Fakke Boske’, knikker ze daarboven allemaal van het kaske naar de muur.’ (p. 88)