Erik Kennes, en collaboration avec Munkana N’Ge. Essai biographique sur Laurent Désiré KABILA, is verschenen als cahier 57-58-89 bij het Afrika Instituut-Asdoc in Tervuren, en uitgegeven bij l’Harmattan in Parijs, 450 blz.
Met zijn boek "Essai biographique sur Laurent Désiré Kabila", dat Erik Kennes geschreven heeft in samenwerking met Munkana N’Ge, heeft de auteur een standaardwerk toegevoegd aan de reeks uitmuntende cahiers die de voorbije kwarteeuw eerst Asdoc (beter bekend onder zijn Franse benaming, Cedaf) en later het Afrika Instituut over Centraal-Afrika uitgegeven hebben. Kennes’ studie van Kabila’s leven en werk is van een dergelijke grondigheid, dat geen enkele Congovorser het zich voortaan kan veroorloven om onderzoek te doen naar Kabila sr. zonder deze biografie als uitgangspunt te nemen. We nemen voetstoots aan dat bij de verdere integratie van het Afrika Instituut in het Afrika Museum in Tervuren de voortzetting van een traditie van research die al jaren het handelsmerk is van Kennes en consorten, gewaarborgd is.
Kennes’ werkwijze sluit naadloos aan bij wat Jean Omasombo’s richtsnoer geweest is bij zijn biografie over Lumumba, "Patrice Lumumba, Jeunesse et apprentissage politique (1923-1956)", die hij, samen met Benoit Verhaegen, vijf jaar geleden gepubliceerd heeft in dezelfde reeks Afrika Studies. Omasombo heeft geen enkel detail ongecontroleerd gelaten en niet geaarzeld om uitvoerig gebruik te maken van orale bronnen. Hopelijk stelt zijn werkwijze hem in staat om binnen afzienbare tijd het tweede deel van Lumumba’s biografie te laten verschijnen, dat inzoemt op zijn openbare leven tussen 1956 en 1961, het jaar van de gewelddadige dood van de man die op 30 juni 1960 de eed aflegde als eerste premier van het onafhankelijke Congo.
Kennes is als onderzoeker van hetzelfde slag als Omasombo. Geen enkele bijzonderheid is te onbelangrijk om niet na te trekken en zijn mondelinge bronnen koestert hij als geen. Het resultaat is een fascinerend en volledig portret van een raadselachtige figuur uit de Congolese politiek van na de onafhankelijkheid, de in januari 2001 vermoorde Laurent Désiré Kabila, sinds 18 mei 1997 president van zijn land.
Als politicus is Kabila als een kat geweest met zeven levens, een die altijd op haar pootjes terechtkomt. In de liefde is hij voor veel vrouwen poeslief geweest, en zijn inzet op dat vlak heeft vruchten afgeworpen. Eén daarvan, Joseph Kabila, heeft hem, na zijn dood, opgevolgd aan het hoofd van de Congolese staat. "En l’occurence, les nombreuses précisions que nous avons recueillies sur la naissance et la jeunesse de Joseph Kabila nous conduisent à accepter la version officielle : L. Kabila et Sifa Maanya sont effectivement les parents de Joseph Kabila », besluit Kennes op blz. 298. Dat is dan uitgeklaard. De medestanders van Congo’s eeuwige opposant, Tshisekedi, moeten nu maar eens ophouden hem steevast Joseph Kanambe te noemen, en anderen om de jonge Kabila zijn Tutsi afkomst te verwijten.
We komen overigens over Kabila jr. nog andere behartenswaardige dingen te weten. Nota bene hoe Joseph – heel jong nog, in de tijd dat het gezin in Tanzania woont – uitgroeit tot de rechterhand van zijn vader bij zijn commerciële activiteiten. Joseph is m.a.w. niet zomaar de omhooggevallen generaal in Laurents leger, een onbeschreven blad die, na de moord op zijn vader, de macht van hem overneemt en regeert op aangeven van anderen. Laurents combinatie van militaire en commerciële belangen, zijn voor zijn zoon een uitstekende leerschool geweest.
Dat leren we van Laurent Désiré Kabila: tegelijkertijd militair en zakenman, ideoloog en tacticus, Congolees politicus en medestander van een schare uitgelezen Afrikaanse staatslieden, als Nyerere, Mandela en Mbeki, Museveni en Kagame, Dos Santos en Mugabe. Maar ook iemand die zijn hoge ambities en aspiraties nooit waar gemaakt heeft.
