Met zijn boek “Veroverd Bezet Gekoloniseerd Congo 1876-1914” schrijft Mathieu Zana Etambala zich in de traditie in van historische werken over de Kongo-Vrijstaat en Belgisch Kongo, die minutieus de gang van zaken in die periode napluizen. Werken zoals “Rood Rubber” van de antropoloog Daniël Vangroenweghe en het monumentale oeuvre, dat de diplomaat Jules Marchal onder het pseudoniem A.M. Delathuy bijeen geschreven heeft.
Met “Rood Rubber” heeft Vangroenweghe in 1985 de uit het collectieve geheugen verdwenen rubbercampagne van onder het stof gehaald, waarmee Leopold II zich tussen pakweg 1885, van bij de oprichting van de Vrijstaat waarvan hij de absolute monarch was, die zonder enige inmenging van de regering of het parlement in België zijn gang kon gaan, en zijn dood in 1909 op een ronduit schandalige manier verrijkt heeft, ten koste van een groot aantal doden onder de Kongolese bevolking en de ontwrichting van de bestaande samenleving.
Delathuy heeft, eveneens vanaf 1985, met boeken als “E.D. Morel tegen Leopold II en de Kongostaat“ en “De Kongostaat van Leopold II, 1876-1900: het verloren paradijs”, die in het vergeetboek geraakte geschiedenis tot in de details beschreven, op basis van vaak tot dan toe nooit gepubliceerde documenten.
De historicus Zana Etambala graaft nog wat dieper en voegt een extra dimensie toe aan het pionierswerk van Vangroenweghe en Delathuy. Wie er iets zinnigs en wetenschappelijk verantwoords wil vertellen over de kolonisatie van Belgisch Kongo en de aanloop ernaartoe hoort vanaf nu, naast Vangroenweghe en Delathuy, ook Zana Etambala ter hand te nemen.
Zana gaat niet over één nacht ijs. 463 bladzijden gebruikt hij om de lezer diets te maken hoe het tussen 1876 en 1914 eraan toe ging in vier streken in Kongo. Voor elk gebied trekt hij om en bij honderd bladzijden uit en het geheel vult hij aan met een bibliografie, waaronder onuitgegeven bronnen, en een uitvoerige reeks notities. De vier streken zijn niet lukraak uitgekozen. Hij gaat van start met het koninkrijk van de Kuba in de Kasaï, een voorbeeld van een strak georganiseerde, hiërarchische maatschappij in het zuiden van het land. Daarna komt de centraal gelegen regio van het Leopold II-meer aan bod, die later opgaat in het Kroondomein, zo dadelijk meer daarover. In het derde hoofdstuk behandelt Zana de rubberoorlog in de Evenaarsprovincie, in het noordwesten.Ten slotte houdt hij halte in Ituri, in het noordoosten, waar goud de drijfveer is voor economische exploitatie.
De conclusies liegen er niet om. Schrijft Zana aan het slot van het eerste hoofdstuk: “de blanke penetratie in en militaire, economische en religieuze bezetting van de Kasaï luidde een episode van neergang in voor het Kuba-rijk”. De auteur vraagt zich af of wie er vanaf het laatste decennium van de 19e eeuw het koninkrijk bezet heeft “Delendum Regnum Kuba” georakeld heeft, zoals de Romeinen het ze ooit voorgedaan hebben.
Zana’s relaas over het Kroondomein, waarin het district van het Leopold II-meer vanaf 1896 opgaat, is even vernietigend. Sprekend is wat hij citeert uit het rapport dat de scheutist Jules van Houtte in 1920 schrijft, na onderzoek over de rubbercampagne in de missie van het meer en gesprekken met medewerkers of handlangers bij de slachtingen, die tot een opvallende ontvolking geleid hebben: “De inlanders doden uit elkaar uit wanhoop:“Wij moeten toch sterven””.
Het Kroondomein was een uitgestrekt gebied in het centrale gedeelte van Kongo, acht keer België, waar Leopold als het ware een staat in de staat gesticht had. De opbrengst van de economische exploitatie van het domein kwam niet in de kas van de Vrijstaat terecht, Leopold kon ze naar goeddunken gebruiken. In 1901 komt de Kroonstichting in plaats van het domein. De bedoeling is duidelijk, Zana schrijft het zo: “Het lijdt geen twijfel dat die Kroonstichting vooral diende voor de persoonlijke verrijking van het koningshuis en vooral voor megalomane projecten in België”. Aan de Kroonstichting dankt België o.m. het Africamuseum in Tervuren, het koninklijk paleis in Brussel, de Japanse toren in Laken, de koninklijke villa in Oostende en het verfraaide kasteel van Ciergnon in de Ardennen. “De enige commentaar die je hieraan kan toevoegen is dat Leopold blijkbaar geen plannen voor projecten had, noch in Congo in het algemeen, noch in het Kroondomein of in het district van het Leopold II-meer in het bijzonder”.
In het rubbergebied in de Evenaarsprovincie noteert een internationale onderzoekscommissie eind 1904 de getuigenissen van Kongolezen over de praktijken van staatsagenten en handelsmaatschappijen, die grote stukken grond in concessie gekregen hebben, waar ze met inzet van alle middelen de bevolking dwingen om rubber te produceren. Het rapport verschijnt een jaar later maar de getuigenverklaringen waarop het stoelt, blijven tot in 1985 geheim. Tot Delathuy ze publiceert in “De geheime documentatie van de Onderzoekscommissie in de Kongostaat”. Citeert Zana: “De ondervraagden vertelden over inwoners die levend verbrand werden, hoe vrouwen verplicht werden op de staatsplantages te werken, naakt rond te lopen of uit hun hutten werden geslagen of hoe bij iemand uitwerpselen in de mond werden gepropt. Ze hadden het ook over de zweepslagen … of dat de blanken sommigen eerst tegen de grond wierpen en dan erop los sloegen en stampten”.
In Ituri duurt het lang voor de nieuwe heersers de bevolking hun wil op kunnen leggen. Het komt er in 1897 tot een opstand, die maakt dat een expeditie van de Vrijstaat, een leger op weg naar Soedan om er een deel van het grondgebied in te lijven, op een fiasco uitdraait. Rebellie tegen het gezag in Kongo, weinigen onder ons kennen die episode, ze maakte geen deel uit van de heldenverhalen, die we te horen en te lezen gekregen hebben. Nu is het precies een van die gelauwerde figuren, baron Francis Dhanis, die in Ituri lik op stuk krijgt. Deze telg uit een aristocratische Antwerpse familie – zijn grootvader was er de eerste burgemeester na de onafhankelijkheid -, die het later tot vicegouverneur-generaal schopt en uiteindelijk in de rubberbusiness terecht komt als directeur van ABIR, de grootste Antwerpse rubbermaatschappij, had naam en faam verworven met zijn overwinningen in slagen tegen de Arabieren, die in Oost-Kongo de handelsstromen controleerden. Maar vijf jaar na datum moet hij dus door de acties van opstandige Kongolezen afzien van zijn streven om een stuk van Soedan te bezetten. Het belet niet dat ze in Antwerpen na zijn dood een straat naar hem noemen en er een standbeeld oprichten. Dat verdwijnt in 1954 voor de verbreding van de centrale boulevards. De restanten van het monument staan te verpieteren in de reserve van het openluchtpark Middelheim. Ook voor helden kan roem kortstondig zijn.
Zelfs drie jaar nadat de Vrijstaat opgehouden heeft te bestaan zit in koloniale kringen de schrik erin dat er nieuwe opstanden uitbreken. Dat leest Zana In de krant La Tribune Congolaise van 11 december 1911 tussen de regels: “Er ontstond een kleine beroering en enkele inlanders met oververhitte gemoederen hebben twee of drie dragers gedood. De bewoners van deze streek hebben een onafhankelijke geest zoals alle bergvolkeren in het algemeen; zij hebben het moeilijk met de gedachte van een voogdij van de blanke zonder daarom zich openlijk vijandig te tonen of de strijd te beginnen. Zij verkiezen zich te verschuilen in de bergen”.