Militair is Kabila omdat hij, in 1960, bij zijn eerste stappen in de politiek, ontdekt dat geweld een machtig wapen is. In het oproerige Katanga van die dagen wordt zijn vader vermoord door militanten van de Balubakat, waarbinnen de jonge Laurent actief is in de jongerenorganisatie. Sinds die periode zien we hoe hij in zijn verdere politieke loopbaan te allen prijze een militaire arm instandhoudt. Dat stelt hem in staat om als politicus te overleven met zijn P.R.P, Parti de la Révolution Populaire. Ook al weten we, sinds de verschijning van Che Guevara’s dagboek, dat het maquis van de P.R.P. in de bergen van Fizi Baraka, in Zuid-Kivu, een aanfluiting is van het begrip revolutionaire haard dat Che hoog in het vaandel voert. Ook uit Kennes’ biografie begrijpen we dat Kabila niet meer dan een krijgsheer geweest is – met alle negatiefs wat dat inhoudt -, op sommige momenten een sociaal bandiet. Relevant voor zijn latere optreden is dat hij zich nooit van dat aura ontdaan heeft. Eens krijgsheer, altijd krijgsheer, is in een notendop Kennes’ beschrijving van hoe Kabila als president functioneert.
Zijn reputatie als ideoloog put Kabila uit zijn passie voor boeken, zijn taalvaardigheid en zijn geflirt met maoïstische denkbeelden. Maar in de praktijk schrijft hij soms volzinnen die uitblinken in pedanterie. Kennes citeert zo, op blz. 75, een hilarisch voorbeeld van een volslagen onbegrijpelijk fragment.
De meester-tacticus die op de duur in zijn jarenlange schaakspel met Mobutu aan het langste eind trekt, blijkt in de praktijk vaak een opportunist. Een man van contacten, die zich beschikbaar houdt voor als hij winstkansen ziet. Kabila, lezen we in Kennes’ biografie, zoekt al in 1994 toenadering tot Museveni, en een jaar later tot Kagame, om als Congolees uithangbord te fungeren voor de oorlog die Oeganda en Rwanda in september 1996 tegen Mobutu beginnen, de oorlog die we een tijdlang als de opstand van de Banyamulenge catalogiseren. In Kabila’s voordeel pleit dat hij nooit, in tegenstelling tot zoveel andere Congolese politici, op de avances van Mobutu ingaat.
De zakenman, voor wie Kabila zich uitgeeft, is blijkens Kennes’ boek niet veel meer dan een affairist, een vulgair smokkelaar soms. En de ogenschijnlijke staatsman die kind aan huis is bij Afrikaanse hoge omes – allemaal schatplichtig aan de gewezen president van Tanzania, Nyerere -, die onvolgroeide staatsman leren we kennen als een man van netwerken, die hij virtuoos betokkelt als hij weer eens een opening ziet om te geraken waar hij altijd heeft willen staan : aan de top van de Congolese machtspiramide.
Kabila komt uit Kennes’ biografie te voorschijn als een would be revolutionair van wie de daden niet in verhouding staan tot zijn woorden. Als een politicus met te kleine beentjes om geniaal te zijn en met te weinig kaliber om de hoog gegrepen opdrachten tot een goed einde te brengen, waarvan hij wou laten geloven dat ze de zijne waren.
Kennes’ conclusie, in twintig uitnemende pagina’s, is vernietigend. Kabila heeft de breuk met het Zaïre van zijn voorganger Mobutu niet kunnen maken. Zijn aversie tegen instellingen, de staat tout court, en zijn inborst als krijgsheer hebben hem de das omgedaan. "Il est resté prisonnier de son passé", zo formuleert Kennes het. Kabila’s politieke praktijk ligt aardig in het verlengde van die van Mobutu, inbegrepen de ideeën die ze allebei in het China van Mao zijn gaan halen.
Even fnuikend voor Congo’s toekomst is dat Kabila het elan van de Nationale Conferentie gekortwiekt heeft. Binnen dat kader waren de Congolezen in de eerste helft van de jaren negentig aardig op weg om met vallen en opstaan het post-Mobutu tijdvak op de kaart te zetten. Erik Kennes vraagt zich aan het slot van zijn studie af, op welke traditie of erfenis ze dezer dagen moeten steunen om aan de bouw van een nieuwe Congolese staat te beginnen. "Voilà le lourd passif de L. Kabila, qui n’a pu que projeter son intuition de l’avenir du pays, mais qui n’a jamais su en développer une articulation concrète et applicable».
(Uitpers, nr. 48, 5de jg., december 2003)