De verspreiding
Volgt Zana de werkwijze van Delathuy, vult hij hem aan en verbetert hij hem ook, wat de vorm, de schrijfstijl en dus de leesbaarheid betreft, dat wil nog niet zeggen dat “Veroverd Bezet Gekoloniseerd Congo 1876-1914” een makkie is. Dit is geen roman maar een werkstuk waarin je je tanden moet zetten. Zonder een portie vrij grondige voorkennis van de geschiedenis van Kongo, zeker van de periode voor België Leopolds persoonlijke bezit inlijfde als een kolonie, kom je er niet. Dat doet geen afbreuk aan Zana’s verdiensten, die zijn ontzaglijk. Maar het stelt wel de vraag hoe je de informatie die zijn werk bevat bij een groot publiek brengt. Delathuy is dat nooit gelukt, Vangroenweghe in zekere mate, omdat de media in de jaren tachtig “Rood Rubber”, dat hij oorspronkelijk als “Leopold II & Kongo” in eigen beheer uitgegeven had, gedrukt op een tekstverwerker (hij had geen enkele uitgeverij bereid gevonden om het te publiceren!), oppikten en de inhoud ervan een behoorlijk ruime verspreiding gaven.
De enige die dat wel gekund heeft, is de Amerikaanse schrijver Adam Hochschild met zijn “King Leopold’s Ghost: A Story of Greed, Terror and Heroism in Colonial Africa”. Van die veel geprezen maar flink geromantiseerde versie van het horrorverhaal van Leopolds onderneming in Centraal-Afrika, waarvoor Hochschild rijkelijk putte uit de bevindingen van de genoemde Belgische onderzoekers, zijn er zo’n 600.000 exemplaren over de toonbank gegaan. Binnenkort is er in de zalen een film te zien, “King Leopold’s Ghost”, in een regie van Ben Affleck, op basis van Hochschilds boek, die zich toespitst op drie historische personages, die bij hem een hoofdrol spelen en dat ook in werkelijkheid gedaan hebben, dat wel. Het gaat om de Britse consul Roger Casement, die in 1903 na een tocht in het Kongolese binnenland een rapport schrijft dat van Kongo definitief een thema maakt bij de publieke opinie in Groot-Brittannië, de zendeling William Sheppard, een Afro-Amerikaan die zijn landgenoten wakker schudt, en de Engelse journalist Edmund Morel, die met een niet aflatende reeks publicaties Leopolds Vrijstaat de doodsteek geeft (merkwaardig overigens dat Zana hem nauwelijks ter sprake brengt).
Ik houd mijn hart vast of die prent de beweringen uit Hochschilds boek bevestigt (1) en zo minder of geen ruimte laat voor het resultaat van genuanceerd, gedegen onderzoek, zoals dat bij Zana te lezen valt. Ook al omdat ik bang ben dat de publicatie van “Veroverd Bezet Gekoloniseerd Congo 1876-1914” bij een Friese uitgeverij, Sterck & De Vreese, geen grote verspreiding waarborgt in België, waar het toch in eerste instantie zijn weg moet vinden.
Helikopterzicht
Zana’s sterkte ligt hem in de gedetailleerde beschrijving van de gruwel. Het is bijzonder hoeveel documenten, tot brieven aan het thuisfront van ambtenaren of militairen ter plaatse, hij geraadpleegd heeft en gelukkig ook uitvoerig citeert, zodat ze voor zichzelf spreken. Ook Kongolese stemmen – vanzelfsprekend een klein aantal, hoe kan het anders – zijn er te horen. Maar hier en daar in het boek krijg je het gevoel dat je verdrinkt in de veelheid aan informatie. Neen, Zana laat niet na om af en toe met enkele duidende zinnen aan te geven wat we precies af kunnen leiden uit zijn relaas, dat is het niet. Maar hij doet dat vrij willekeurig, ergens in de tekst, het dreigt wat verloren te gaan. Het zou aangenaam zijn als lezer mocht hij af en toe, zeker op het einde van een hoofdstuk, systematischer zijn eigen conclusies verwoorden. Om het met een modieuze term te zeggen: het ontbreekt Zana m.i. aan helikopterzicht op plaatsen in het boek, waar dat voor de lezer echt nuttig kan zijn.
Een voorbeeld op blz. 196: “De regering had alleen maar commerciële objectieven… De chefs van de sectoren en de posten hebben niet de tijd om andere dingen te doen dan de inlanders te dwingen om hun taksen te betalen. Zij hebben geen tijd om zich met andere zaken bezig te houden, zelfs wanneer zij het zouden willen. Een inlander wordt liever gestraft… dan naar een staatspost te gaan”. Veelzeggend? Beslist, maar het is geen besluit van Zana. Het is een citaat uit het rapport van de Britse viceconsul Armstrong na een bezoek aan het district van het Leopold II-meer in 1907, dat de auteur ter sprake brengt als hij “het rubberepos van blanke Far West-helden” in die streek uit de doeken doet (een mooie titel voor dat hoofdstuk overigens). Hij herhaalt het wel in zijn eigen woorden maar het valt tussen de plooien.
Dat gevoel had ik wel meer. Had de auteur niet ergens in een besluit in enkele krachtige volzinnen moeten stellen dat de essentie van het systeem in de Vrijstaat erin bestond dat de ambtenaren van de staat belastingen heffen, meestal in natura, in de vorm van rubber en ook maniokbrood of door zogenoemde herendiensten op te leggen, zoals het dragen van lasten, maar tegelijkertijd hun inkomen spekken met premies die ze opstrijken als de rubberoogst beantwoordt aan de opgelegde quota? En dat de inwoners tot een vorm van dwangarbeid veroordeeld zijn, omdat de staat ongeveer alle gronden vakant verklaard heeft, zodat hij de vrije verkoop van rubber, hout of wat dan ook als diefstal van staatsgoederen kan bestempelen. De voorbeelden in het boek zijn legio maar een glasheldere conclusie, die samenvat hoe het perfide systeem in elkaar zat, ontbreekt vaak.
Feitelijk illustreert het algemeen besluit op het einde van het boek nog het best mijn stelling.Vijf bladzijden trekt Zana daarvoor uit. Maar de helft van de tekst is gewijd aan Albert Thys en gelardeerd met uittreksels uit een uiteenzetting van hem. Nu was Thys, generaal en rubbermagnaat, een geducht concurrent van Leopold en valt zijn kritiek vanuit dat oogpunt makkelijk te begrijpen. Maar de SAB (Société Anonyme Belge pour le Commerce du Haut-Congo), de concessiemaatschappij waarmee Thys zijn rubberimperium uit de grond stampte, heeft zich evengoed als de andere ondernemingen die de rubberproductie tot ongekende hoogtes opvoerden, schuldig gemaakt aan wat we nu misdaden tegen de menselijkheid noemen. Voor hun optreden zouden ze zich dezer dagen ongetwijfeld voor het Internationale Strafhof in Den Haag moeten verantwoorden. (2) Dat kun je uit het boek overigens makkelijk opmaken
Zana had b.v. meer een beroep kunnen doen op de bevindingen, die Frans Buelens opgenomen heeft in “Congo 1885-1960, een financieel-economische geschiedenis”, een encyclopedisch naslagwerk van grote waarde, waarnaar hij merkwaardig genoeg weinig of niet verwijst. Door de financieel-economische informatie, die in dat werk te vinden is te ontsluiten voor een groter publiek had Zana Thys en zijn zakenimperium, waarmee hij de grondslag legt voor de koloniale portefeuille van de houdstermaatschappij Société Générale, de latere Generale Maatschappij, in 1988 overgenomen door Suez, dat ondertussen op zijn beurt in Engie opgegaan is, op een indringende manier kunnen belichten. Ik mis in het algemene besluit van “Veroverd Bezet Gekoloniseerd Congo 1876-1914” een vlijmscherpe pen, die met een krachtige slotanalyse een orgelpunt zet achter een betoog van ruim vierhonderd bladzijden.
De economie
Zana is een historicus om u te zeggen, maar geen kraan in economie, het is hem vergeven. Zijn berekening op blz. 193 van wat een arbeider per maand aan rubber oogst en hoeveel hij daarvoor krijgt, moet hij echt eens nakijken. Het zijn van die schoonheidsfoutjes, die een waardevol boek wat ontsieren.
Maar bij één zin ben ik stil blijven staan. “De Caisse Hypothécaire Anversoise werd een doodgeboren kind”, lees je op blz.171, nadat de auteur nauwelijks aandacht besteed heeft aan die Antwerpse bank. Dat is toch wel even anders. De in 1881 opgerichte spaarkas was van wezenlijk belang in de wereld van Antwerpse zakenlui en politici, die vanaf 1892 op aansporing van Leopold een netwerk van ondernemingen opricht, actief in velerlei economische sectoren in de Kongo-Vrijstaat. Eén van haar stichters, baron Alexandre Browne de Tiège, katholiek volksvertegenwoordiger, is een vertrouweling van de koning. Hij helpt hem ook financieel bij zijn operaties. Opnieuw, bijkomende informatie is te vinden bij Buelens.
De missies
Interessant is hoe Zana uit de doeken doet hoe een orde als de scheutisten bij het optreden van de staatsambtenaren en de rubberproductie betrokken was, hoe zij afwisten van het gebruik van geweld en het soms zelf niet schuwden. Dat krijg je te lezen in hoofdstuk één, over hun optreden in het Kubarijk, en hoofdstuk twee, als het Kroondomein ter sprake komt. Daarover schrijft hij: “De missionarissen van Scheut hebben zich ertoe verbonden om te zwijgen over de wantoestanden die bestonden in het Kroondomein. Die zwijgplicht werd expliciet opgelegd door hun generale overste Van Hecke”.
Ik vraag me af of de auteur dit onderdeel van zijn werk niet nog meer body had kunnen geven door te putten uit “Missie en Staat in Oud-Kongo (1880-1914): Witte Paters, Scheutisten en Jezuïeten”, een werk dat hij nauwelijks citeert. Daarin besteedt Delathuy bijna tweehonderd bladzijden aan de aanwezigheid van de scheutisten in Kongo-Vrijstaat.
We lezen verhalen van bij de trappisten in het Evenaarswoud, die niet vies waren van een forse slok en vrouwelijk schoon, ondeugden die ook de scheutisten niet vreemd waren. Het is duidelijk dat de missionarissen, vooral de katholieke – bij de protestanten lag het anders -, meer op het oog hadden dan kerstening, onderwijs en gezondheidszorg en zich dikwijls verregaand engageerden in economische activiteiten, inclusief de rubberproductie en inclusief het gebruik van geweld dat daaraan inherent was.
Zwakke punten
Wat in “Veroverd Bezet Gekoloniseerd Congo 1876-1914” zeker ontbreekt, zijn enkele goede kaarten en een namenregister. Zo’n register is essentieel, als je in een boek , waarin zoveel personen opduiken, iets op wilt zoeken, zoals voor deze recensie b.v. Begin er maar aan. Nogal onbegrijpelijk dat de uitgever daarvan geen werk gemaakt heeft.
Het aantal kaarten is ook beperkt. In het laatste hoofdstuk, dat zich in Ituri afspeelt, reizen de hoofdpersonages flink wat af. Toevallig heb ik de laatste jaren ook in die streek gereisd maar het is me onmogelijk om hun traject te volgen. Ook dat had de uitgever makkelijk op kunnen lossen.
Het dekolonisatiedebat
De laatste tijd maakt een generatie jonge mensen uit de Afrikaanse diaspora haar opwachting, in de politieke wereld, bij de ngo’s, in de literatuur en de media, inclusief de sociale. Het laat me denken aan de eerste opiniestukken van de Arabisch-Europese Liga en met name van Abou Jahjah, zo’n twintig jaar terug. Verfrissend was dat, een onbevangen stem uit de Arabische migratie. Verfrissend, dat is het nu ook.
Het debat over hoe we in België met de erfenis van de kolonisatie omspringen, moeten we feitelijk nog beginnen te voeren. Het slaat zowel op verontschuldigingen van België voor de tijdens de koloniale periode en daarvoor begane misdaden, de teruggave van geroofde e.a. kunstschatten en etnografische en rituele voorwerpen, monumenten en straatnamen, de inhoudelijke invulling van het Africamuseum en de in het oog springende discriminatie van mensen van Afrikaanse herkomst in het arbeidsveld, de huisvesting en het onderwijs.
Lang niet iedereen neemt daarbij hetzelfde standpunt in. Wie er gauw komaf wil maken met het verleden vind je terug bij de ondertekenaars anderhalf jaar geleden van de oproep om het Africamuseum niet opnieuw open te laten gaan tot de kwestie van de restitutie geregeld is. Laten we ze de onverzettelijken noemen. Op de sociale media lees je commentaar van, laten we ze geradicaliseerden noemen, die alles wat er in hun ogen fout gaat uitsluitend in zwart-wit termen analyseren, op zo’n manier dat het kot te klein zou zijn mocht iemand die geen Afrikaanse wortels heeft dat zou doen. Wie er verleden jaar de buste van Leopold II in het Dudenpark in Vorst van zijn sokkel verwijderd heeft en ze vervangen heeft door een beeld van de gewezen Zuid-Afrikaanse president Nelson Mandela, dat is voorlopig een raadsel. Maar je hoort ook andere stemmen, zoals de muzikant Ronny Mosuse onlangs in een kranteninterview, bewust van de scheve situatie maar minder onverzoenlijk. Binnenkort verschijnen “Dochter van de dekolonisatie” van de activiste Nadia Nsayi en “Het einde van de wereld: een dekoloniaal manifest” van de academica Olivia Rutazibwa. Kortom, volk en stof genoeg voor een goed debat.
Het zou goed zijn mocht dat van de juiste premissen uitgaan. Er gaan stadsmythes rond over het (pre)koloniale Kongo en lang niet iedereen is correcte geïnformeerd. Hoe kan het ook als het geschiedenisonderwijs het onderwerp doodzwijgt en het maar zelden doordringt tot in de mainstream media? Het zou mooi zijn als “Veroverd Bezet Gekoloniseerd Congo 1876-1914” van Mathieu Zana Etambala het debat voedt, het heeft nood aan kennis over de onverbloemde maar juiste toedracht.
Noten
(1) Nogal arbitrair, met een extrapolatie op basis van een niet door een volkstelling of bevolkingsregisters onderbouwde veronderstelling, heeft Hochschild de overigens onbetwistbare bevolkingsdaling gedurende de periode van Leopold en in de directe nasleep ervan op ongeveer tien miljoen geschat. Dat door academici betwiste cijfer is een eigen leven gaan leiden. De historicus Guy Vantemsche schreef onlangs: “Samen met de verspreiding van dodelijke ziekten, de volksverhuizingen, de ontregeling van landbouw en de negatieve impact ervan op de menselijke voortplanting brachten deze gewelddaden in de periode 1885-1920 een beduidende afname van de Congolese bevolking teweeg. We kunnen die terugval helaas niet precies berekenen, maar het aantal wordt geschat op meerdere honderdduizenden tot een paar miljoen mensen”
(2) Schrijft Vantemsche : “De soevereine vorst en zijn medewerkers waren wel degelijk op de hoogte van deze schendingen, die volgens huidige maatstaven (bepaling uit 1998 van het Internationale Strafhof) als ‘misdaden tegen de menselijkheid’ zouden worden bestempeld”